Add parallel Print Page Options

Jakobs droom

10 Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. 11 Op een avond, toen de zon onderging, maakte hij een slaapplaats klaar. Hij legde een steen onder zijn hoofd als kussen en ging slapen. 12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag op de aarde een ladder staan waarvan de top tot in de hemel kwam. En hij zag engelen van God langs die ladder omhoog klimmen en naar beneden gaan. 13 Boven aan de ladder zag hij de Heer staan. De Heer zei: "Ik ben de Heer, de God van je grootvader Abraham en de God van je vader Izaäk. Het land waar je nu ligt, zal Ik aan jou en aan je familie ná jou geven. 14 Je familie zal net zo ontelbaar worden als het stof van de aarde. Ze zullen zich verspreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden. En door de zegen die op jou en je zoon is,[a] zullen alle mensen van de aarde gezegend worden. 15 Ik ben met je en zal je beschermen, overal waar je gaat. En Ik zal je naar dit land terugbrengen. Want Ik zal je niet verlaten, maar doen wat Ik je heb gezegd."

16 Toen werd Jakob wakker en zei: "Werkelijk, de Heer is op deze plek en ik heb het niet geweten!" 17 Hij was diep onder de indruk en zei: "Dit is een heel bijzondere plaats! Dit is het huis van God, de poort naar de hemel!" 18 De volgende ochtend vroeg nam Jakob de steen die als kussen onder zijn hoofd had gelegen. Hij zette die overeind, als een teken van wat er gebeurd was. Ook goot hij er olijf-olie overheen. 19 En hij noemde die plaats Bet-El (= 'huis van God'). Maar daarvóór heette die stad Luz.

Read full chapter

Footnotes

  1. Genesis 28:14 Met deze zoon wordt niet zijn eigen zoon bedoeld, maar Jezus. Want Jakob is één van de voorvaders van Jezus. Daarom schrijven sommige bijbelvertalingen hier 'zoon' ook met een hoofdletter. Lees ook de aantekening bij Genesis 3:15.

10 Jakob was inmiddels uit Berseba vertrokken en reisde naar Haran. 11 Toen hij op een avond stopte om zijn kamp op te slaan, vond hij een steen die hij als hoofdkussen gebruikte en viel in slaap. 12 Hij droomde en zag een ladder die vanuit de hemel naar de aarde liep. Engelen van God klommen op en neer langs de ladder. 13 Bovenaan de ladder stond de Here. ‘Ik ben de Here,’ zei Hij, ‘de God van Abraham en van uw vader Isaak. De grond waarop u ligt, is van u! Ik zal hem u en uw nakomelingen geven. 14 Want uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof. Zij zullen het land bewonen van oost naar west en van zuid naar noord. Alle volken op aarde zullen via u en uw nageslacht worden gezegend. 15 Ja, Ik zal bij u blijven en u beschermen, waar u ook gaat of staat. Ik zal u veilig terugbrengen naar dit land en voortdurend aan uw zijde blijven, net zolang tot Ik u alles heb gegeven wat Ik u heb beloofd.’

16 Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is beslist de plaats waar de Here woont,’ riep hij vol eerbied. 17 ‘Dit is een ontzagwekkende plaats, dit moet wel de poort van de hemel zijn!’ 18 De volgende morgen stond hij vroeg op en zette zijn stenen hoofdkussen rechtop als een gedenksteen en goot er olie overheen. 19 Hij noemde die plaats Betel (Huis van God), hoewel het voorheen Luz heette.

Read full chapter

Jacob’s Dream at Bethel

10 Jacob left Beersheba(A) and set out for Harran.(B) 11 When he reached a certain place,(C) he stopped for the night because the sun had set. Taking one of the stones there, he put it under his head(D) and lay down to sleep. 12 He had a dream(E) in which he saw a stairway resting on the earth, with its top reaching to heaven, and the angels of God were ascending and descending on it.(F) 13 There above it[a] stood the Lord,(G) and he said: “I am the Lord, the God of your father Abraham and the God of Isaac.(H) I will give you and your descendants the land(I) on which you are lying.(J) 14 Your descendants will be like the dust of the earth, and you(K) will spread out to the west and to the east, to the north and to the south.(L) All peoples on earth will be blessed through you and your offspring.[b](M) 15 I am with you(N) and will watch over you(O) wherever you go,(P) and I will bring you back to this land.(Q) I will not leave you(R) until I have done what I have promised you.(S)(T)

16 When Jacob awoke from his sleep,(U) he thought, “Surely the Lord is in this place, and I was not aware of it.” 17 He was afraid and said, “How awesome is this place!(V) This is none other than the house of God;(W) this is the gate of heaven.”

18 Early the next morning Jacob took the stone he had placed under his head(X) and set it up as a pillar(Y) and poured oil on top of it.(Z) 19 He called that place Bethel,[c](AA) though the city used to be called Luz.(AB)

Read full chapter

Footnotes

  1. Genesis 28:13 Or There beside him
  2. Genesis 28:14 Or will use your name and the name of your offspring in blessings (see 48:20)
  3. Genesis 28:19 Bethel means house of God.