Add parallel Print Page Options

Israëls vervloeking is onderweg

21 Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, kijk in de richting van Jeruzalem en profeteer tegen Israël en tegen haar heiligdommen. Want de Here zegt: Ik ben tegen u, Israël. “Ik zal mijn zwaard trekken en uw volk doden, zowel de goeden als de slechten. Ik zal met het zwaard uw land doortrekken vanaf de Negev tot aan de noordgrens en Ik zal niemand sparen. Heel de wereld zal weten dat Ik de Here ben. Hij heeft zijn zwaard in zijn hand en het zal niet in de schede terugkeren, voordat het zijn werk heeft gedaan.” Zucht en treur waar het volk bij is, mensenzoon, vanwege uw bittere verdriet. En als zij u vragen waarom u dat doet, moet u zeggen: “Vanwege het afschuwelijke nieuws dat God mij heeft meegedeeld. Als dat werkelijk gebeurt, zal zelfs het moedigste hart van angst wegsmelten, alle kracht zal wegvloeien als water. Elke geest zal bezwijken, sterke knieën zullen trillen en knikken. De Oppermachtige Here zegt: uw vervloeking is onderweg! Mijn oordelen zullen worden uitgevoerd!”’

En opnieuw kreeg ik een boodschap van God: 9-11 ‘Mensenzoon, zeg hun dit: “Een zwaard wordt geslepen en gepolijst voor een vreselijke slachtpartij. Het is geslepen om te kunnen doden, gepolijst om te blinken. Is dat soms een reden om blij te zijn? U hebt immers elke straf en waarschuwing genegeerd. Ik geef daarom dit zwaard in handen van de moordenaar om het te gebruiken.” 12 Mensenzoon, sla uzelf als teken van verslagenheid op uw dij, want dat zwaard zal mijn volk en al zijn leiders doden. Iedereen, zonder uitzondering, zal sterven. 13 In mijn toorn zal Ik hen allen op de proef stellen en welke kans zullen zij dan nog hebben om hun straf te ontlopen? vraagt de Oppermachtige Here. 14 Profeteer op de volgende manier tegen hen: klap een paar maal hard in uw handen, want zo zal het zwaard twee-, nee, driemaal op hen inhakken. Een afschuwelijk bloedbad staat hun van alle kanten te wachten. 15 Hun harten zullen wegsmelten van angst en velen zullen omkomen, want bij elke poort glanst het zwaard. Het flikkert als een bliksemschicht en is vlijmscherp, klaar voor de slachting. 16 Zwaard, sla naar rechts en sla naar links, val aan waar u maar wilt. 17 Ook Ik zal in mijn handen klappen, Ik, de Here, en daarna zal Ik mijn toorn wegnemen.’

18 Toen kreeg ik de volgende boodschap. De Here zei tegen mij:

19,20 ‘Mensenzoon, teken een kaart met daarop twee routes die het zwaard van de koning van Babel kan volgen: één naar Jeruzalem en één naar Rabba van de Ammonieten. En plaats een wegwijzer bij de tweesprong in de weg vanaf Babel. 21 Want de koning van Babel zal bij de tweesprong stilstaan en in tweestrijd verkeren over wat hij eerst zal aanvallen: Jeruzalem of Rabba. Hij zal zijn waarzeggers te hulp roepen en zij zullen het lot laten werken door pijlen in een koker door elkaar te schudden, zij zullen raad vragen aan de afgoden en de toekomst proberen af te lezen uit de lever van een offerdier. 22 Zij zullen besluiten naar Jeruzalem te trekken. Met stormrammen zullen zij op de poorten beuken, onder het slaken van moordzuchtige strijdkreten. Zij zullen belegeringstorens bouwen en een heuvel tegen de muren opwerpen om boven te komen. 23 Jeruzalem zal dit niet begrijpen. Hoe konden de waarzeggers zoʼn afschuwelijke fout maken? Want Babel is toch Judaʼs bondgenoot en heeft gezworen Jeruzalem te beschermen! Maar die koning van Babel zal uitsluitend denken aan de keren dat het volk in opstand kwam. Hij zal aanvallen en hen allen gevangennemen.

24 De Oppermachtige Here zegt: “Steeds weer klaagt uw schuld u aan, want uw zonden zijn schandelijk en werden openlijk bedreven. Waar u ook gaat en wat u ook doet, alles is besmet met zonde. Daarom is nu de tijd van uw verbanning aangebroken. 25 O koning Zedekia, slechte koning van Israël, de dag van de eindafrekening is voor u gekomen. 26 Zet uw met juwelen bezette kroon af,” zegt de Oppermachtige Here. “Het is afgelopen! Nu zullen de armen worden geëerd en de rijken worden vernederd. 27 Tot een puinhoop en een totale ruïne zal Ik het koninkrijk maken en dat blijft zo totdat Hij komt aan wie Ik het oordeel toevertrouw.”

28 Mensenzoon, profeteer ook tegenover de Ammonieten, want zij beledigen mijn volk in haar ellende. Deel hun dit mee: “Ook tegen u is mijn glanzend zwaard uit de schede getrokken, het is geslepen en gepolijst en flitst als de bliksem! 29 Uw tovenaars en valse profeten hebben u leugens verteld over veiligheid en welvaart, dat uw goden u zullen redden uit de handen van de koning van Babel. Op die manier hebben zij uw dood naderbij gebracht samen met die van alle andere goddelozen. Want ook voor u is de dag van de eindafrekening gekomen. 30 Zal Ik mijn zwaard weer in de schede steken, voordat Ik met u heb afgerekend? Nee, Ik zal u doden in uw eigen land, het land waarin u werd geboren. 31 Mijn toorn zal Ik over u uitstorten en Ik zal het vuur van mijn toorn aanblazen totdat het een loeiende vlammenzee is. Ik zal u uitleveren in de handen van wrede mannen, geoefend in verwoesting. 32 U bent de brandstof voor het vuur, uw bloed zal in uw eigen land worden vergoten en u zult volledig worden weggevaagd. Uw naam zal nog slechts verleden tijd zijn. Want Ik, de Here, heb het gezegd.”’

Jeruzalems daden openbaar

22 Een volgende boodschap kreeg ik van de Here en Hij zei: ‘Mensenzoon, stel Jeruzalem in staat van beschuldiging als moordenaarsstad. Maak haar gruweldaden in het openbaar bekend. “Stad van bloedvergieten, veroordeeld en vervloekt bent u, stad van afgoden, walgelijk en onrein. U bent zowel schuldig aan moord als aan afgoderij. De dag van uw oordeel is in aantocht. Uw dagen zijn geteld. Ik zal u overleveren aan de minachting en spot van de hele wereld. Mensen van veraf en dichtbij zullen u uitlachen en bespotten, als een stad vol schande en chaos. Iedere leider van Israël die binnen uw muren woont, maakt misbruik van zijn macht om te kunnen moorden. Vaders en moeders worden met minachting behandeld, immigranten en bezoekers worden gedwongen u te betalen voor uw ‘bescherming’, wezen en weduwen wordt onrecht aangedaan. De heilige dingen van God worden veracht, mijn sabbatten worden verwaarloosd. In uw midden wonen kwaadsprekers die er op uit zijn bloed te vergieten, die offermaaltijden houden op de bergen en overal schandelijke dingen doen. 10 Er zijn onder u mannen die overspel plegen met de vrouw van hun vader en gemeenschap hebben met ongestelde vrouwen. 11 Overspel met een buurvrouw, een schoondochter, een zuster, het is voor velen een heel gewone zaak. 12 Huurmoordenaars, woekeraars en afpersers zijn er in overvloed. Nooit denkt u zelfs maar aan Mij of aan mijn geboden,” zegt de Oppermachtige Here. 13 “Maar Ik zal nu in mijn handen klappen en zo uw woekerwinsten en het bloedvergieten een halt toeroepen. 14 Zult u nog zo flink en moedig zijn op de dag van de afrekening? Want Ik, de Here, heb gesproken en Ik zal doen wat Ik heb gezegd. 15 Ik zal u verspreiden onder de volken, u over de hele wereld uiteenjagen en afrekenen met uw goddeloosheid. 16 Alle volken zullen zien hoe u uzelf te schande zet, en u zult er achter komen dat Ik de Here ben.”’

17 De Here vervolgde: 18-20 ‘Mensenzoon, de Israëlieten lijken op het waardeloze schuim dat achterblijft na het smelten van zilver. Zij zijn het overblijfsel van koper, tin, ijzer en lood. Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Omdat u slechts schuim en afval bent, zal Ik u naar mijn smeltoven in Jeruzalem brengen en u daar omsmelten in het vuur van mijn toorn. 21 Ik zal het vuur van mijn toorn over u aanblazen. 22 U zult smelten als zilver in die enorme hitte. Dan zult u weten dat Ik, de Here, mijn toorn over u heb uitgegoten.”’

23 En opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here: 24 ‘Mensenzoon, vertel het volk van Israël het volgende: “Op de dag van mijn toorn zult u lijken op een droge wildernis, een woestijn zonder regen. 25 Uw koningen hebben tegen hun onderdanen samengespannen als brullende leeuwen die hun prooi bespringen. Zij beroven velen van het leven, zij stelen schatten en waardevolle voorwerpen. Door hun toedoen komen er steeds meer weduwen in het land. 26 Uw priesters hebben mijn wetten overtreden en mijn tempel en alles wat aan Mij gewijd is, verontreinigd. Voor hen zijn de dingen van God niet belangrijker dan andere alledaagse dingen. Zij hebben mijn volk het verschil tussen goed en kwaad niet geleerd en ze houden geen rekening met de sabbat. Daardoor hebben zij mijn heilige naam onteerd. 27 Uw leiders zijn net wolven die hun slachtoffers verscheuren, zij vernietigen mensenlevens, enkel en alleen om er rijker van te worden. 28 Uw profeten beschrijven visioenen die zij niet hebben gehad. Zij geven boodschappen door die zij van God zouden hebben gehad, hoewel Hij geen woord tegen hen heeft gezegd. Zo dekken zij hun misdaden af met een dun laagje stucwerk! 29 Ook de gewone mensen onderdrukken en beroven de armen en noodlijdenden. Vreemdelingen worden uitgebuit en onrechtvaardig behandeld. 30 Ik heb tevergeefs gezocht naar iemand die de muur van rechtvaardigheid weer zou kunnen opbouwen, iemand die op de bres zou kunnen staan om u te beschermen tegen mijn vernietigend oordeel. Maar Ik heb niemand gevonden.” 31 En daarom zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal mijn toorn over u uitgieten, Ik zal u verteren met het vuur van mijn toorn. Ik geef u de volledige straf voor al uw zonden.”’

Het verhaal van de twee zusters

23 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here: 2,3 ‘Mensenzoon, er waren eens twee zusters die zich vanaf hun jeugd als prostituees in Egypte hadden aangeboden. In dat land werden hun maagdelijke borsten voor het eerst gekust en betast. 4,5 De oudste heette Ohola, haar zuster Oholiba. Ik heb het nu over Samaria en Jeruzalem! Ik trouwde met hen en zij gaven Mij zonen en dochters. Maar toen verkocht Ohola zich als prostituee aan anderen terwijl ze nog van Mij was en ze schonk haar liefde aan de Assyriërs, haar buren. Dat waren allemaal aantrekkelijke jonge soldaten, bevelhebbers en commandanten, gekleed in prachtige blauwe kleding en geoefende ruiters. Zo zondigde zij met hen, de beste mannen van Assyrië, en verontreinigde zichzelf door afgoden te aanbidden. Want toen zij Egypte verliet, nam zij haar overspelige aard met zich mee. Zij was nog even sluw als in haar jeugd, toen de Egyptenaren al met haar naar bed gingen, hun lusten op haar botvierden en haar beroofden van haar maagdelijkheid. Daarom leverde Ik haar uit aan de Assyriërs en hun afgoden van wie zij zo hield. 10 Zij trokken haar de kleren uit, doodden haar en namen haar kinderen mee als slaven. Iedere vrouw in het land kende haar naam als die van een zondares die haar verdiende loon had gekregen.

11 Maar toen Oholiba—Jeruzalem—zag wat er met haar zuster was gebeurd, ging zij haar gelijk achterna en zondigde zelfs nog meer dan haar zuster. 12 Ook zij begon te lonken naar haar Assyrische buren, die knappe jongemannen op hun mooie paarden, die legeraanvoerders in hun schitterende uniformen, stuk voor stuk aantrekkelijke mannen. 13 Ik zag dat zij dezelfde heilloze weg opging als haar oudere zuster. 14,15 Zij was in feite nog meer ontaard dan Ohola, want zij werd verliefd op figuren die op een muur waren geschilderd! Afbeeldingen van Babylonische legeraanvoerders in strakke rode uniformen, met prachtige gordels en mooie tulbanden op het hoofd. 16 Toen zij die afbeeldingen zag, verlangde zij ernaar zich aan die afgebeelde mannen te geven. Daarom stuurde zij boodschappers naar Chaldea om hen bij haar uit te nodigen. 17 Zij gaven gehoor aan haar uitnodiging en pleegden overspel met haar. Zij onteerden haar in het liefdesbed, maar daarna begon zij hen te haten en verbrak alle betrekkingen met hen. 18 En Ik walgde van haar, net zoals Ik van haar zuster had gewalgd, omdat zij schaamteloos met hen flirtte en zich overgaf aan hun lusten. 19,20 Maar dat deed haar niets. Zij begon zelfs op nog grotere schaal prostitutie te bedrijven, toen zij zich de tijd herinnerde dat zij een prostituee in Egypte was. Daar leefde zij zich uit met mannen die zich lieten leiden door dierlijke driften. 21 En zo verviel u weer in de schanddaden van vroeger, toen u uw maagdelijkheid aan de Egyptenaren gaf.

22 Daarom zegt de Oppermachtige Here dat Hij naar u, Oholiba, diezelfde volken zal sturen die u met walging de rug toekeerde. 23 “Want de Babyloniërs zullen komen, de Chaldeeën, de mannen van Pekod, Soa en Koa en ook de Assyriërs, aantrekkelijke jonge officieren, rijdend op hun paarden. 24 Zij zullen vanuit het noorden met paarden en strijdwagens, met ontelbaar veel strijders tegen u optrekken. Zij zijn helemaal op de strijd voorbereid. Hun goed bewapende mannen zullen u omsingelen en Ik zal ze op u loslaten om met u te doen wat zij willen. 25 Ik zal u mijn jaloerse toorn laten voelen, want zij zullen u met nietsontziende wreedheid behandelen. Zij zullen uw neus en oren afsnijden. Uw overlevenden zullen worden gedood en uw kinderen als slaven worden weggevoerd. Alles wat overblijft, zal worden verbrand. 26 Zij zullen u beroven van uw mooie kleren en uw sieraden. 27 Zo zal Ik een einde maken aan uw schandelijke gedrag en het overspel, waarmee u in Egypte bent begonnen. En u zult nooit meer terugverlangen naar Egypte en haar goden.” 28 Want de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal u zeker aan uw vijanden overgeven, aan degenen die u de rug hebt toegekeerd. 29 Zij zullen hun haat op u uitleven, u van al uw eigendommen beroven en u naakt en met lege handen achterlaten. En de hele wereld zal schande spreken over uw overspel. 30 U hebt dit uzelf op de hals gehaald door andere volken na te lopen en u met al hun afgoden te verontreinigen. 31 U bent uw zuster achterna gegaan, daarom zal Ik u met dezelfde rampen straffen. 32 Ja, de rampen die haar hebben getroffen, zullen ook u treffen en de beker waaruit zij heeft gedronken, was groot en tot de rand toe gevuld. U zult dezelfde beker leegdrinken en de hele wereld zal u minachten en u bespotten in uw leed. 33 Als een dronkaard zult u wankelen onder de vreselijke slagen van ellende en verdriet, net als uw zuster Samaria. 34 In uw vreselijke lijden zult u de beker van de angst tot op de bodem toe leegdrinken en ook de laatste druppels er nog uitlikken, daarna zult u hem in stukken gooien en met de scherven uw borsten openhalen. Zo heb Ik gesproken,” zegt de Here. 35 “Omdat u Mij hebt vergeten en Mij de rug hebt toegekeerd, moet u zelf de gevolgen van al uw zonde dragen.”

36 Mensenzoon, u moet deze twee overspelige vrouwen, Jeruzalem en Samaria, beschuldigen van al hun afschuwelijke daden. 37 Want zij hebben zowel overspel als moorden gepleegd, zij hebben afgoden vereerd en hun kinderen vermoord die zij Mij hadden gebaard. Zij hebben hen als offers op hun altaren verbrand!

38 Op dezelfde dag dat zij mijn tempel verontreinigden en mijn sabbatten negeerden, 39 de dag dat zij hun kinderen vermoordden voor hun afgoden, op die dag hebben zij de tempel ontwijd. Zo weinig ontzag hebben zij voor Mij! 40 “U liet zelfs uit verre landen mannen met hun afgoden naar u toekomen om die te aanbidden. U verwelkomde hen zelfs! U baadde zich, beschilderde uw oogleden en droeg uw mooiste sieraden voor hen. 41 U zat op een pronkbed en legde mijn reukwerk en mijn olie op een tafel die voor u stond. 42 Vanuit uw huis kwamen de geluiden van een feestende menigte, van onbehoorlijke kerels en dronkaards uit de wildernis die banden om uw polsen deden en prachtige kronen op uw hoofd zetten.

43 Zouden zij overspel plegen met deze verlepte prostituees? 44 Zij gingen werkelijk naar Samaria en Jeruzalem, die schaamteloze prostituees, zoals je een bordeel binnenstapt. 45 Maar de rechtvaardigen zullen hen ontmaskeren. En dan zal blijken dat zij overspeligen en moordenaars zijn, want er kleeft bloed aan hun handen. Zij zullen tegen hen de straffen uitspreken die de wet voorschrijft.” 46 De Oppermachtige Here zegt: “Breng een leger tegen hen op de been en geef hen over aan mishandeling en plundering. 47 Want hun vijanden zullen hen stenigen en hen doden met zwaarden, zij zullen hun zonen en dochters afslachten en hun huizen platbranden. 48 Zo zal Ik afrekenen met de schandelijke daden en de afgoderij in dit land. Mijn oordeel zal voor alle vrouwen die het zien een waarschuwing zijn uw voorbeeld niet te volgen. 49 Want u zult volledig moeten betalen voor uw ontucht, uw afgodenverering. U zult zwaar moeten boeten en zo zult u tot de erkenning komen dat alleen Ik, de Here, God ben.”’

Het raadsel van de pot met water

24 Op de tiende dag van de tiende maand in het negende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik opnieuw een boodschap van de Here. ‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘noteer deze datum, want vandaag is de koning van Babel begonnen aan de belegering van Jeruzalem.

Vertel nu het volgende raadsel aan deze opstandige Israëlieten, zeg hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Zet een pot met water op het vuur en breng die aan de kook. 4,5 Vul hem met het beste schapenvlees, de lende en schouder en wel van de beste schapen van de kudde en stapel brandhout op het vuur onder de pot. Kook het net zolang totdat het vlees van de beenderen valt.” Want de Oppermachtige Here zegt: “Wee Jeruzalem, stad van moordenaars, u bent een roestige pot, smerig door de goddeloosheid. Haal het vlees er stuk voor stuk uit. De volgorde is niet belangrijk, geen enkel stuk is beter dan het andere. Want haar verdorvenheid is voor iedereen duidelijk, zij moordt openlijk en laat het bloed achter op de rotsen, zodat iedereen het kan zien, zij giet het niet eens uit op de grond, zodat ze het met aarde kan bedekken. En Ik heb het daar laten liggen, openlijk, zodat het mijn toorn en wraakzucht opwekt. Wee Jeruzalem, stad van moordenaars. Ik zal het brandhout onder haar opstapelen. 10 Gooi het hout er maar op zodat het vuur oplaait en de inhoud van de pot gaat koken. Laat het vleesnat verdampen, het vlees verkolen en de botten verbranden. 11 Zet de pot daarna leeg op de kolen, zodat de roest en de vuile onreinheid er afbranden. 12 Maar het is vergeefse moeite, de roest en het vuil blijven zitten, zelfs in het heetste vuur. 13 Het is de roest en slechtheid van uw ontucht, van uw afgodenverering. En omdat u zich niet door Mij wilde laten reinigen, bent u vuil gebleven. Blijf nu maar smerig tot mijn toorn alle rampen over u heeft gebracht! 14 Ik, de Here, heb het gezegd en Ik zal het doen ook. Ik zal geen medelijden met u hebben. Ik zal u oordelen naar uw daden,” zegt de Oppermachtige Here.’

15 Hierna sprak de Here opnieuw in een boodschap tegen mij en Hij zei: 16 ‘Mensenzoon, door een plotselinge dood ga Ik van u wegnemen wat u het dierbaarst is. Toch moet u niets van uw verdriet laten blijken. Huil niet, verberg uw tranen. 17 U mag zuchten, maar alleen zachtjes. U mag niet openlijk rouwen, ontbloot uw hoofd of uw voeten niet en neem het voedsel niet aan dat meelevende vrienden u brengen.’

18 ʼs Morgens vertelde ik dit aan de mensen en die avond stierf mijn vrouw. De volgende ochtend deed ik alles wat de Here mij had opgedragen. 19 Toen zeiden de mensen: ‘Wat heeft dit allemaal te betekenen? Wat probeert u ons nu weer duidelijk te maken?’ 20,21 Ik gaf als antwoord: ‘De Here droeg mij op tegen het volk van Israël te zeggen: “Ik zal mijn tempel, de kracht van uw volk, uw lievelingsgebouw, verwoesten. En uw zonen en dochters die in Jeruzalem zijn achtergebleven, zullen met het zwaard worden afgeslacht. 22 En u moet mijn voorbeeld volgen, u mag niet in het openbaar rouwen of uzelf troosten door te eten van voedsel dat meelevende vrienden u hebben gebracht. 23 U mag uw hoofd en uw voeten niet ontbloten, u mag niet klagen of huilen. Maar wel zult u elkaar beklagen vanwege uw zonden en als u alleen bent, zult u wegkwijnen van verdriet en rouwen om al het kwaad dat u hebt gedaan. 24 Ezechiël is een voorbeeld voor u,” zegt de Oppermachtige Here. “U moet doen wat hij heeft gedaan. En wanneer dat moment aanbreekt, zult u inzien dat Ik de Here ben.”’

25 ‘Mensenzoon, op een dag zal Ik ophouden met hen in Jeruzalem te beroven van hun blijde harten en hun glorie en vreugden, hun vrouwen, zonen en dochters. 26 Op diezelfde dag zullen de ooggetuigen vanuit Jeruzalem op weg gaan naar u in Babel om te vertellen wat er is gebeurd. 27 En op de dag dat zij aankomen, zult u plotseling uw stem terugkrijgen, zodat u met hen kunt praten. U zult een levend voorbeeld en een teken voor deze mensen worden en zij zullen moeten toegeven dat Ik de Here ben.’

Gods woorden tegen Jeruzalem

21 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van Jeruzalem staan. Laat je woorden tegen de altaren van de afgoden uit je mond stromen. Profeteer ook tegen het land Israël: Dit zegt de Heer: Ik ben tégen jou! Ik zal mijn zwaard trekken en alle mensen in jou doden: goede en slechte mensen. Van noord tot zuid zal Ik iedereen met mijn zwaard doden. Iedereen zal beseffen dat Ik, de Heer, mijn zwaard heb getrokken. Ik zal het niet weer opbergen.

En jij, mensenzoon, zucht en kreun van diep verdriet. Laat de mensen zien dat je diep bedroefd bent. Als ze je dan vragen: 'Wat zit je toch te kreunen?', moet je antwoorden: 'Vanwege het bericht dat eraan komt. Jullie zullen er allemaal van in paniek raken. Jullie zullen er alle moed door verliezen en doodsbang zijn.' Want dat bericht gaat komen, zegt de Heer."[a]

Het zwaard

De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, profeteer: Dit zegt de Heer: Kijk, het zwaard! Het zwaard komt! En het is vlijmscherp! 10 Het is geslepen om te slachten, flitsend als de bliksem. Zouden Wij daar blij over zijn? Het is de heersersstaf van mijn Zoon die op de heersersstaven van alle andere koningen neerkijkt! 11 Hij heeft het zwaard klaargemaakt voor gebruik. Het is geslepen om het in de hand van een slachter te leggen.[b] 12 Schreeuw het uit, mensenzoon! Huil! Want het zwaard zal gebruikt worden tegen mijn volk en tegen alle leiders van Israël. Ze zullen erdoor worden gedood, samen met het volk. Wring je handen van verdriet over alles wat het zwaard doet! 13 Want het oordeel komt – en het zwaard is machtiger dan de heersersstaf van Juda. En wat gebeurt er als die staf er niet meer zal zijn? 14 Mensenzoon, profeteer en wring je handen. Laat het zwaard twee keer toeslaan, ja, zelfs drie keer. De derde keer doodt het zwaard iedereen, van hoog tot laag, tot in de kamers van de huizen. 15 In alle poorten vallen doden. Iedereen is doodsbang, want het zwaard komt van alle kanten. Het is gemaakt om te flitsen als de bliksem. Het is geslepen om te slachten. 16 Sla om je heen, zwaard, sla rechts, draai je om, hak links. Dood waar je maar kan. 17 Ook Ik zal mijn handen wringen. En dan zal Ik stoppen met mijn straf. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd."

De koning van Babel zal Jeruzalem aanvallen

18 De Heer zei tegen mij: 19 "Mensenzoon, teken twee wegen waarlangs de koning van Babel met zijn leger kan komen. De twee wegen beginnen in hetzelfde land. Zet wegwijzers bij het punt waar de weg zich splitst. 20 Teken de ene weg naar Rabba, de hoofdstad van de Ammonieten. De andere weg gaat naar de ommuurde stad Jeruzalem in Juda. Het leger kan kiezen welke weg het zal nemen. 21 De koning van Babel zal bij de tweesprong staan, aan het begin van de twee wegen. Daar zal hij door waarzeggerij proberen te weten te komen welke weg hij moet kiezen. Hij zal de pijlen schudden. Hij zal de godenbeeldjes om raad vragen. Hij zal de lever van een dier bekijken. 22 De waarzeggerij zal hem de weg naar Jeruzalem aanwijzen! Daar zal hij zijn leger opstellen. Daar zal hij het sein tot de aanval geven. Daar zal het krijgsrumoer klinken. Daar zal hij de stormrammen tegen de poorten laten beuken. Daar zal hij een wal van aarde maken om over de muur te kunnen klimmen. 23 De bewoners van Jeruzalem zullen zeggen dat zijn waarzeggerij hem niet het goede antwoord heeft gegeven. Ze hadden immers gezworen dat ze hem trouw zouden zijn. Maar hij zal komen en hen straffen voor het verbreken van het verbond.[c] Hij zal hen gevangen meenemen.

24 De Heer zegt: Het zal blijken hoe slecht jullie zijn. Alles wat jullie hebben gedaan, zal aan het licht komen. Geen van jullie slechte daden zal worden vergeten. Daarom zullen jullie gevangen meegenomen worden. 25 En jij, slechte, ongehoorzame koning van Juda,[d] luister! Het is afgelopen met jou op de dag van mijn straf, zegt de Heer. 26 Neem nu die tulband af! Haal die kroon weg![e] De dingen zullen niet hetzelfde blijven! Ik zal ervoor zorgen dat belangrijke mensen vernederd zullen worden en gewone mensen geëerd zullen worden. 27 Ik zal alles omkeren, omkeren, en nog eens omkeren. Maar ook zo zal het niet blijven. Er komt verandering als de man komt die recht heeft op het koningschap. Hem zal Ik het geven."

Gods woorden over de Ammonieten

28 "Mensenzoon, profeteer: Dit zegt de Heer over de Ammonieten die nu zo met jullie ellende spotten: Het zwaard komt! Het zwaard is getrokken om jullie te slachten. Het is geslepen om te slachten, flitsend als de bliksem. 29 Jullie profeten bedriegen jullie. Wat ze profeteren zijn leugens. Ze zeggen dat jullie gered zullen worden. Maar jullie lijken zullen komen te liggen op de lijken van de mensen die Ik al voor hun slechtheid gestraft heb.

30 Steek het zwaard weer weg. Ik ga over jullie rechtspreken in het land waar Ik jullie gemaakt heb, het land waar jullie vandaan komen. 31 Ik zal jullie straffen. Ik zal jullie verbranden met het vuur van mijn woede: Ik zal jullie in de macht geven van wrede mensen met wrede plannen. 32 Jullie zullen door het vuur van mijn woede verslonden worden. In het hele land zal jullie bloed stromen. Niemand zal zich later nog herinneren dat jullie hebben bestaan. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd."

God spreekt recht over Jeruzalem

22 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, wil jij hun rechter zijn? Wil jij rechtspreken over Jeruzalem, die bloedstad? Vertel dan aan de bewoners van Jeruzalem wat ze voor vreselijke dingen doen. Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Jullie hebben heel veel onschuldige mensen gedood. Daarom verdienen jullie de doodstraf. En jullie hebben overal walgelijke godenbeelden neergezet. Jullie zijn helemaal bedorven! Jullie zijn schuldig aan moord. En jullie hebben de stad bedorven met jullie afgoden. Daarom zal er al gauw een eind komen aan jullie leven. Alle landen zullen met jullie spotten. Alle volken, ver weg en dichtbij, zullen jullie uitlachen. Jullie zijn overal berucht om jullie slechtheid! De leiders van Israël proberen altijd zoveel mogelijk bloed te vergieten. De bewoners van Jeruzalem hebben geen enkel respect voor hun ouders. Vreemdelingen zijn er niet veilig. Weeskinderen en weduwen worden er slecht behandeld. Jullie hebben geen enkel ontzag voor de heilige voorwerpen in mijn tempel. Jullie houden je niet aan mijn heilige rustdagen en mijn feesten. Met leugens veroorzaken jullie de dood van onschuldige mensen. Jullie houden offermaaltijden op de bergen. Jullie hebben seks met elkaar op manieren die Ik verboden heb. 10 Sommigen gaan naar bed met de vrouw van hun vader. Anderen verkrachten vrouwen die ongesteld zijn. 11 Sommigen gaan naar bed met de vrouw van iemand anders, anderen met de vrouw van hun zoon. Weer anderen verkrachten hun eigen zus. 12 Jullie laten je omkopen om onschuldige mensen ter dood te veroordelen. Jullie vragen een veel te hoge rente voor wat jullie hebben uitgeleend. Jullie zijn hebzuchtig en persen anderen geld af. Maar Mij vergeten jullie, zegt de Heer.

13 Ik ben woedend over jullie hebzucht en jullie moordpartijen. Maar Ik zal daar eigenhandig een eind aan maken. 14 Hoe moedig zullen jullie nog zijn op de dag dat Ik met jullie afreken? Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd. 15 Ik zal jullie wegjagen naar andere volken in andere landen. Ik zal de afgoderij en ongehoorzaamheid uit jullie wegbranden. 16 De volken zullen zien hoe Ik jullie je verdiende straf geef. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Jeruzalem wordt Gods smelt-oven

17 De Heer zei tegen mij: 18 "Mensenzoon, de mensen van mijn volk lijken op het schuim in een oven waarin zilver wordt gesmolten om het zuiver te maken. Het koper, tin, ijzer en lood dat in het zilver zit, smelt eruit. Het verandert in schuim dat wordt weggegooid. Mijn volk is net zo waardeloos als dat schuim. Ze zijn alleen maar geschikt om weggegooid te worden. 19 De Heer zegt: Jullie zijn net zo waardeloos als het schuim in de smelt-oven. Daarom zal Ik jullie verzamelen in Jeruzalem. Jeruzalem wordt mijn smelt-oven. 20 Ik zal jullie verzamelen in de oven van mijn woede. Ik zal jullie daarin gooien, en jullie smelten. Net zoals je zilver samen met het koper, ijzer, lood en tin in de smelt-oven gooit en boven een heet vuur smelt om het zuiver te maken. 21 Ik zal jullie in Jeruzalem verzamelen. Daarna zal Ik het vuur van mijn woede hoog onder jullie opstoken. Zo zal Ik jullie smelten. 22 Zoals zilver in de smelt-oven wordt gesmolten, zo zullen jullie in Jeruzalem worden gesmolten. Jullie zullen beseffen dat dat mijn straf is, omdat Ik woedend op jullie ben."

De slechtheid van Jeruzalem

23 De Heer zei tegen mij: 24 "Mensenzoon, zeg tegen het land dat schuldig is: Mijn straf zal als een stortregen op jullie neerdalen om jullie schuld af te wassen. Want jullie zijn heel erg schuldig. 25 De profeten gaan in het land tekeer. Ze lijken wel brullende leeuwen die hun prooien verscheuren. Ze hebben een samenzwering gesmeed. Met elkaar willen ze de mensen doden en hun bezit roven. Zo verslinden ze mensen. Door hen zijn er steeds meer weduwen in het land. 26 De priesters doen niet wat mijn wet zegt. Ze maken zelf geen verschil tussen heilig en onheilig. Ze leren de mensen niet het verschil tussen rein en onrein. Ze houden zich niet meer aan mijn heilige rustdagen en mijn feesten. Ze hebben geen enkel ontzag voor Mij. 27 De leiders van het land gedragen zich als hongerige wolven die hun prooien verscheuren. Uit hebzucht moorden ze om rijk te worden. 28 De profeten verbergen die misdaden met mooie woorden, zoals je een slechte muur verbergt achter een laag mooie witkalk. Wat ze profeteren zijn leugens. Ze zeggen dat ze namens Mij spreken, terwijl Ik helemaal niets tegen hen heb gezegd. 29 De mensen zijn schuldig aan afpersing en diefstal. De arme mensen worden slecht behandeld. Vreemdelingen zijn niet veilig. 30 Ik heb bij hen gezocht naar iemand die zou proberen om het land te redden. Iemand die bij het volk voor Mij op zou komen. Iemand die de gaten en scheuren die waren ontstaan in de muur van mijn bescherming zou dichtmaken.[f] Want anders zou het land verwoest worden. Maar Ik heb niemand gevonden. 31 Daarom straf Ik hen in mijn woede. Ik verbrand hen met het vuur van mijn woede. Ik geef hun de straf die ze hebben verdiend, zegt de Heer."

Het verhaal van de twee hoeren

23 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, er waren eens twee vrouwen. Het waren zussen, dochters van dezelfde moeder. Toen ze nog jong waren, gedroegen ze zich in Egypte al als een hoer. Ze werden daar gestreeld door andere mannen.[g] De oudste zus heette Ohola.[h] en de jongste zus Oholiba[i] Toen trouwde Ik met hen en ze kregen zonen en dochters. Met Ohola bedoel Ik Samaria en met Oholiba Jeruzalem.[j]

Ohola was mijn vrouw, maar ze werd verliefd op andere mannen.[k] Die vond ze in Assur: knappe jongemannen in dure kleren, bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. Ze werd verliefd op de knappe mannen uit Assur en ging naar hen toe. En ze ging hun goden aanbidden. Ze bleef zich net zo gedragen als vroeger in Egypte. Want toen ze nog jong was, verlangde ze ook altijd al naar allerlei mannen. Daarom heb Ik haar in de macht gegeven van die mannen op wie ze zo verliefd was. Ik gaf Samaria in de macht van Assur, het Assur waarnaar ze zo verlangd had. 10 En Assur heeft Ohola helemaal uitgekleed, haar zonen en dochters[l] gevangen meegenomen en Ohola gedood. Zo is Ohola een waarschuwing geworden voor de andere vrouwen. Want met Samaria liep het vreselijk af.

11 Haar zus Oholiba zag hoe het met Ohola afliep. Maar toch werd ze nog erger dan zij. 12 Ook zij werd verliefd op de knappe jongemannen uit Assur,[m] bestuurders van landen en provincies, en allemaal goede ruiters. 13 Ik zag dat ze dezelfde vreselijke dingen deed als haar zus Ohola. 14 Ze was zelfs nog erger. Want op een keer zag ze tekeningen van Babylonische mannen, op de muren getekend met krijt. 15 Ze hadden een gordel om hun heupen en een gekleurde tulband op hun hoofd. Ze zagen eruit als Babylonische legeraanvoerders. 16 Zodra ze die zag, werd ze hevig verliefd op hen.[n] Ze stuurde boodschappers naar Babylonië. 17 En ze kwamen naar haar toe en gingen allemaal met haar naar bed. Maar ze kreeg weer genoeg van hen.

18 Iedereen wist wat ze deed, want ze verborg het voor niemand. Ik walgde van haar, net zoals Ik walgde van haar zus Ohola. 19 Ze wist van geen ophouden, net als toen ze nog jong was en in Egypte woonde. Ze werd steeds erger. 20 Ze verlangde altijd naar andere mannen. En die mannen waren net zo gretig als ezels of paarden in de paartijd. 21 Ja, je hebt dezelfde dingen gedaan als toen je nog jong was, toen de Egyptenaren je graag wilden hebben omdat je zo jong en mooi was.

22 Daarom, Oholiba, zegt de Heer, zal Ik al die mannen tegen je opstoken. Alle mannen die je hebt afgedankt, zal Ik tegen je opstoken. Van alle kanten zullen ze op je afkomen. 23 Mannen uit Babel, Pekod, Soa, Koa en Assur. Allemaal knappe jongemannen, bestuurders van landen en provincies, legeraanvoerders en rijke mensen, en allemaal goede ruiters. 24 Ze zullen met hun legers naar je toe komen, met grote aantallen strijdwagens, karren en soldaten te voet met schilden en helmen. Ze zullen je van alle kanten aanvallen. Ik zal hen over jou laten rechtspreken. Zij zullen je straffen volgens hun gebruiken. 25 Ik zal je laten voelen dat Ik jaloers ben. Ze zullen je heel zwaar straffen. Ze zullen je neus en je oren afsnijden. Wat er van je overblijft zullen ze doden. Ze zullen je zonen en dochters doden of gevangen meenemen. Wat er van je overblijft zullen ze in brand steken. 26 Ze zullen je de kleren van het lijf scheuren en je je sieraden afpakken.[o] 27 Zo zal Ik een eind maken aan je schandalige gedrag. Ik zal er een eind aan maken dat je je nog steeds, net als toen in Egypte, als een hoer gedraagt. Je zal niet meer naar andere mannen durven kijken en niet meer aan Egypte durven denken.

28 Dit zegt de Heer: Ik geef je in de macht van hen die jij haat, terwijl je eerst van hen hield. 29 En zij zullen jou ook haten. Ze zullen je alles afnemen wat je had. Ze zullen je naakt achterlaten. Zo zal iedereen weten wat je allemaal hebt gedaan. Ze zullen zien hoe je gestraft wordt omdat je ontrouw aan Mij bent geweest. 30 Dat zal allemaal met je gebeuren, omdat je met andere volken een verbond hebt gesloten en je hun walgelijke goden bent gaan aanbidden. 31 Je hebt dezelfde dingen gedaan als je zus. Daarom zul je ook dezelfde straf krijgen. 32 Je zal dezelfde wijnbeker met mijn straf moeten leegdrinken als zij. Dezelfde grote, wijde beker, waar heel veel in gaat. Iedereen zal je uitlachen. 33 Je zal er dronken en ellendig van zijn. De beker die je zus Samaria leegdronk, liet haar verwoest en eenzaam achter. 34 Ook jij zal hem tot de bodem moeten leegdrinken. Daarna zul je hem laten stukvallen. En je zal je jezelf met de scherven snijden, zegt de Heer. 35 Dit doe Ik omdat je Mij bent vergeten en Mij aan de kant hebt gezet. Daar zul je de gevolgen van moeten dragen. Want je bent ontrouw aan Mij!"

36 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, wil jij rechtspreken over Ohola en Oholiba? Vertel hun dan wat voor vreselijke dingen ze hebben gedaan. 37 Want ze hebben hun verbond met Mij verbroken. Ze zijn ontrouw aan Mij geweest. Ze hebben gemoord. Ze hebben walgelijke afgoden aanbeden. Ze hebben hun kinderen voor die goden verbrand. Míjn kinderen! 38 Ze hebben geen ontzag gehad voor mijn heiligdom en mijn heilige rustdagen en mijn feesten. 39 Want als ze hun kinderen aan de afgoden wilden offeren, deden ze dat in míjn heiligdom! Ze hadden er geen enkel ontzag voor. Want zie eens wat ze in mijn tempel hebben gedaan!

40 Zeg tegen Jeruzalem: Je hebt zelfs boodschappers gestuurd naar een ver land. Daar nodigde je de mannen uit om je te komen bezoeken. Je had je voor hen mooi gemaakt: je was in bad geweest, had je ogen opgemaakt en mooie sieraden omgedaan. 41 Je was op een schitterend bed gaan zitten en had een tafel neergezet met daarop míjn wierook en míjn olijf-olie! 42 Het was een geroezemoes om je heen. Er waren ook zuiplappen uit de woestijn bij, door andere kerels meegebracht. Die deden armbanden om je armen en zetten je een mooie kroon op het hoofd. 43 En Ik zei bij Mijzelf: 'Ze ziet er inmiddels oud en verschrikkelijk uit. En toch gaan ze nog steeds hun gang met die hoer!'

44 Zo deden ze met Ohola en Oholiba, en gingen met hen naar bed. Want Ohola en Oholiba gedroegen zich als hoeren. 45 Maar ze zal een rechtvaardige straf krijgen. Ze zal gestraft worden volgens de wetten die gelden voor moordenaressen en voor vrouwen die ontrouw zijn aan hun man. Want dat zijn ze. 46 Dit zegt de Heer: Ik zal een grote menigte op die twee laten afkomen om hen te mishandelen en te plunderen. 47 Ze zullen hen met stenen doodgooien en met zwaarden in stukken hakken. Ze zullen hun zonen en dochters doden en hun huizen in brand steken. 48 Ik zal een einde maken aan hun ontrouw. Alle andere vrouwen zullen de waarschuwing begrijpen en niet dezelfde dingen doen als zij.

49 Ik zal jullie laten straffen voor wat jullie hebben gedaan. Ik zal jullie ervoor straffen dat jullie op die walgelijke afgoden vertrouwd hebben, in plaats van op Mij. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Jeruzalem, een vuile pan

24 In het negende jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de tiende dag van de tiende maand tegen mij: "Mensenzoon, schrijf deze dag op. Want precies op deze dag valt de koning van Babel Jeruzalem aan. Vertel dat aan dit koppige en ongehoorzame volk. Gebruik daarvoor het volgende verhaal: De Heer zegt: Zet de pan op het vuur! Schenk er water in. Doe het vlees er in. Neem daarvoor alleen de allerbeste stukken: de lendestukken en schouderstukken en de beste stukken kluif. Kies alleen vlees van de beste dieren van het vee. Stook onder het vlees en de kluiven een houtvuur. Breng alles aan de kook. Laat het flink doorkoken.

De Heer zegt: Jeruzalem, pas maar op, jij bloedstad! Je bent als een vuile pan waar de korsten niet meer uit willen. Haal stuk voor stuk het vlees eruit, het maakt niet uit in welke volgorde. Laat niets in de pan achter. Want overal in de stad is bloed te zien, want jullie hebben het uitgegoten op de kale rotsen.[p] Als het op de aarde was uitgegoten, zou het in de grond zijn gezakt en door het stof zijn bedekt. Dan zou het vergeten zijn. En om niet te vergeten wat de stad heeft gedaan, heb Ik het bloed van de stad óók op een kale rots uitgegoten, zodat het niet door stof bedekt zou worden. Zo kon het niet worden vergeten.

Daarom zegt de Heer: Pas maar op, jij bloedstad! Ik zal Zelf een groot vuur stoken. 10 Maak een grote stapel hout. Steek het vuur aan. Laat het vlees koken en doe er specerijen bij. Laat het zó lang koken, dat al het water verdampt, het vlees verbrandt en de botten verkolen. 11 Laat de pan zonder water op het vuur staan tot hij gloeiend heet is. Dan zal alle vuiligheid die onderin zit, misschien smelten en verbranden. 12 Maar nee, alle moeite is voor niets. De dikke korst vuil gaat er niet uit. Laat de pan op het vuur staan! Dat vuil moet eruit! 13 Door alle vreselijke dingen die je gedaan hebt, ben je vuil geworden. Ik heb geprobeerd je schoon te maken van al je vuil, maar jij wilde je niet laten schoonmaken. Daarom zul je nooit meer schoon worden, totdat je je straf hebt gehad. 14 Ik, de Heer, heb het gezegd. Het zal ook gebeuren, want Ik zal doen wat Ik heb gezegd. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen. Ik zal geen medelijden met je hebben. Ik zal je je verdiende straf geven voor alles wat je hebt gedaan, zegt de Heer."

Ezechiëls vrouw sterft

15 De Heer zei tegen mij: 16 "Mensenzoon, Ik neem je vrouw van wie je zoveel houdt plotseling van je af. Ze zal ziek worden en sterven. Maar je mag voor haar geen treurliederen zingen en niet over haar huilen. 17 Laat niemand horen hoe verdrietig je bent. Niemand mag het merken. Trek geen rouwkleren aan. Eet niet van het brood dat de mensen je komen brengen omdat er iemand gestorven is."

18 's Morgens had ik dit nog tegen de mensen gezegd en 's avonds stierf mijn vrouw.[q] De volgende dag deed ik precies wat de Heer mij gezegd had. 19 Toen zeiden de mensen tegen mij: "Wil je ons uitleggen waarom je zo doet?" 20 Ik antwoordde hun: "De Heer heeft tegen mij gezegd: 21 Dit zegt de Heer tegen het volk Israël: Ik zal mijn tempel, waar jullie zo trots op zijn en zoveel van houden, van jullie afnemen. En jullie zonen en dochters die jullie in Jeruzalem hebben achterlaten, zullen worden gedood. 22 En jullie zullen doen wat Ezechiël gedaan heeft: jullie zullen geen rouwkleren aantrekken en geen begrafenismaaltijd eten. 23 Jullie zullen geen treurliederen zingen en jullie zullen niet huilen. Maar jullie zullen zwijgend en alleen maar zuchtend van verdriet stil bij elkaar zitten. 24 Ezechiël heeft jullie laten zien wat er zal gebeuren: precies hetzelfde wat híj nu doet, zullen jullie dan doen. Wanneer dit gebeurt, zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

De verwoesting van Jeruzalem

25+26 "Mensenzoon, op een dag zal Ik mijn tempel waar mijn volk zo trots op is en zoveel van houdt, van hen afnemen. Ook neem Ik dan hun zonen en dochters van hen af. Ik zal het je laten weten als die dag gekomen is. Er zal een vluchteling naar je toe komen om je te vertellen dat dit is gebeurd. 27 Op het moment dat je zijn boodschap hoort, zul je weer kunnen spreken. Maar tot die tijd zul je niet kunnen spreken.[r] Zo zul je hun laten zien wat er gaat gebeuren. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Footnotes

  1. Ezechiël 21:7 Het gaat hier om het bericht dat Jeruzalem alsnog volledig verwoest is. De leugen-profeten profeteerden in Babel aldoor dat de mensen spoedig naar huis terug zouden kunnen. Maar het omgekeerde gebeurde: er werden nog meer mensen gevangen naar Babel gebracht.
  2. Ezechiël 21:11 Met het zwaard wordt het leger van de koning van Babel bedoeld. Zie verderop in vers 19.
  3. Ezechiël 21:23 Koning Zedekia was immers tegen de koning van Babel in opstand gekomen. Lees 2 Koningen 24:20 en 2 Koningen 25:1.
  4. Ezechiël 21:25 Koning Zedekia had immers zijn verbond van trouw aan Babel verbroken.
  5. Ezechiël 21:26 De hogepriester droeg een tulband. De koning een kroon. God zou dus een einde gaan maken aan de priesterdienst in de tempel en aan het koningschap van de koning.
  6. Ezechiël 22:30 Lees ook Ezechiël 13:4 en 5.
  7. Ezechiël 23:3 De steden Samaria en Jeruzalem worden hier vergeleken met twee zussen. God had hen uitgekozen en was hun Man. Maar in Egypte hadden ze andere 'mannen'. Daarmee wordt bedoeld dat de Israëlieten op Egypte vertrouwden voor hulp.
  8. Ezechiël 23:4 Ohola betekent 'zij heeft haar eigen tent'. Samaria had namelijk haar eigen tent, haar eigen heiligdom, opgezet. De mensen aanbaden niet langer God, maar afgoden: de gouden kalveren die de eerste koning van het koninkrijk Israël (koning Jerobeam) daar had laten neerzetten. Lees 1 Koningen 12.
  9. Ezechiël 23:4 Oholiba betekent 'mijn tent is in haar'. In Jeruzalem had God namelijk zijn tent, zijn heiligdom opgezet. God had Jeruzalem uitgekozen om daar te wonen.
  10. Ezechiël 23:4 Samaria was de hoofdstad van het koninkrijk Israël, het noordelijk deel van het land. Samaria was veroverd door Assur. Jeruzalem was de hoofdstad van het koninkrijk Juda, het zuidelijk deel van het land.
  11. Ezechiël 23:5 Hiermee worden landen bedoeld waarmee Samaria verbonden sloot. Samaria vertrouwde voor veiligheid meer op de bescherming van machtige landen dan op God, haar Man. Jeruzalem deed hetzelfde. Dat wordt verderop beschreven, vanaf vers 11.
  12. Ezechiël 23:10 Met de zonen en dochters van Ohola worden de bewoners van Samaria bedoeld.
  13. Ezechiël 23:12 Koning Achaz ging met een geschenk naar Assur om aan koning Tiglat-Pileser bescherming te vragen. Lees 2 Koningen 16:7 en 8.
  14. Ezechiël 23:16 Koning Hizkia kreeg bezoekers uit Babel en was erg van hen onder de indruk. Daarom liet hij hen al zijn schatten zien. Lees Jesaja 39.
  15. Ezechiël 23:26 Het afsnijden van neus en oren was bij andere volken de straf voor getrouwde vrouwen die ontrouw waren geweest aan hun man. Ook werden ze uitgekleed en beroofd van hun sieraden. Samaria en het land Israël werden verwoest, verbrand en beroofd van mensen en schatten. Dat was hun straf voor hun ontrouw aan God.
  16. Ezechiël 24:7 Het gaat hier waarschijnlijk om het bloed van kinderoffers. Dat is uitgegoten op rotsen: stenen altaren voor afgoden.
  17. Ezechiël 24:18 Zijn vrouw stierf op de dag dat Jeruzalem en de tempel werden verwoest. Met de dood van Ezechiëls vrouw beeldde God de 'dood' van zijn relatie met Israël uit.
  18. Ezechiël 24:27 Dit gebeurde inderdaad, namelijk drie jaar later. Lees Ezechiël 33:21 en 22.