Add parallel Print Page Options

Het dal met beenderen

37 1,2 De kracht van de Here rustte op mij en de Geest van de Here nam mij mee naar een dal vol beenderen. Hij leidde mij er tussendoor. Toen zei Hij: ‘Mensenzoon, kunnen deze beenderen weer mensen worden?’ Ik antwoordde: ‘Och Here, alleen U kent het antwoord op die vraag.’ Toen droeg Hij mij op te profeteren en tegen de beenderen te zeggen: ‘Verbleekte beenderen, luister naar de woorden van de Here. Want de Oppermachtige Here zegt: “Kijk, Ik ga u weer levend maken. Ik zal u weer vlees en pezen geven en u bedekken met huid. Ik zal u adem geven en u zult tot leven komen en weten dat Ik de Here ben.”’

Ik sprak deze woorden van de Here uit, precies zoals Hij mij had opgedragen. En plotseling klonk een luid geklepper door het dal. De beenderen van de lichamen kwamen bij elkaar en voegden zich aaneen zoals zij vroeger hadden gezeten. Met mijn eigen ogen zag ik dat daarna vlees en pezen op de beenderen verschenen en er huid overheen kwam. Maar leven was erin nog niet zichtbaar.

Toen gaf Hij mij opdracht de wind te roepen en te zeggen: ‘De Oppermachtige Here zegt: “Kom vanuit de vier windstreken, geest, en laat uw adem over deze dode lichamen gaan, zodat zij weer tot leven komen.”’ 10 Zo sprak ik tegen de windrichtingen, zoals Hij mij had opgedragen en de lichamen begonnen te ademen, zij kwamen tot leven en stonden op: een onafzienbare menigte. 11 Toen vertelde Hij mij wat dit visioen betekende. ‘Deze beenderen,’ zei Hij, ‘stellen alle inwoners van Israël voor. Zij zeggen: “Onze beenderen zijn uitgedroogd, er is geen hoop meer, het is met ons gedaan.” 12 Maar vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Mijn volk, Ik zal uw graven van ballingschap openen en u weer laten opstaan, zodat u kunt terugkeren naar het land Israël. 13 Uiteindelijk zult u, mijn volk, dan weten dat Ik de Here ben. 14 Ik zal mijn Geest in u laten wonen en u zult leven en terugkeren naar uw vaderland. Dan zult u erkennen dat Ik, de Here, precies heb gedaan wat Ik u had beloofd.”’

15 Opnieuw kwam er een boodschap van de Here voor mij: 16 ‘Neem een stok en kerf er de volgende woorden in: “Deze stok vertegenwoordigt Juda en de bij haar aangesloten stammen.” Neem vervolgens een andere stok en kerf daarin de woorden: “Deze stok vertegenwoordigt Jozef en alle overige stammen van Israël.” 17 Houd die stokken nu bij elkaar in één hand, zodat zij één stok vormen. 18-20 Vertel deze mensen (houd de stokken zo vast dat zij kunnen zien wat u doet) dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal de stokken van Jozef en Juda samenvoegen en hen maken tot één stok in mijn hand.” 21 Want de Oppermachtige Here zegt verder: “Ik verzamel de Israëlieten vanuit de volken en breng hen van overal ter wereld terug naar hun vaderland, 22 om hen op de bergen van Israël tot één volk te verenigen. Er zal één koning over hen allen zijn en zij zullen niet langer verdeeld zijn in twee volken of twee koninkrijken. 23 Zij zullen zichzelf niet langer verontreinigen met afgoden en al hun andere zonden, want Ik zal hen redden van al hun ontrouw, waarmee zij zich bezoedeld hebben en Ik zal hen zuiver maken. Dan zullen zij werkelijk mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. 24 En David, mijn dienaar, zal hun koning zijn, hun enige herder, zij zullen mijn wetten gehoorzamen en al mijn wensen vervullen. 25 Zij zullen wonen in het land Israël, waar ook hun voorouders woonden, het land dat Ik mijn dienaar Jakob gaf. Zij en hun kinderen zullen daar wonen, evenals hun kleinkinderen, generatie op generatie. En mijn dienaar David zal voor eeuwig hun vorst zijn. 26 Ik zal een vredesverbond met hen sluiten, een eeuwigdurend verdrag. Ik zal hen zegenen en vermenigvuldigen en mijn tempel zal Ik voor altijd in hun midden plaatsen. 27 Ik zal te midden van hen gaan wonen. Ja, Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 28 Wanneer mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden blijft, zullen de volken weten dat Ik, de Here, Israël heb afgezonderd om mijn volk te zijn.”’

The Valley of Dry Bones

37 The hand of the Lord was on me,(A) and he brought me out by the Spirit(B) of the Lord and set me in the middle of a valley;(C) it was full of bones.(D) He led me back and forth among them, and I saw a great many bones on the floor of the valley, bones that were very dry. He asked me, “Son of man, can these bones live?”

I said, “Sovereign Lord, you alone know.(E)

Then he said to me, “Prophesy to these bones and say to them, ‘Dry bones, hear the word of the Lord!(F) This is what the Sovereign Lord says to these bones: I will make breath[a] enter you, and you will come to life.(G) I will attach tendons to you and make flesh come upon you and cover you with skin; I will put breath in you, and you will come to life. Then you will know that I am the Lord.(H)’”

So I prophesied as I was commanded. And as I was prophesying, there was a noise, a rattling sound, and the bones came together, bone to bone. I looked, and tendons and flesh appeared on them and skin covered them, but there was no breath in them.

Then he said to me, “Prophesy to the breath;(I) prophesy, son of man, and say to it, ‘This is what the Sovereign Lord says: Come, breath, from the four winds(J) and breathe into these slain, that they may live.’” 10 So I prophesied as he commanded(K) me, and breath entered them; they came to life and stood up on their feet—a vast army.(L)

11 Then he said to me: “Son of man, these bones are the people of Israel. They say, ‘Our bones are dried up and our hope is gone; we are cut off.’(M) 12 Therefore prophesy and say to them: ‘This is what the Sovereign Lord says: My people, I am going to open your graves and bring you up from them; I will bring you back to the land of Israel.(N) 13 Then you, my people, will know that I am the Lord,(O) when I open your graves and bring you up from them.(P) 14 I will put my Spirit(Q) in you and you will live, and I will settle(R) you in your own land. Then you will know that I the Lord have spoken, and I have done it, declares the Lord.(S)’”

One Nation Under One King

15 The word of the Lord came to me: 16 “Son of man, take a stick of wood and write on it, ‘Belonging to Judah and the Israelites(T) associated with him.(U)’ Then take another stick of wood, and write on it, ‘Belonging to Joseph (that is, to Ephraim) and all the Israelites associated with him.’ 17 Join them together into one stick so that they will become one in your hand.(V)

18 “When your people ask you, ‘Won’t you tell us what you mean by this?’(W) 19 say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: I am going to take the stick of Joseph—which is in Ephraim’s hand—and of the Israelite tribes associated with him, and join it to Judah’s stick. I will make them into a single stick of wood, and they will become one in my hand.’(X) 20 Hold before their eyes the sticks you have written on 21 and say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: I will take the Israelites out of the nations where they have gone. I will gather them from all around and bring them back into their own land.(Y) 22 I will make them one nation in the land, on the mountains of Israel.(Z) There will be one king over all of them and they will never again be two nations or be divided into two kingdoms.(AA) 23 They will no longer defile(AB) themselves with their idols and vile images or with any of their offenses, for I will save them from all their sinful backsliding,[b](AC) and I will cleanse them. They will be my people, and I will be their God.(AD)

24 “‘My servant David(AE) will be king(AF) over them, and they will all have one shepherd.(AG) They will follow my laws and be careful to keep my decrees.(AH) 25 They will live in the land I gave to my servant Jacob, the land where your ancestors lived.(AI) They and their children and their children’s children will live there forever,(AJ) and David my servant will be their prince forever.(AK) 26 I will make a covenant of peace(AL) with them; it will be an everlasting covenant.(AM) I will establish them and increase their numbers,(AN) and I will put my sanctuary among them(AO) forever.(AP) 27 My dwelling place(AQ) will be with them; I will be their God, and they will be my people.(AR) 28 Then the nations will know that I the Lord make Israel holy,(AS) when my sanctuary is among them forever.(AT)’”

Footnotes

  1. Ezekiel 37:5 The Hebrew for this word can also mean wind or spirit (see verses 6-14).
  2. Ezekiel 37:23 Many Hebrew manuscripts (see also Septuagint); most Hebrew manuscripts all their dwelling places where they sinned