Add parallel Print Page Options

Gods woorden tegen Jeruzalem

21 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van Jeruzalem staan. Laat je woorden tegen de altaren van de afgoden uit je mond stromen. Profeteer ook tegen het land Israël: Dit zegt de Heer: Ik ben tégen jou! Ik zal mijn zwaard trekken en alle mensen in jou doden: goede en slechte mensen. Van noord tot zuid zal Ik iedereen met mijn zwaard doden. Iedereen zal beseffen dat Ik, de Heer, mijn zwaard heb getrokken. Ik zal het niet weer opbergen.

En jij, mensenzoon, zucht en kreun van diep verdriet. Laat de mensen zien dat je diep bedroefd bent. Als ze je dan vragen: 'Wat zit je toch te kreunen?', moet je antwoorden: 'Vanwege het bericht dat eraan komt. Jullie zullen er allemaal van in paniek raken. Jullie zullen er alle moed door verliezen en doodsbang zijn.' Want dat bericht gaat komen, zegt de Heer."[a]

Het zwaard

De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, profeteer: Dit zegt de Heer: Kijk, het zwaard! Het zwaard komt! En het is vlijmscherp! 10 Het is geslepen om te slachten, flitsend als de bliksem. Zouden Wij daar blij over zijn? Het is de heersersstaf van mijn Zoon die op de heersersstaven van alle andere koningen neerkijkt! 11 Hij heeft het zwaard klaargemaakt voor gebruik. Het is geslepen om het in de hand van een slachter te leggen.[b] 12 Schreeuw het uit, mensenzoon! Huil! Want het zwaard zal gebruikt worden tegen mijn volk en tegen alle leiders van Israël. Ze zullen erdoor worden gedood, samen met het volk. Wring je handen van verdriet over alles wat het zwaard doet! 13 Want het oordeel komt – en het zwaard is machtiger dan de heersersstaf van Juda. En wat gebeurt er als die staf er niet meer zal zijn? 14 Mensenzoon, profeteer en wring je handen. Laat het zwaard twee keer toeslaan, ja, zelfs drie keer. De derde keer doodt het zwaard iedereen, van hoog tot laag, tot in de kamers van de huizen. 15 In alle poorten vallen doden. Iedereen is doodsbang, want het zwaard komt van alle kanten. Het is gemaakt om te flitsen als de bliksem. Het is geslepen om te slachten. 16 Sla om je heen, zwaard, sla rechts, draai je om, hak links. Dood waar je maar kan. 17 Ook Ik zal mijn handen wringen. En dan zal Ik stoppen met mijn straf. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd."

De koning van Babel zal Jeruzalem aanvallen

18 De Heer zei tegen mij: 19 "Mensenzoon, teken twee wegen waarlangs de koning van Babel met zijn leger kan komen. De twee wegen beginnen in hetzelfde land. Zet wegwijzers bij het punt waar de weg zich splitst. 20 Teken de ene weg naar Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten. De andere weg gaat naar de ommuurde stad Jeruzalem in Juda. Het leger kan kiezen welke weg het zal nemen. 21 De koning van Babel zal bij de tweesprong staan, aan het begin van de twee wegen. Daar zal hij door waarzeggerij proberen te weten te komen welke weg hij moet kiezen. Hij zal de pijlen schudden. Hij zal de godenbeeldjes om raad vragen. Hij zal de lever van een dier bekijken. 22 De waarzeggerij zal hem de weg naar Jeruzalem aanwijzen! Daar zal hij zijn leger opstellen. Daar zal hij het sein tot de aanval geven. Daar zal het krijgsrumoer klinken. Daar zal hij de stormrammen tegen de poorten laten beuken. Daar zal hij een wal van aarde maken om over de muur te kunnen klimmen. 23 De bewoners van Jeruzalem zullen zeggen dat zijn waarzeggerij hem niet het goede antwoord heeft gegeven. Ze hadden immers gezworen dat ze hem trouw zouden zijn. Maar hij zal komen en hen straffen voor het verbreken van het verbond.[c] Hij zal hen gevangen meenemen.

24 De Heer zegt: Het zal blijken hoe slecht jullie zijn. Alles wat jullie hebben gedaan, zal aan het licht komen. Geen van jullie slechte daden zal worden vergeten. Daarom zullen jullie gevangen meegenomen worden. 25 En jij, slechte, ongehoorzame koning van Juda,[d] luister! Het is afgelopen met jou op de dag van mijn straf, zegt de Heer. 26 Neem nu die tulband af! Haal die kroon weg![e] De dingen zullen niet hetzelfde blijven! Ik zal ervoor zorgen dat belangrijke mensen vernederd zullen worden en gewone mensen geëerd zullen worden. 27 Ik zal alles omkeren, omkeren, en nog eens omkeren. Maar ook zo zal het niet blijven. Er komt verandering als de man komt die recht heeft op het koningschap. Hem zal Ik het geven."

Gods woorden over de Ammonieten

28 "Mensenzoon, profeteer: Dit zegt de Heer over de Ammonieten die nu zo met jullie ellende spotten: Het zwaard komt! Het zwaard is getrokken om jullie te slachten. Het is geslepen om te slachten, flitsend als de bliksem. 29 Jullie profeten bedriegen jullie. Wat ze profeteren zijn leugens. Ze zeggen dat jullie gered zullen worden. Maar jullie lijken zullen komen te liggen op de lijken van de mensen die Ik al voor hun slechtheid gestraft heb.

30 Steek het zwaard weer weg. Ik ga over jullie rechtspreken in het land waar Ik jullie gemaakt heb, het land waar jullie vandaan komen. 31 Ik zal jullie straffen. Ik zal jullie verbranden met het vuur van mijn woede: Ik zal jullie in de macht geven van wrede mensen met wrede plannen. 32 Jullie zullen door het vuur van mijn woede verslonden worden. In het hele land zal jullie bloed stromen. Niemand zal zich later nog herinneren dat jullie hebben bestaan. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd."

God spreekt recht over Jeruzalem

22 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, wil jij hun rechter zijn? Wil jij rechtspreken over Jeruzalem, die bloedstad? Vertel dan aan de bewoners van Jeruzalem wat ze voor vreselijke dingen doen. Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Jullie hebben heel veel onschuldige mensen gedood. Daarom verdienen jullie de doodstraf. En jullie hebben overal walgelijke godenbeelden neergezet. Jullie zijn helemaal bedorven! Jullie zijn schuldig aan moord. En jullie hebben de stad bedorven met jullie afgoden. Daarom zal er al gauw een eind komen aan jullie leven. Alle landen zullen met jullie spotten. Alle volken, ver weg en dichtbij, zullen jullie uitlachen. Jullie zijn overal berucht om jullie slechtheid! De leiders van Israël proberen altijd zoveel mogelijk bloed te vergieten. De bewoners van Jeruzalem hebben geen enkel respect voor hun ouders. Vreemdelingen zijn er niet veilig. Weeskinderen en weduwen worden er slecht behandeld. Jullie hebben geen enkel ontzag voor de heilige voorwerpen in mijn tempel. Jullie houden je niet aan mijn heilige rustdagen en mijn feesten. Met leugens veroorzaken jullie de dood van onschuldige mensen. Jullie houden offermaaltijden op de bergen. Jullie hebben seks met elkaar op manieren die Ik verboden heb. 10 Sommigen gaan naar bed met de vrouw van hun vader. Anderen verkrachten vrouwen die ongesteld zijn. 11 Sommigen gaan naar bed met de vrouw van iemand anders, anderen met de vrouw van hun zoon. Weer anderen verkrachten hun eigen zus. 12 Jullie laten je omkopen om onschuldige mensen ter dood te veroordelen. Jullie vragen een veel te hoge rente voor wat jullie hebben uitgeleend. Jullie zijn hebzuchtig en persen anderen geld af. Maar Mij vergeten jullie, zegt de Heer.

13 Ik ben woedend over jullie hebzucht en jullie moordpartijen. Maar Ik zal daar eigenhandig een eind aan maken. 14 Hoe moedig zullen jullie nog zijn op de dag dat Ik met jullie afreken? Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd. 15 Ik zal jullie wegjagen naar andere volken in andere landen. Ik zal de afgoderij en ongehoorzaamheid uit jullie wegbranden. 16 De volken zullen zien hoe Ik jullie je verdiende straf geef. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Jeruzalem wordt Gods smelt-oven

17 De Heer zei tegen mij: 18 "Mensenzoon, de mensen van mijn volk lijken op het schuim in een oven waarin zilver wordt gesmolten om het zuiver te maken. Het koper, tin, ijzer en lood dat in het zilver zit, smelt eruit. Het verandert in schuim dat wordt weggegooid. Mijn volk is net zo waardeloos als dat schuim. Ze zijn alleen maar geschikt om weggegooid te worden. 19 De Heer zegt: Jullie zijn net zo waardeloos als het schuim in de smelt-oven. Daarom zal Ik jullie verzamelen in Jeruzalem. Jeruzalem wordt mijn smelt-oven. 20 Ik zal jullie verzamelen in de oven van mijn woede. Ik zal jullie daarin gooien, en jullie smelten. Net zoals je zilver samen met het koper, ijzer, lood en tin in de smelt-oven gooit en boven een heet vuur smelt om het zuiver te maken. 21 Ik zal jullie in Jeruzalem verzamelen. Daarna zal Ik het vuur van mijn woede hoog onder jullie opstoken. Zo zal Ik jullie smelten. 22 Zoals zilver in de smelt-oven wordt gesmolten, zo zullen jullie in Jeruzalem worden gesmolten. Jullie zullen beseffen dat dat mijn straf is, omdat Ik woedend op jullie ben."

De slechtheid van Jeruzalem

23 De Heer zei tegen mij: 24 "Mensenzoon, zeg tegen het land dat schuldig is: Mijn straf zal als een stortregen op jullie neerdalen om jullie schuld af te wassen. Want jullie zijn heel erg schuldig. 25 De profeten gaan in het land tekeer. Ze lijken wel brullende leeuwen die hun prooien verscheuren. Ze hebben een samenzwering gesmeed. Met elkaar willen ze de mensen doden en hun bezit roven. Zo verslinden ze mensen. Door hen zijn er steeds meer weduwen in het land. 26 De priesters doen niet wat mijn wet zegt. Ze maken zelf geen verschil tussen heilig en onheilig. Ze leren de mensen niet het verschil tussen rein en onrein. Ze houden zich niet meer aan mijn heilige rustdagen en mijn feesten. Ze hebben geen enkel ontzag voor Mij. 27 De leiders van het land gedragen zich als hongerige wolven die hun prooien verscheuren. Uit hebzucht moorden ze om rijk te worden. 28 De profeten verbergen die misdaden met mooie woorden, zoals je een slechte muur verbergt achter een laag mooie witkalk. Wat ze profeteren zijn leugens. Ze zeggen dat ze namens Mij spreken, terwijl Ik helemaal niets tegen hen heb gezegd. 29 De mensen zijn schuldig aan afpersing en diefstal. De arme mensen worden slecht behandeld. Vreemdelingen zijn niet veilig. 30 Ik heb bij hen gezocht naar iemand die zou proberen om het land te redden. Iemand die bij het volk voor Mij op zou komen. Iemand die de gaten en scheuren die waren ontstaan in de muur van mijn bescherming zou dichtmaken.[f] Want anders zou het land verwoest worden. Maar Ik heb niemand gevonden. 31 Daarom straf Ik hen in mijn woede. Ik verbrand hen met het vuur van mijn woede. Ik geef hun de straf die ze hebben verdiend, zegt de Heer."

Het verhaal van de twee hoeren

23 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, er waren eens twee vrouwen. Het waren zussen, dochters van dezelfde moeder. Toen ze nog jong waren, gedroegen ze zich in Egypte al als een hoer. Ze werden daar gestreeld door andere mannen.[g] De oudste zus heette Ohola.[h] en de jongste zus Oholiba[i] Toen trouwde Ik met hen en ze kregen zonen en dochters. Met Ohola bedoel Ik Samaria en met Oholiba Jeruzalem.[j]

Ohola was mijn vrouw, maar ze werd verliefd op andere mannen.[k] Die vond ze in Assur: knappe jongemannen in dure kleren, bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. Ze werd verliefd op de knappe mannen uit Assur en ging naar hen toe. En ze ging hun goden aanbidden. Ze bleef zich net zo gedragen als vroeger in Egypte. Want toen ze nog jong was, verlangde ze ook altijd al naar allerlei mannen. Daarom heb Ik haar in de macht gegeven van die mannen op wie ze zo verliefd was. Ik gaf Samaria in de macht van Assur, het Assur waarnaar ze zo verlangd had. 10 En Assur heeft Ohola helemaal uitgekleed, haar zonen en dochters[l] gevangen meegenomen en Ohola gedood. Zo is Ohola een waarschuwing geworden voor de andere vrouwen. Want met Samaria liep het vreselijk af.

11 Haar zus Oholiba zag hoe het met Ohola afliep. Maar toch werd ze nog erger dan zij. 12 Ook zij werd verliefd op de knappe jongemannen uit Assur,[m] bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. 13 Ik zag dat ze dezelfde vreselijke dingen deed als haar zus Ohola. 14 Ze was zelfs nog erger. Want op een keer zag ze tekeningen van Babylonische mannen, op de muren getekend met krijt. 15 Ze hadden een gordel om hun heupen en een gekleurde tulband op hun hoofd. Ze zagen eruit als Babylonische legeraanvoerders. 16 Zodra ze die zag, werd ze hevig verliefd op hen.[n] Ze stuurde boodschappers naar Babylonië. 17 En ze kwamen naar haar toe en gingen allemaal met haar naar bed. Maar ze kreeg weer genoeg van hen.

18 Iedereen wist wat ze deed, want ze verborg het voor niemand. Ik walgde van haar, net zoals Ik walgde van haar zus Ohola. 19 Ze wist van geen ophouden, net als toen ze nog jong was en in Egypte woonde. Ze werd steeds erger. 20 Ze verlangde altijd naar andere mannen. En die mannen waren net zo gretig als ezels of paarden in de paartijd. 21 Ja, je hebt dezelfde dingen gedaan als toen je nog jong was, toen de Egyptenaren je graag wilden hebben omdat je zo jong en mooi was.

22 Daarom, Oholiba, zegt de Heer, zal Ik al die mannen tegen je opstoken. Alle mannen die je hebt afgedankt, zal Ik tegen je opstoken. Van alle kanten zullen ze op je afkomen. 23 Mannen uit Babel, Pekod, Soa, Koa en Assur. Allemaal knappe jongemannen, bestuurders van landen en provincies, legeraanvoerders en rijke mensen, en allemaal goede ruiters. 24 Ze zullen met hun legers naar je toe komen, met grote aantallen strijdwagens, karren en soldaten te voet met schilden en helmen. Ze zullen je van alle kanten aanvallen. Ik zal hen over jou laten rechtspreken. Zij zullen je straffen volgens hun gebruiken. 25 Ik zal je laten voelen dat Ik jaloers ben. Ze zullen je heel zwaar straffen. Ze zullen je neus en je oren afsnijden. Wat er van je overblijft zullen ze doden. Ze zullen je zonen en dochters doden of gevangen meenemen. Wat er van je overblijft zullen ze in brand steken. 26 Ze zullen je de kleren van het lijf scheuren en je je sieraden afpakken.[o] 27 Zo zal Ik een eind maken aan je schandalige gedrag. Ik zal er een eind aan maken dat je je nog steeds, net als toen in Egypte, als een hoer gedraagt. Je zal niet meer naar andere mannen durven kijken en niet meer aan Egypte durven denken.

28 Dit zegt de Heer: Ik geef je in de macht van hen die jij haat, terwijl je eerst van hen hield. 29 En zij zullen jou ook haten. Ze zullen je alles afnemen wat je had. Ze zullen je naakt achterlaten. Zo zal iedereen weten wat je allemaal hebt gedaan. Ze zullen zien hoe je gestraft wordt omdat je ontrouw aan Mij bent geweest. 30 Dat zal allemaal met je gebeuren, omdat je met andere volken een verbond hebt gesloten en je hun walgelijke goden bent gaan aanbidden. 31 Je hebt dezelfde dingen gedaan als je zus. Daarom zul je ook dezelfde straf krijgen. 32 Je zal dezelfde wijnbeker met mijn straf moeten leegdrinken als zij. Dezelfde grote, wijde beker, waar heel veel in gaat. Iedereen zal je uitlachen. 33 Je zal er dronken en ellendig van zijn. De beker die je zus Samaria leegdronk, liet haar verwoest en eenzaam achter. 34 Ook jij zal hem tot de bodem moeten leegdrinken. Daarna zul je hem laten stukvallen. En je zal je jezelf met de scherven snijden, zegt de Heer. 35 Dit doe Ik omdat je Mij bent vergeten en Mij aan de kant hebt gezet. Daar zul je de gevolgen van moeten dragen. Want je bent ontrouw aan Mij!"

36 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, wil jij rechtspreken over Ohola en Oholiba? Vertel hun dan wat voor vreselijke dingen ze hebben gedaan. 37 Want ze hebben hun verbond met Mij verbroken. Ze zijn ontrouw aan Mij geweest. Ze hebben gemoord. Ze hebben walgelijke afgoden aanbeden. Ze hebben hun kinderen voor die goden verbrand. Míjn kinderen! 38 Ze hebben geen ontzag gehad voor mijn heiligdom en mijn heilige rustdagen en mijn feesten. 39 Want als ze hun kinderen aan de afgoden wilden offeren, deden ze dat in míjn heiligdom! Ze hadden er geen enkel ontzag voor. Want zie eens wat ze in mijn tempel hebben gedaan!

40 Zeg tegen Jeruzalem: Je hebt zelfs boodschappers gestuurd naar een ver land. Daar nodigde je de mannen uit om je te komen bezoeken. Je had je voor hen mooi gemaakt: je was in bad geweest, had je ogen opgemaakt en mooie sieraden omgedaan. 41 Je was op een schitterend bed gaan zitten en had een tafel neergezet met daarop míjn wierook en míjn olijf-olie! 42 Het was een geroezemoes om je heen. Er waren ook zuiplappen uit de woestijn bij, door andere kerels meegebracht. Die deden armbanden om je armen en zetten je een mooie kroon op het hoofd. 43 En Ik zei bij Mijzelf: 'Ze ziet er inmiddels oud en verschrikkelijk uit. En toch gaan ze nog steeds hun gang met die hoer!'

44 Zo deden ze met Ohola en Oholiba, en gingen met hen naar bed. Want Ohola en Oholiba gedroegen zich als hoeren. 45 Maar ze zal een rechtvaardige straf krijgen. Ze zal gestraft worden volgens de wetten die gelden voor moordenaressen en voor vrouwen die ontrouw zijn aan hun man. Want dat zijn ze. 46 Dit zegt de Heer: Ik zal een grote menigte op die twee laten afkomen om hen te mishandelen en te plunderen. 47 Ze zullen hen met stenen doodgooien en met zwaarden in stukken hakken. Ze zullen hun zonen en dochters doden en hun huizen in brand steken. 48 Ik zal een einde maken aan hun ontrouw. Alle andere vrouwen zullen de waarschuwing begrijpen en niet dezelfde dingen doen als zij.

49 Ik zal jullie laten straffen voor wat jullie hebben gedaan. Ik zal jullie ervoor straffen dat jullie op die walgelijke afgoden vertrouwd hebben, in plaats van op Mij. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Jeruzalem, een vuile pan

24 In het negende jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de tiende dag van de tiende maand tegen mij: "Mensenzoon, schrijf deze dag op. Want precies op deze dag valt de koning van Babel Jeruzalem aan. Vertel dat aan dit koppige en ongehoorzame volk. Gebruik daarvoor het volgende verhaal: De Heer zegt: Zet de pan op het vuur! Schenk er water in. Doe het vlees er in. Neem daarvoor alleen de allerbeste stukken: de lendestukken en schouderstukken en de beste stukken kluif. Kies alleen vlees van de beste dieren van het vee. Stook onder het vlees en de kluiven een houtvuur. Breng alles aan de kook. Laat het flink doorkoken.

De Heer zegt: Jeruzalem, pas maar op, jij bloedstad! Je bent als een vuile pan waar de korsten niet meer uit willen. Haal stuk voor stuk het vlees eruit, het maakt niet uit in welke volgorde. Laat niets in de pan achter. Want overal in de stad is bloed te zien, want jullie hebben het uitgegoten op de kale rotsen.[p] Als het op de aarde was uitgegoten, zou het in de grond zijn gezakt en door het stof zijn bedekt. Dan zou het vergeten zijn. En om niet te vergeten wat de stad heeft gedaan, heb Ik het bloed van de stad óók op een kale rots uitgegoten, zodat het niet door stof bedekt zou worden. Zo kon het niet worden vergeten.

Daarom zegt de Heer: Pas maar op, jij bloedstad! Ik zal Zelf een groot vuur stoken. 10 Maak een grote stapel hout. Steek het vuur aan. Laat het vlees koken en doe er specerijen bij. Laat het zó lang koken, dat al het water verdampt, het vlees verbrandt en de botten verkolen. 11 Laat de pan zonder water op het vuur staan tot hij gloeiend heet is. Dan zal alle vuiligheid die onderin zit, misschien smelten en verbranden. 12 Maar nee, alle moeite is voor niets. De dikke korst vuil gaat er niet uit. Laat de pan op het vuur staan! Dat vuil moet eruit! 13 Door alle vreselijke dingen die je gedaan hebt, ben je vuil geworden. Ik heb geprobeerd je schoon te maken van al je vuil, maar jij wilde je niet laten schoonmaken. Daarom zul je nooit meer schoon worden, totdat je je straf hebt gehad. 14 Ik, de Heer, heb het gezegd. Het zal ook gebeuren, want Ik zal doen wat Ik heb gezegd. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen. Ik zal geen medelijden met je hebben. Ik zal je je verdiende straf geven voor alles wat je hebt gedaan, zegt de Heer."

Ezechiëls vrouw sterft

15 De Heer zei tegen mij: 16 "Mensenzoon, Ik neem je vrouw van wie je zoveel houdt plotseling van je af. Ze zal ziek worden en sterven. Maar je mag voor haar geen treurliederen zingen en niet over haar huilen. 17 Laat niemand horen hoe verdrietig je bent. Niemand mag het merken. Trek geen rouwkleren aan. Eet niet van het brood dat de mensen je komen brengen omdat er iemand gestorven is."

18 's Morgens had ik dit nog tegen de mensen gezegd en 's avonds stierf mijn vrouw.[q] De volgende dag deed ik precies wat de Heer mij gezegd had. 19 Toen zeiden de mensen tegen mij: "Wil je ons uitleggen waarom je zo doet?" 20 Ik antwoordde hun: "De Heer heeft tegen mij gezegd: 21 Dit zegt de Heer tegen het volk Israël: Ik zal mijn tempel, waar jullie zo trots op zijn en zoveel van houden, van jullie afnemen. En jullie zonen en dochters die jullie in Jeruzalem hebben achterlaten, zullen worden gedood. 22 En jullie zullen doen wat Ezechiël gedaan heeft: jullie zullen geen rouwkleren aantrekken en geen begrafenismaaltijd eten. 23 Jullie zullen geen treurliederen zingen en jullie zullen niet huilen. Maar jullie zullen zwijgend en alleen maar zuchtend van verdriet stil bij elkaar zitten. 24 Ezechiël heeft jullie laten zien wat er zal gebeuren: precies hetzelfde wat híj nu doet, zullen jullie dan doen. Wanneer dit gebeurt, zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

De verwoesting van Jeruzalem

25+26 "Mensenzoon, op een dag zal Ik mijn tempel waar mijn volk zo trots op is en zoveel van houdt, van hen afnemen. Ook neem Ik dan hun zonen en dochters van hen af. Ik zal het je laten weten als die dag gekomen is. Er zal een vluchteling naar je toe komen om je te vertellen dat dit is gebeurd. 27 Op het moment dat je zijn boodschap hoort, zul je weer kunnen spreken. Maar tot die tijd zul je niet kunnen spreken.[r] Zo zul je hun laten zien wat er gaat gebeuren. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Footnotes

  1. Ezechiël 21:7 Het gaat hier om het bericht dat Jeruzalem alsnog volledig verwoest is. De leugen-profeten profeteerden in Babel aldoor dat de mensen spoedig naar huis terug zouden kunnen. Maar het omgekeerde gebeurde: er werden nog meer mensen gevangen naar Babel gebracht.
  2. Ezechiël 21:11 Met het zwaard wordt het leger van de koning van Babel bedoeld. Zie verderop in vers 19.
  3. Ezechiël 21:23 Koning Zedekia was immers tegen de koning van Babel in opstand gekomen. Lees 2 Koningen 24:20 en 2 Koningen 25:1.
  4. Ezechiël 21:25 Koning Zedekia had immers zijn verbond van trouw aan Babel verbroken.
  5. Ezechiël 21:26 De hogepriester droeg een tulband. De koning een kroon. God zou dus een einde gaan maken aan de priesterdienst in de tempel en aan het koningschap van de koning.
  6. Ezechiël 22:30 Lees ook Ezechiël 13:4 en 5.
  7. Ezechiël 23:3 De steden Samaria en Jeruzalem worden hier vergeleken met twee zussen. God had hen uitgekozen en was hun Man. Maar in Egypte hadden ze andere 'mannen'. Daarmee wordt bedoeld dat de Israëlieten op Egypte vertrouwden voor hulp.
  8. Ezechiël 23:4 Ohola betekent 'zij heeft haar eigen tent'. Samaria had namelijk haar eigen tent, haar eigen heiligdom, opgezet. De mensen aanbaden niet langer God, maar afgoden: de gouden kalveren die de eerste koning van het koninkrijk Israël (koning Jerobeam) daar had laten neerzetten. Lees 1 Koningen 12.
  9. Ezechiël 23:4 Oholiba betekent 'mijn tent is in haar'. In Jeruzalem had God namelijk zijn tent, zijn heiligdom opgezet. God had Jeruzalem uitgekozen om daar te wonen.
  10. Ezechiël 23:4 Samaria was de hoofdstad van het koninkrijk Israël, het noordelijk deel van het land. Samaria was veroverd door Assur. Jeruzalem was de hoofdstad van het koninkrijk Juda, het zuidelijk deel van het land.
  11. Ezechiël 23:5 Hiermee worden landen bedoeld waarmee Samaria verbonden sloot. Samaria vertrouwde voor veiligheid meer op de bescherming van machtige landen dan op God, haar Man. Jeruzalem deed hetzelfde. Dat wordt verderop beschreven, vanaf vers 11.
  12. Ezechiël 23:10 Met de zonen en dochters van Ohola worden de bewoners van Samaria bedoeld.
  13. Ezechiël 23:12 Koning Achaz ging met een geschenk naar Assur om aan koning Tiglat-Pileser bescherming te vragen. Lees 2 Koningen 16:7 en 8.
  14. Ezechiël 23:16 Koning Hizkia kreeg bezoekers uit Babel en was erg van hen onder de indruk. Daarom liet hij hen al zijn schatten zien. Lees Jesaja 39.
  15. Ezechiël 23:26 Het afsnijden van neus en oren was bij andere volken de straf voor getrouwde vrouwen die ontrouw waren geweest aan hun man. Ook werden ze uitgekleed en beroofd van hun sieraden. Samaria en het land Israël werden verwoest, verbrand en beroofd van mensen en schatten. Dat was hun straf voor hun ontrouw aan God.
  16. Ezechiël 24:7 Het gaat hier waarschijnlijk om het bloed van kinderoffers. Dat is uitgegoten op rotsen: stenen altaren voor afgoden.
  17. Ezechiël 24:18 Zijn vrouw stierf op de dag dat Jeruzalem en de tempel werden verwoest. Met de dood van Ezechiëls vrouw beeldde God de 'dood' van zijn relatie met Israël uit.
  18. Ezechiël 24:27 Dit gebeurde inderdaad, namelijk drie jaar later. Lees Ezechiël 33:21 en 22.