Add parallel Print Page Options

Now I say, as long as the heir is a child, he differeth nothing from a servant, though he be lord of all;

But is under tutors and governors until the time appointed by the father:

So we also, when we were children, were serving under the elements of the world.

But when the fulness of the time was come, God sent his Son, made of a woman, made under the law:

That he might redeem them who were under the law: that we might receive the adoption of sons.

And because you are sons, God hath sent the Spirit of his Son into your hearts, crying: Abba, Father.

Therefore now he is not a servant, but a son. And if a son, an heir also through God.

But then indeed, not knowing God, you served them, who, by nature, are not gods.

But now, after that you have known God, or rather are known by God: how turn you again to the weak and needy elements, which you desire to serve again?

10 You observe days, and months, and times, and years.

11 I am afraid of you, lest perhaps I have laboured in vain among you.

12 Be ye as I, because I also am as you: brethren, I beseech you: you have not injured me at all.

13 And you know, how through infirmity of the flesh, I preached the gospel to you heretofore: and your temptation in my flesh,

14 You despised not, nor rejected: but received me as an angel of God, even as Christ Jesus.

15 Where is then your blessedness? For I bear you witness, that, if it could be done, you would have plucked out your own eyes, and would have given them to me.

16 Am I then become your enemy, because I tell you the truth?

17 They are zealous in your regard not well: but they would exclude you, that you might be zealous for them.

18 But be zealous for that which is good in a good thing always: and not only when I am present with you.

19 My little children, of whom I am in labour again, until Christ be formed in you.

20 And I would willingly be present with you now, and change my voice: because I am ashamed for you.

21 Tell me, you that desire to be under the law, have you not read the law?

22 For it is written that Abraham had two sons: the one by a bondwoman, and the other by a free woman.

23 But he who was of the bondwoman, was born according to the flesh: but he of the free woman, was by promise.

24 Which things are said by an allegory. For these are the two testaments. The one from mount Sina, engendering unto bondage; which is Agar:

25 For Sina is a mountain in Arabia, which hath affinity to that Jerusalem which now is, and is in bondage with her children.

26 But that Jerusalem, which is above, is free: which is our mother.

27 For it is written: Rejoice, thou barren, that bearest not: break forth and cry, thou that travailest not: for many are the children of the desolate, more than of her that hath a husband.

28 Now we, brethren, as Isaac was, are the children of promise.

29 But as then he, that was born according to the flesh, persecuted him that was after the spirit; so also it is now.

30 But what saith the scripture? Cast out the bondwoman and her son; for the son of the bondwoman shall not be heir with the son of the free woman.

31 So then, brethren, we are not the children of the bondwoman, but of the free: by the freedom wherewith Christ has made us free.

Paulus maakt zich zorgen over de gemeente in Galatië

Ik bedoel het volgende. Stel dat een zoon al wel de erfenis van zijn vader heeft geërfd, maar hij is nog niet volwassen. Dan heeft hij eigenlijk nog net zo weinig als een slaaf. Want hij is wel de eigenaar van alles, maar hij mag er zelf nog helemaal niets mee doen. Iemand anders neemt voor hem de beslissingen. En dat duurt tot het moment dat zijn vader had bepaald. Hetzelfde geldt eigenlijk voor ons. Zolang wij Joden nog niet 'volwassen' waren, moesten we gehoorzamen aan de wet van Mozes die God ons had gegeven. Net zoals een slaaf zijn heer moet gehoorzamen. Maar toen het moment was gekomen dat God had bepaald, stuurde Hij zijn Zoon. Die Zoon werd geboren uit een Joodse vrouw. En omdat Hij dus een Jood was, moest Hij zich aan de wet van Mozes houden. Alleen zó zou Hij de mensen die zich ook aan de wet van Mozes moesten houden, kunnen bevrijden. Zo zouden we niet langer slaven zijn. We werden kinderen van God, met de rechten van kinderen. En omdat jullie kinderen van God zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in jullie hart uitgestort. Die Geest roept in je: "Lieve Vader!" Jullie zijn dus geen slaven meer, maar kinderen van God. En omdat jullie Gods kinderen zijn, erven jullie ook, dankzij Christus.

Toen jullie God nog niet kenden, dienden jullie goden die eigenlijk helemaal geen goden zijn. Maar nu hebben jullie God leren kennen (of beter gezegd: nu kent God júllie). Waarom willen jullie je dan weer aan allerlei nutteloze godsdienstige regels gaan houden? Jullie maken jezelf opnieuw tot slaven van wetten en regels. 10 Jullie houden je aan allerlei speciale dagen en maanden, feesten en jaren! 11 Ik ben ongerust over jullie. Ik ben bang dat mijn moeite voor jullie misschien voor niets is geweest. 12 Ik smeek jullie, broeders en zusters, om net zo vrij van de wet te zijn als ik, omdat ik ook net als jullie ben geworden.

Jullie hebben mij nooit kwaad gedaan. 13 Toen ik voor het eerst het goede nieuws bij jullie kwam vertellen, was ik er slecht aan toe. 14 Toch was dat voor jullie geen reden om mijn goede nieuws niet te geloven of om mij uit te lachen. Nee, jullie ontvingen mij als een boodschapper van God. Ja, als Jezus Zelf. 15 Jullie waren zo gelukkig! Maar wat is daarvan overgebleven? Want ik weet heel zeker, dat jullie toen je eigen ogen uitgerukt zouden hebben en aan mij zouden hebben gegeven als dat mij geholpen zou hebben. Zoveel hielden jullie van mij. 16 Ben ik dan nu jullie vijand geworden, nu ik jullie de waarheid zeg en streng tegen jullie ben?

17 Deze mensen die willen dat jullie je weer aan de wet van Mozes gaan houden, lijken erg hun best te doen voor jullie. Maar ze overtuigen jullie van de verkeerde dingen. En ze hebben verkeerde bedoelingen. Want ze willen jullie van ons losmaken. Ze willen dat jullie hén zullen gaan gehoorzamen. 18 Nu is het goed als jullie je best doen. Maar dan moeten jullie wel je best doen in de goede dingen! En ook niet alleen als ik bíj jullie ben, maar ook als ik er níet ben. 19 Mijn kinderen, ik bid vurig voor jullie en doe mijn uiterste best voor jullie. En dat blijf ik doen totdat Christus helemaal zichtbaar is in jullie. 20 Ik zou willen dat ik op dit moment bij jullie was en vriendelijker tegen jullie kon spreken. Want ik maak me zorgen over jullie.

Vergelijking met Sara en Hagar

21 Jullie willen dus zo graag volgens de wet van Mozes leven. Luister dan eens goed naar wat daarin staat.[a] 22 Daarin staat dat Abraham twee zonen had. De ene zoon was van zijn bijvrouw Hagar, een slavin. De andere zoon was van zijn vrije vrouw Sara. 23 De zoon die uit de slavin werd geboren, was ontstaan door Abrahams eigen menselijke plan. Maar de zoon van de vrije vrouw was ontstaan door Gods belofte. 24+25 Dit heeft een diepere betekenis.[b] Want de situatie van deze twee vrouwen kun je gebruiken als vergelijking voor de twee verschillende verbonden van God met de mensen. Hagar stelt dan het verbond van de berg Sinaï in Arabië voor.[c] Uit dat verbond van Sinaï worden slaven van de wet geboren. Hagar stelt ook het tegenwoordige Jeruzalem voor. Want de stad Jeruzalem en haar bewoners zijn slaven van de wet van Mozes. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en geen slavin van de wet. En dat is ónze moeder. 27 Want er staat in de Boeken: "Wees blij en juich, ook al heb je nooit kinderen gekregen! Want ook al ben je nu eenzaam, toch zul je veel meer kinderen hebben dan de vrouw die een man heeft."[d]

28 Broeders en zusters, wij zijn kinderen die ontstaan zijn door geloof in de belofte, net zoals Izaäk. 29 Maar vóór Izaäk was er een zoon ontstaan door een menselijk plan zonder geloof. Dat was Ismaël, de zoon van Hagar. En die zoon vervolgde de zoon die door geloof in de belofte was ontstaan. Dat was Izaäk, de zoon van Sara. Hetzelfde gebeurt nu ook. Want wij die vrij zijn door de Heilige Geest, worden vervolgd door de mensen die slaven zijn van de wet. 30 Maar wat zegt het woord van God? "Stuur de slavin en haar zoon weg. Want de zoon van de slavin mag niet erven samen met de zoon van de vrije vrouw." 31 Broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije vrouw.

Footnotes

  1. Galaten 4:21 Bij de Joden worden de eerste vijf boeken 'de Wet' genoemd. Dus ook het boek Genesis waarin het verhaal van Abraham staat, hoort bij de 'wet'.
  2. Galaten 4:24 Hierna komt een moeilijk stukje. Paulus zet hier twee groepen mensen tegenover elkaar, en twee verbonden van God met de mensen. De ene groep en het ene verbond vergelijkt hij met Hagar, de andere groep en het andere verbond met Sara.
    De ene groep bestaat uit de mensen die bij het verbond van de wet horen: de Joden die zich aan de wet houden. Ze zijn 'slaven' van de wet. Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Abrahams bijvrouw Hagar. Hagar was een slavin. De zoon die ze kreeg, ontstond door Abrahams menselijke plan om een zoon te krijgen. De zoon van een slavin is zelf ook slaaf. Net zo zijn de mensen die zich aan de wet moeten houden, slaven van de wet. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van Jeruzalem'. Zoals Hagar de moeder is van een slaaf, is Jeruzalem de 'moeder' van slaven van de wet.
    De andere groep bestaat uit de mensen die horen bij het verbond dat God met Abraham sloot: mensen die vrij zijn van de wet
    van Mozes door hun geloof in Jezus. (God beloofde Abraham dat Hij hem een zoon zou geven uit Sara.) Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Sara. Sara was een vrije vrouw. De zoon die ze kreeg, ontstond door Gods belofte en Abrahams geloof in Gods belofte. De zoon van een vrije vrouw is zelf ook vrij. Net zo zijn de mensen door geloof in Jezus vrije mensen. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van het hemelse Jeruzalem'. Zoals Sara de moeder is van een vrij man, is het hemelse Jeruzalem de 'moeder' van de mensen die vrij zijn van de wet.
  3. Galaten 4:24 Op de berg Sinaï sloot God een verbond met het volk Israël en gaf hun de wet.
  4. Galaten 4:27 Met deze moeder bedoelt Paulus Sara. Sara kon eerst geen kinderen krijgen. Pas toen ze heel oud was, kreeg ze één zoon, omdat God dat beloofd had. Nu heeft ze heel veel kinderen, omdat de christenen 'door hetzelfde geloof als dat Abraham had' als het ware óók haar kinderen zijn.

Sons and Heirs Through Christ

Now I say that the heir, as long as he is a child, does not differ at all from a slave, though he is master of all, but is under guardians and stewards until the time appointed by the father. Even so we, when we were children, (A)were in bondage under the elements of the world. But (B)when the fullness of the time had come, God sent forth His Son, (C)born[a] (D)of a woman, (E)born under the law, (F)to redeem those who were under the law, (G)that we might receive the adoption as sons.

And because you are sons, God has sent forth (H)the Spirit of His Son into your hearts, crying out, [b]“Abba, Father!” Therefore you are no longer a slave but a son, (I)and if a son, then an heir [c]of God [d]through Christ.

Fears for the Church

But then, indeed, (J)when you did not know God, (K)you served those which by nature are not gods. But now (L)after you have known God, or rather are known by God, (M)how is it that you turn again to (N)the weak and beggarly elements, to which you desire again to be in bondage? 10 (O)You observe days and months and seasons and years. 11 I am afraid for you, (P)lest I have labored for you in vain.

12 Brethren, I urge you to become like me, for I became like you. (Q)You have not injured me at all. 13 You know that (R)because of physical infirmity I preached the gospel to you at the first. 14 And my trial which was in my flesh you did not despise or reject, but you received me (S)as an [e]angel of God, (T)even as Christ Jesus. 15 [f]What then was the blessing you enjoyed? For I bear you witness that, if possible, you would have plucked out your own eyes and given them to me. 16 Have I therefore become your enemy because I tell you the truth?

17 They (U)zealously court you, but for no good; yes, they want to exclude you, that you may be zealous for them. 18 But it is good to be zealous in a good thing always, and not only when I am present with you. 19 (V)My little children, for whom I labor in birth again until Christ is formed in you, 20 I would like to be present with you now and to change my tone; for I have doubts about you.

Two Covenants(W)

21 Tell me, you who desire to be under the law, do you not hear the law? 22 For it is written that Abraham had two sons: (X)the one by a bondwoman, (Y)the other by a freewoman. 23 But he who was of the bondwoman (Z)was born according to the flesh, (AA)and he of the freewoman through promise, 24 which things are symbolic. For these are [g]the two covenants: the one from Mount (AB)Sinai which gives birth to bondage, which is Hagar— 25 for this Hagar is Mount Sinai in Arabia, and corresponds to Jerusalem which now is, and is in bondage with her children— 26 but the (AC)Jerusalem above is free, which is the mother of us all. 27 For it is written:

(AD)“Rejoice, O barren,
You who do not bear!
Break forth and shout,
You who are not in labor!
For the desolate has many more children
Than she who has a husband.”

28 Now (AE)we, brethren, as Isaac was, are (AF)children of promise. 29 But, as (AG)he who was born according to the flesh then persecuted him who was born according to the Spirit, (AH)even so it is now. 30 Nevertheless what does (AI)the Scripture say? (AJ)“Cast out the bondwoman and her son, for (AK)the son of the bondwoman shall not be heir with the son of the freewoman.” 31 So then, brethren, we are not children of the bondwoman but of the free.

Footnotes

  1. Galatians 4:4 Or made
  2. Galatians 4:6 Lit., in Aram., Father
  3. Galatians 4:7 NU through God
  4. Galatians 4:7 NU omits through Christ
  5. Galatians 4:14 Or messenger
  6. Galatians 4:15 NU Where
  7. Galatians 4:24 NU, M omit the