Add parallel Print Page Options

Ezra krijgt toestemming terug te keren naar Jeruzalem

1-5 Hier volgt de stamboom van Ezra, de man die van Babel naar Jeruzalem trok tijdens de regering van koning Arthahsasta van Perzië:

Ezra was de zoon van Seraja, Seraja was de zoon van Azarja, Azarja was de zoon van Hilkia, Hilkia was de zoon van Sallum, Sallum was de zoon van Zadok, Zadok was de zoon van Ahitub, Ahitub was de zoon van Amarja, Amarja was de zoon van Azarja, Azarja was de zoon van Merajoth, Merajoth was de zoon van Uzzi, Uzzi was de zoon van Bukki, Bukki was de zoon van Abisua, Abisua was de zoon van Pinechas, Pinechas was de zoon van Eleazar en Eleazar was de zoon van de hogepriester Aäron.

Als geestelijk leider wist Ezra bijzonder veel van de wet die Mozes had ontvangen van de Here, de God van Israël. Op zekere dag vroeg hij koning Arthahsasta of hij naar Jeruzalem mocht terugkeren. De koning gaf hem toestemming, want God was Ezra goed gezind.

7-9 Een aantal gewone mensen en priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten gingen mee. Zij verlieten Babel op de eerste dag van de eerste maand van koning Arthahsastaʼs zevende regeringsjaar. Op de eerste van de vijfde maand van datzelfde jaar arriveerden zij in Jeruzalem, want God had hun een voorspoedige reis gegeven. 10 Ezra was namelijk vastbesloten de wet van de Here te bestuderen en te gehoorzamen. En hij wilde deze wet ook onderwijzen aan het volk Israël.

11 Koning Arthahsasta gaf Ezra de volgende brief mee:

12 ‘Van: koning Arthahsasta. Aan: Ezra, de priester en leraar van de wet van de God van de hemel. 13 Hierbij bepaal ik dat iedere Israëliet in mijn koninkrijk en de priesters en Levieten met u mogen meegaan naar Jeruzalem als zij dat willen. 14 Ik en mijn zeven adviseurs geven u opdracht naar Juda en Jeruzalem te gaan om daar te onderzoeken of de wet van uw God, waarover u beschikt, goed wordt nageleefd. 15 Ook dragen wij u op het zilver en goud dat wij hebben geschonken aan de God van Israël, naar Jeruzalem te brengen. 16 U moet ook het zilver en goud meenemen dat u in het gewest Babel kunt inzamelen, en verder de vrijwillige giften die uw landgenoten en de priesters hebben geschonken voor de tempel van hun God in Jeruzalem.

17 Dit geld is bestemd voor de aankoop van stieren, rammen, lammeren en de bij de brandoffers behorende spijsoffers en drankoffers, opdat dit alles zal worden geofferd op het altaar van het huis van God, die in Jeruzalem woont. 18 U en uw broeders mogen het resterende geld naar eigen inzicht en in overeenstemming met de wil van uw God besteden. 19 U hebt ook gouden en zilveren voorwerpen ontvangen die moeten worden gebruikt bij de dienst van uw God in Jeruzalem. Lever deze in de tempel af. 20 Als u geld tekort komt voor de herbouw van de tempel, mag u geld uit de koninklijke schatkist vragen. 21 Ik, koning Arthahsasta, stuur het volgende bevel aan alle schatbewaarders in het gebied ten westen van de Eufraat: “U moet Ezra, de priester en leraar van de wet van de God van de hemel, alles geven wat hij vraagt, 22 tot een maximum bedrag ter waarde van zesendertighonderd kilo zilver, vierentwintigduizend liter tarwe, vierentwintighonderd liter wijn, vierentwintighonderd liter olijfolie en een onbeperkte hoeveelheid zout. 23 Bovendien moet u hem geven wat de God van de hemel verder voor zijn tempel vraagt. Want waarom zouden wij het risico lopen dat God toornig wordt op mij en mijn zonen?” 24 Ik bepaal hierbij dat alle priesters, Levieten, zangers, poortwachters, tempelknechten en tempeldienaren zijn vrijgesteld van elke vorm van belasting. 25 U, Ezra, moet de wijsheid die uw God u heeft gegeven, gebruiken om bestuursambtenaren en rechters uit te kiezen en aan te stellen. Zij moeten het volk ten westen van de Eufraat besturen. En ik draag u op de wetten van uw God te onderwijzen aan iedereen die ze nog niet kent. 26 Ieder die de wetten van God en mijn wetten níet gehoorzaamt, zal onmiddellijk worden gestraft met executie, verbanning, een geldboete of gevangenisstraf.’

27 Prijs de Here, de God van onze voorouders! Want Hij heeft de koning ertoe bewogen de tempel van de Here te verfraaien. 28 En prijs de Here, omdat Hij de koning en zijn adviseurs en al zijn machtige vorsten mij zo gunstig gezind heeft laten zijn! Omdat de Here, mijn God, met mij was, durfde ik het aan een aantal leiders van Israël te overreden met mij mee te gaan.

以斯拉到达耶路撒冷

这些事以后,波斯王亚达薛西年间,以斯拉从巴比伦上到耶路撒冷。以斯拉是西莱雅的儿子,西莱雅是亚撒利雅的儿子,亚撒利雅是希勒迦的儿子, 希勒迦是沙龙的儿子,沙龙是撒督的儿子,撒督是亚希突的儿子, 亚希突是亚玛利雅的儿子,亚玛利雅是亚撒利雅的儿子,亚撒利雅是米拉约的儿子, 米拉约是西拉希雅的儿子,西拉希雅是乌西的儿子,乌西是布基的儿子, 布基是亚比书的儿子,亚比书是非尼哈的儿子,非尼哈是以利亚撒的儿子,以利亚撒是大祭司亚伦的儿子。 这以斯拉是位律法教师,精通以色列的上帝耶和华赐下的摩西律法。他的上帝耶和华帮助他,使王批准他的一切要求。

亚达薛西王第七年,一些以色列人、祭司、利未人、歌乐手、殿门守卫和殿役来到耶路撒冷。 8-9 这年一月一日,以斯拉从巴比伦启程去耶路撒冷,五月一日就到达那里,因为他的上帝施恩帮助他。 10 以斯拉定意研读、遵行耶和华的律法,并在以色列教导律例和典章。

亚达薛西王给以斯拉的谕旨

11 以斯拉是祭司和律法教师,精通耶和华赐给以色列的诫命和律例。亚达薛西王降旨给以斯拉,内容如下:

12 “王中之王亚达薛西降旨给精通天上上帝律法的教师以斯拉祭司,愿你平安!

13 “我现在降旨,我国中的以色列人、祭司和利未人,凡愿意上耶路撒冷的都可以与你同去。 14 我和七位谋士派你去按照你手中上帝的律法察看犹大和耶路撒冷的情况, 15 并带去我和谋士们自愿献的金银,献给住在耶路撒冷的以色列的上帝, 16 还要带去你在巴比伦省得到的金银,以及民众和祭司为耶路撒冷的上帝之殿自愿奉献的祭物。 17 你一定要用这些金银购买公牛、公绵羊和绵羊羔,以及素祭和奠祭用品,把这一切献在耶路撒冷上帝殿的祭坛上。 18 至于余下的金银,你和你的弟兄可以按你们上帝的心意妥善使用。 19 那些交托给你、用来在你上帝的殿里敬拜的器皿,你要带到耶路撒冷的上帝面前。 20 如果你们上帝的殿还需要什么,你可以从国库支取费用。

21 “我亚达薛西王降旨给河西所有的财政大臣,精通天上上帝律法的律法教师以斯拉祭司无论向你们要什么,都要速速办理, 22 可以给他银子三点四吨、麦子两万二千升、酒两千二百升、油两千二百升,盐可以随意取用。 23 不论天上的上帝为祂的殿有何要求,都要认真办理,以免祂的烈怒临到王及众王子的国。 24 我们也通知你们不可向这座上帝殿的祭司、利未人、歌乐手、殿门守卫、殿役或其他工人征收赋税。

25 “你以斯拉要运用上帝赐给你的智慧委派官员和审判官,让他们治理河西省的人民,就是明白你上帝律法的人。你要教导那些不明白你上帝律法的人。 26 凡不遵行你上帝的律法和王法的,要对他严加治罪,或处死,或发配,或抄家,或监禁。”

以斯拉赞美上帝

27 以斯拉说:

“我们祖先的上帝耶和华当受赞美!因为祂使王有这样的心意尊崇耶路撒冷耶和华的殿。 28 祂又在王及其谋士和所有权贵面前施恩于我。因为我的上帝耶和华帮助我,我便有勇气召集以色列的首领与我一同上去。”

Ezra komt naar Jeruzalem

Hierna[a] vertrok Ezra uit Babel. Inmiddels was Artasasta koning van Perzië. Ezra was de zoon van Seraja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Hilkia, die een zoon was van Sallum, die een zoon was van Zadok, die een zoon was van Ahitub, die een zoon was van Amarja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Merajot, die een zoon was van Zeraja, die een zoon was van Uzzi, die een zoon was van Bukki, die een zoon was van Abisua, die een zoon was van Pinehas, die een zoon was van Eleazar, die een zoon was van Aäron[b] de hogepriester. Deze Ezra had aan de koning van Babel toestemming gevraagd om naar Jeruzalem te mogen gaan. Hij was een wetgeleerde: hij wist heel veel van de wet van Mozes die de Heer, de God van Israël, aan zijn volk gegeven had. En omdat zijn Heer God met Ezra was, had hij van de koning alles gekregen waar hij om had gevraagd.

Met hem ging een groep mee van Israëlieten, priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten. Zo vertrok hij naar Jeruzalem. Artasasta was toen zeven jaar koning. In de vijfde maand van dat zelfde jaar kwam Ezra in Jeruzalem aan. Hij was op de eerste dag van de eerste maand uit Babel vertrokken. Op de eerste dag van de vijfde maand kwam hij in Jeruzalem aan.[c] 10 God was met hem, omdat Ezra vastbesloten was de wet van God te bestuderen en volgens die wet te leven. Ook omdat hij het volk Israël wilde leren leven volgens de wet van God.

De brief van koning Artasasta

11 Het volgende stond in de brief die koning Artasasta meegaf aan de priester en wetgeleerde Ezra:

12 "Artasasta, de hoogste koning, schrijft deze brief aan Ezra, priester en geleerde van de wet van de God van de hemel. Ik doe u de groeten. 13 Elke priester of Leviet van uw volk die in mijn koninkrijk woont, heeft mijn toestemming om met u mee te gaan naar Jeruzalem als hij dat wil. 14 Ik en mijn zeven raadgevers sturen u naar Jeruzalem. U moet daar onderzoeken hoe de toestand in Juda en Jeruzalem is. Ook moet u kijken of de mensen zich houden aan Gods wet die u bij zich heeft. 15 Ik en mijn zeven raadgevers geven u goud en zilver mee. Het is een geschenk voor de God van Israël die in Jeruzalem woont. 16 Verder moet u het zilver en het goud en de geschenken meenemen die u van de Judeeërs en de priesters uit heel Babel zal krijgen. Die zijn voor de tempel van hun God in Jeruzalem. 17 Het geld moet u gebruiken voor het kopen van stieren, schapen en lammetjes voor de offers, en voor de offers van meel en wijn die daarbij horen. Dat alles moet u offeren op het altaar van de tempel van uw God in Jeruzalem. 18 Met het zilver en goud dat overblijft mag u doen wat u wil. Doe ermee wat uw God van u vraagt. 19 De voorwerpen die u heeft meegekregen voor de dienst in de tempel van uw God in Jeruzalem, moet u daar ook afgeven. 20 Als u verder nog geld nodig heeft voor de bouw van de tempel van uw God, kunt u dat uit de koninklijke schatkist krijgen.

21 Ik, koning Artasasta, heb aan alle schatbewaarders van de provincie ten zuiden van de Rivier het volgende bevel gegeven: 'U moet de priester Ezra, de geleerde van de wet van de God van de hemel, alles geven waar hij om vraagt, 22 tot een maximum van 100 talenten (3600 kilo) zilver, 100 kor (2400 liter) graan, 100 bat (2400 liter) wijn en 100 bat (2400 liter) olijf-olie. Zout mag hij krijgen zoveel hij wil. 23 Verder moet voor de tempel precies gedaan worden wat er volgens de wet van de God van de hemel moet gebeuren. Dan hoeft de God van de hemel niet kwaad te zijn op mij en mijn volk. Dan zal Hij ons niet straffen. 24 En u mag de priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten van de tempel van deze God op geen enkele manier belasting of tol laten betalen.'

25 Ezra, u moet met de wijsheid van God bestuurders en rechters aanwijzen. Zij moeten leiding geven aan het hele volk dat in de provincie ten zuiden van de Rivier woont. Ze moeten rechtspreken over alle mensen die de wetten van uw God kennen. En aan de mensen die de wet van uw God nog niet kennen, moet u hem leren. 26 Iedereen die zich niet aan de wetten van uw God of aan mijn wetten houdt, zal de doodstraf krijgen, of het land uitgezet worden, of een geldboete moeten betalen, of gevangenisstraf krijgen."

Ezra schrijft in zijn verslag: 27 Prijs de Heer, de God van onze voorouders, dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning wilde meewerken aan de herbouw van de tempel van de Heer in Jeruzalem. 28 Prijs de Heer dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning, zijn raadgevers en alle ministers naar mij hebben willen luisteren en mij alles hebben gegeven wat ik vroeg. Omdat ik merkte dat mijn Heer God met mij was, kreeg ik moed. En ik durfde familiehoofden uit Israël te verzamelen om met mij naar Jeruzalem te gaan.

Footnotes

  1. Ezra 7:1 Tussen hoofdstuk 6 vers 22 en hoofdstuk 7 vers 1 zit ongeveer 60 jaar! Want de tempel werd voltooid onder koning Darius, terwijl ongeveer 60 jaar later Artasasta koning is. Daar tussenin is Ahasveros koning. In zijn tijd speelt zich het verhaal af van koningin Ester. Dat is te lezen in het bijbelboek ESTER. Eigenlijk was het aan Ester te danken dat Ezra en Nehemia in leven gebleven waren en dus naar Jeruzalem konden gaan.
  2. Ezra 7:5 Aäron was ongeveer 1000 jaar daarvóór hogepriester geweest. Dat was in de tijd dat het volk Israël onder leiding van Mozes door de woestijn trok, nadat God het volk uit de slavernij in Egypte had bevrijd.
  3. Ezra 7:9 Het was een reis van ongeveer 1300 km.