Exodus 16
BasisBijbel
Het manna en de vogels
16 Toen ze van Elim vertrokken, kwamen ze in de Sin-woestijn. Die ligt tussen Elim en de berg Sinaï. Het was de 15e dag van de tweede maand sinds ze uit Egypte waren vertrokken. 2 Het hele volk Israël mopperde en klaagde in de woestijn tegen Mozes en Aäron. 3 Ze zeiden: "Waren we maar in Egypte door de Heer gedood. Toen hadden we tenminste vlees te eten en meer dan genoeg brood. Want jullie hebben ons in deze woestijn gebracht om ons hier allemaal te laten sterven van de honger."
4 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. Het volk mag daarvan precies zoveel verzamelen als ze voor één dag nodig hebben. Ik wil zien of ze wel of niet zullen doen wat Ik beveel. 5 En op de zesde dag moeten ze ervoor zorgen dat ze twee keer zoveel verzamelen als op de andere dagen."
6 Toen zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: "Vanavond zullen jullie zien dat de Heer jullie uit Egypte heeft gehaald. 7 En morgenochtend zullen jullie de stralende hemelse macht en majesteit van de Heer zien. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag tegen Hem gehoord. Want wie zijn wij, dat jullie tegen óns zouden mopperen en klagen? 8 De Heer zal jullie 's avonds vlees en 's morgens brood geven. Er zal meer dan genoeg zijn. Want de Heer heeft gehoord hoe jullie tegen Hem hebben lopen mopperen en klagen. Want jullie hebben niet tegen óns gemopperd en geklaagd, maar tegen de Heer. Want wie zijn wij nu eigenlijk?"
9 Daarna zei Mozes tegen Aäron: "Zeg tegen het volk Israël: Kom allemaal bij de Heer. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag gehoord." 10 Terwijl Aäron tegen het volk sprak, keken ze in de richting van de woestijn. Daar zagen ze opeens, in een wolk, de stralende aanwezigheid van de Heer. 11 En de Heer zei tegen Mozes: 12 "Ik heb het gemopper en geklaag van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: Als het avond wordt, zullen jullie vlees eten. En morgenochtend zullen jullie genoeg brood te eten hebben. Dan zullen jullie toegeven dat Ik jullie Heer en God ben."
13 Die avond kwamen er vogels aanvliegen. In het hele tentenkamp streken zwermen kwartels neer. En de volgende morgen lag er dauw rond het tentenkamp. 14 Toen de dauw was opgetrokken, lagen er over de woestijn fijne korreltjes, zo fijn als zand. 15 Toen de Israëlieten dat zagen liggen, zeiden ze tegen elkaar: "Wat is dit?" Want ze wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: "Dit is het brood dat de Heer jullie te eten geeft. 16 En dit is wat de Heer jullie beveelt: Verzamel precies zo veel als je vandaag kan opeten. Iedereen mag voor de mensen die in zijn tent wonen 1 gomer[a] (2,2 liter) per persoon verzamelen."
17 De Israëlieten deden dat en verzamelden de korreltjes. De één verzamelde meer en de ander minder. 18 Ze maten het in een gomer af. Mensen die meer verzameld hadden, hielden niet over. En mensen die minder hadden verzameld, kwamen niet tekort. Iedereen had precies zoveel verzameld als hij kon opeten.
19 Mozes zei tegen hen: "Jullie mogen er niets van bewaren voor de volgende dag." 20 Maar sommige mensen luisterden niet naar Mozes. Zij bewaarden toch een deel voor de volgende dag. Toen was het bedorven. Er zaten wormen in en het stonk. En Mozes werd boos op hen.
21 Zo verzamelden ze elke morgen precies zoveel als ze nodig hadden. Maar als de zon heet werd, smolt het. 22 Op de zesde dag verzamelden ze twee keer zoveel: 2 gomer (4,4 liter) per persoon. De leiders van het volk kwamen het aan Mozes vertellen. 23 Toen zei hij tegen hen: "Dat had de Heer ook gezegd. Want morgen is het een rustdag, een heilige rustdag voor de Heer. Bak wat jullie willen bakken en kook wat jullie willen koken. Wat overblijft kunnen jullie bewaren voor de volgende dag." 24 Toen lieten ze het tot de volgende dag liggen, zoals Mozes gezegd had. Toen stonk het niet en er zaten geen wormen in.
25 Mozes zei: "Eet dit vandaag, want vandaag is het een heilige rustdag voor de Heer. Vandaag zullen jullie niets vinden. 26 Zes dagen per week moeten jullie het verzamelen. Maar elke zevende dag is een heilige rustdag. Dan is het er niet." 27 Op de zevende dag waren er toch mensen die de korreltjes wilden gaan verzamelen. Maar ze vonden niets. 28 Daarom zei de Heer tegen Mozes: "Hoelang weigeren jullie nog om Mij te gehoorzamen? 29 Bedenk dat Ik jullie de heilige rustdag heb gegeven. Daarom geef Ik jullie op de zesde dag brood voor twee dagen. Op de zevende dag moet iedereen thuisblijven. Dan mag niemand zijn plaats verlaten." 30 Toen rustte het volk op de zevende dag.
31 Het volk Israël noemde de korreltjes 'manna' (= 'wat is dat nou toch?'). Het was zo wit als korianderzaad en het smaakte naar honingkoek.
32 Mozes zei: "De Heer zegt: Vul een gomer met manna. Dat manna moet bewaard worden voor de families ná jullie. Dan kunnen ze het brood zien dat Ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen Ik jullie uit Egypte haalde." 33 En hij zei tegen Aäron: "Neem een kruik, doe daarin een hele gomer manna en zet die bij de Heer neer. Hij moet bewaard worden voor onze families ná ons." 34 Aäron deed wat de Heer had bevolen. Hij zette de kruik met het manna vóór de kist van het verbond waarin de platte stenen van het verbond lagen, om het te bewaren.[b]
35 De Israëlieten hebben 40 jaar lang manna gegeten. Ze aten ervan totdat ze in bewoond gebied kwamen. Ze hebben manna gegeten totdat ze bij de grens van het land Kanaän kwamen.
36 Een gomer (2,2 liter) is het tiende deel van een efa (22 liter).[c]
Footnotes
- Exodus 16:16 Een gomer was een soort mand. Hoeveel er van iets was, werd uitgedrukt in aantallen gomers.
- Exodus 16:34 Kennelijk gebeurde dit pas een hele poos later, toen God inmiddels aan het volk de twee platte stenen met de Tien Leefregels had gegeven en in een kist had laten leggen. Pas in Exodus 24:12 worden deze twee stenen genoemd. Over de kist van het verbond wordt pas gesproken in Exodus 25:10-22.
- Exodus 16:36 Een efa was, net als een gomer, een soort mand, maar één waar tien keer zoveel in ging als in een gomer.
出埃及 16
Chinese Contemporary Bible (Simplified)
天粮
16 以色列全体会众从以琳出发,来到以琳和西奈中间的汛旷野,时值他们离开埃及后的第二个月的十五日。 2 以色列全体会众在旷野向摩西和亚伦发怨言说: 3 “我们还不如当初在埃及就死在耶和华手中。在那里,我们至少可以围在肉锅旁吃个饱。现在,你把我们带到旷野来,是要叫全体会众饿死在这里吗?”
4 耶和华对摩西说:“我要从天上降下食物给你们。百姓可以每天出去拾取他们当天所需的分量,这样我就可以试验他们是否遵行我的训诲。 5 到第六天,他们要比平时多拾取一倍,好够两天的分量。” 6 摩西和亚伦对以色列百姓说:“今天晚上你们就知道把你们从埃及领出来的是耶和华。 7 明天早上,你们会看见祂的荣耀,因为祂听见了你们向祂所发的怨言。我们算什么,你们何必埋怨我们? 8 耶和华听见你们发的怨言了,晚上祂必给你们肉吃,早晨再给你们饼吃。我们算什么?你们埋怨的其实不是我们,而是耶和华。” 9 摩西对亚伦说:“你去叫以色列全体会众到耶和华面前来,因为祂已听见他们的怨言。” 10 亚伦对以色列全体会众说话的时候,他们向旷野远望,果然看见耶和华的荣光在云彩中显现。 11 耶和华对摩西说: 12 “我已经听见以色列人的怨言。你告诉他们,‘到了黄昏,你们就会有肉吃,早晨就会有饼可以吃饱,这样你们就知道我是你们的上帝耶和华。’”
13 到了黄昏,果然有许多鹌鹑飞来,把营地都遮盖了。到了早晨,营区四周的地上布满露水, 14 露水蒸发以后,旷野便出现一层薄薄的、像白霜的东西。 15 以色列人见了,不知道是何物,便彼此议论说:“这是什么?”摩西对他们说:“这就是耶和华给你们的食物。 16 耶和华吩咐你们要按自己和家人的食量来拾取,每人约拾取两升。”
17 于是,以色列人遵命而行,有些拾的多,有些拾的少。 18 后来,他们用俄梅珥[a]量的时候,就发现多拾的没有剩余,少拾的也没有缺乏,刚好是每人所需要的量。 19 摩西又吩咐他们说:“你们所拾取的,不可留到早晨!” 20 可是,有的人不听,留了一些。到第二天早上,食物已腐烂生虫,发出恶臭,摩西就向他们发怒。 21 于是,百姓每天早晨出营拾取食物,各人按着所需分量拾取,到太阳升起后,食物就融化了。 22 到第六天,他们就拾取双倍的分量,也就是每人四升。会众的首领来禀告摩西, 23 摩西对他们说:“耶和华说,‘明天是安息日,是向耶和华守的圣安息日。你们要把一切食物预备好,或烤或煮,吃剩的可以留到明天。’” 24 百姓就照摩西的吩咐,把吃剩的食物留到第二天早晨,食物没有发臭生虫。 25 摩西对他们说:“你们今天就吃这些吧,因为今天是耶和华的安息日,地上不会有食物让你们拾取。 26 你们有六天可以拾取食物,但第七天是安息日,没有食物可以拾取。” 27 到了第七天早晨,有些人仍然出去要拾取食物,结果什么也找不到。 28 耶和华对摩西说:“你们到什么时候才肯遵行我的诫命和吩咐呢? 29 要知道,耶和华已将安息日赐给你们,所以第六天我会赐你们双倍的食物。第七天,人人都要留在营中,不许外出。” 30 于是,百姓在第七天休息。
31 以色列人称这种食物为吗哪,它形状像芫荽的种子,白色,味道像用蜜糖制成的薄饼。 32 摩西说:“以下是耶和华的吩咐,‘把两升的吗哪存留起来,直到世世代代,以便你们的子子孙孙可以看见上帝带你们离开埃及时在旷野赐给你们的食物。’” 33 于是,摩西吩咐亚伦:“拿个罐子盛满两升的吗哪,放在耶和华面前,留到世世代代。” 34 亚伦便照耶和华给摩西的吩咐,把吗哪放在约柜前保存起来。 35 以色列百姓就在旷野吃了四十年的吗哪,直到他们到达有人烟的迦南为止。 36 一俄梅珥等于十分之一伊法。
Footnotes
- 16:18 “俄梅珥”,量器,约“两升”。
Exodus 16
Het Boek
Brood uit de hemel
16 Na het vertrek uit Elim kwamen de Israëlieten in de woestijn Sin tussen Elim en de Sinaï. Dat was zes weken na hun vertrek uit Egypte. 2 In die woestijn beklaagden de Israëlieten zich tegenover Mozes en Aäron en zeiden: 3 ‘Waarom heeft de Here ons niet gewoon in Egypte laten sterven! Daar waren de vleespotten vol en hadden we in elk geval genoeg te eten, maar in deze woestijn zullen we allemaal verhongeren.’
4 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Luister, Ik zal voor hen brood uit de hemel laten regenen. Iedereen mag elke dag net zoveel eten verzamelen als hij die dag nodig heeft. Ik zal hen daarmee op de proef stellen om te zien of zij mijn opdrachten uitvoeren. 5 Zeg hun dat zij de zesde dag van de week tweemaal zoveel eten verzamelen als op de andere dagen.’
6 Mozes en Aäron riepen de Israëlieten bijeen en zeiden: ‘Vanavond zullen jullie merken dat het de Here was die ons uit Egypte heeft bevrijd. 7 En morgenochtend zullen jullie nog meer van zijn glorie zien. Hij heeft jullie klachten tegen Hem gehoord. Hij weet dat jullie niet tegen ons klagen, want wie zijn wij tenslotte? 8 De Here zal jullie ʼs avonds vlees en ʼs morgens brood te eten geven. 9 Kom nu voor de Here staan en luister naar zijn antwoord op jullie klachten.’
10 Aäron riep iedereen samen en terwijl hij nog sprak, werd aller blik getrokken naar de woestijn, want daar verscheen de heerlijkheid van de Here vanuit de wolk die hen leidde. 11,12 Toen sprak de Here met Mozes en zei: ‘Ik heb de klachten van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: ʼs Avonds zult u vlees eten en ʼs morgens kunt u worden verzadigd met brood. Dan zult u erkennen dat Ik, de Here, uw God ben.’
13 Die avond kwam een grote zwerm kwartels uit de lucht en bedekte het kamp en ʼs morgens lag er een laag dauw rond het kamp. 14 Toen de dauw was opgetrokken, bleef er een dunne, schilferachtige laag op de woestijnbodem achter. 15 De Israëlieten vroegen zich verwonderd af wat dat kon zijn. Mozes verklaarde het raadsel: ‘Dit is het brood dat de Here u als voedsel geeft. 16 De Here heeft gezegd dat iedereen het naar behoefte mag verzamelen, neem voor iedere tentgenoot 2,2 liter mee.’
17 De Israëlieten verlieten het kamp en verzamelden het brood. 18 Toen zij het afmaten, bleek dat er precies genoeg was voor iedereen! Wie veel had verzameld, hield niets over, en wie weinig had verzameld, kwam niets tekort. 19 Mozes zei tegen hen: ‘U mag het niet tot de volgende dag bewaren.’ 20 Maar sommigen geloofden hem niet en bewaarden toch een deel tot de volgende dag, maar toen kropen de wormen eruit en het stonk. Mozes werd boos omdat zij niet hadden geluisterd.
21 Iedereen verzamelde elke morgen zoveel als hij nodig had. En wanneer de zon meer kracht kreeg, smolt het weg. 22 Op de zesde dag verzamelden zij twee maal zoveel brood als gewoonlijk: vier viertiende liter per persoon. De leiders van het volk kwamen Mozes echter vragen waarom zij tweemaal zoveel moesten verzamelen. 23 Hij legde het hun uit. ‘Dit heeft de Here mij gezegd: “Morgen is het een rustdag, een heilige sabbat voor de Here, kook of bak zoveel als nodig is en bewaar dat voor de volgende dag.” ’ 24 Zij lieten het eten tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes had gezegd, er zaten geen wormen in en het stonk ook niet.
25 Mozes zei verder: ‘Dit is uw eten voor vandaag, want het is de sabbat van de Here en vandaag zal er geen brood op de grond te vinden zijn. 26 Zes dagen kunt u het verzamelen, maar op de zevende dag niet, dan is het een rustdag.’ 27 Toen enkele mensen op de ochtend van de zevende dag toch gingen zoeken, vonden zij niets. Daarom zei de Here tegen Mozes: 28,29 ‘Hoelang zullen deze mensen blijven weigeren Mij te gehoorzamen? De Here heeft de sabbat ingesteld en daarom geeft Hij op de zesde dag brood voor twee dagen. Iedereen moet in zijn tent blijven en niet naar brood gaan zoeken.’ 30 Toen rustte het volk op de zevende dag. 31 Zij noemden het brood ‘manna’ (dat betekent: ‘Wat is het?’). Het was wit als korianderzaad en smaakte naar honingkoek. 32 Toen gaf Mozes het volk nog een opdracht van de Here: zij moesten 2,2 liter van het manna bewaren, zodat latere generaties het brood konden zien, waarmee de Here zijn volk in de woestijn voedde toen zij uit Egypte waren weggetrokken. 33 Mozes zei tegen Aäron: ‘Haal een kruik, doe daar 2,2 liter manna in en bewaar het voor de komende geslachten op de plaats waar de Heer aanwezig is.’ 34 Aäron deed wat de Here Mozes had opgedragen en bewaarde het manna naast de ark in de tabernakel.
35 Veertig jaar lang aten de Israëlieten het manna, totdat zij in het land Kanaän aankwamen. 36 Voor het afmeten van het manna gebruikte men een vaste maat, een vat van tweeëntwintig en een halve kilo.
Exodus 16
New International Version
Manna and Quail
16 The whole Israelite community set out from Elim and came to the Desert of Sin,(A) which is between Elim and Sinai, on the fifteenth day of the second month after they had come out of Egypt.(B) 2 In the desert the whole community grumbled(C) against Moses and Aaron. 3 The Israelites said to them, “If only we had died by the Lord’s hand in Egypt!(D) There we sat around pots of meat and ate all the food(E) we wanted, but you have brought us out into this desert to starve this entire assembly to death.”(F)
4 Then the Lord said to Moses, “I will rain down bread from heaven(G) for you. The people are to go out each day and gather enough for that day. In this way I will test(H) them and see whether they will follow my instructions. 5 On the sixth day they are to prepare what they bring in, and that is to be twice(I) as much as they gather on the other days.”
6 So Moses and Aaron said to all the Israelites, “In the evening you will know that it was the Lord who brought you out of Egypt,(J) 7 and in the morning you will see the glory(K) of the Lord, because he has heard your grumbling(L) against him. Who are we, that you should grumble against us?”(M) 8 Moses also said, “You will know that it was the Lord when he gives you meat to eat in the evening and all the bread you want in the morning, because he has heard your grumbling(N) against him. Who are we? You are not grumbling against us, but against the Lord.”(O)
9 Then Moses told Aaron, “Say to the entire Israelite community, ‘Come before the Lord, for he has heard your grumbling.’”
10 While Aaron was speaking to the whole Israelite community, they looked toward the desert, and there was the glory(P) of the Lord appearing in the cloud.(Q)
11 The Lord said to Moses, 12 “I have heard the grumbling(R) of the Israelites. Tell them, ‘At twilight you will eat meat, and in the morning you will be filled with bread. Then you will know that I am the Lord your God.’”(S)
13 That evening quail(T) came and covered the camp, and in the morning there was a layer of dew(U) around the camp. 14 When the dew was gone, thin flakes like frost(V) on the ground appeared on the desert floor. 15 When the Israelites saw it, they said to each other, “What is it?” For they did not know(W) what it was.
Moses said to them, “It is the bread(X) the Lord has given you to eat. 16 This is what the Lord has commanded: ‘Everyone is to gather as much as they need. Take an omer[a](Y) for each person you have in your tent.’”
17 The Israelites did as they were told; some gathered much, some little. 18 And when they measured it by the omer, the one who gathered much did not have too much, and the one who gathered little did not have too little.(Z) Everyone had gathered just as much as they needed.
19 Then Moses said to them, “No one is to keep any of it until morning.”(AA)
20 However, some of them paid no attention to Moses; they kept part of it until morning, but it was full of maggots and began to smell.(AB) So Moses was angry(AC) with them.
21 Each morning everyone gathered as much as they needed, and when the sun grew hot, it melted away. 22 On the sixth day, they gathered twice(AD) as much—two omers[b] for each person—and the leaders of the community(AE) came and reported this to Moses. 23 He said to them, “This is what the Lord commanded: ‘Tomorrow is to be a day of sabbath rest, a holy sabbath(AF) to the Lord. So bake what you want to bake and boil what you want to boil. Save whatever is left and keep it until morning.’”
24 So they saved it until morning, as Moses commanded, and it did not stink or get maggots in it. 25 “Eat it today,” Moses said, “because today is a sabbath to the Lord. You will not find any of it on the ground today. 26 Six days you are to gather it, but on the seventh day, the Sabbath,(AG) there will not be any.”
27 Nevertheless, some of the people went out on the seventh day to gather it, but they found none. 28 Then the Lord said to Moses, “How long will you[c] refuse to keep my commands(AH) and my instructions? 29 Bear in mind that the Lord has given you the Sabbath; that is why on the sixth day he gives you bread for two days. Everyone is to stay where they are on the seventh day; no one is to go out.” 30 So the people rested on the seventh day.
31 The people of Israel called the bread manna.[d](AI) It was white like coriander seed and tasted like wafers made with honey. 32 Moses said, “This is what the Lord has commanded: ‘Take an omer of manna and keep it for the generations to come, so they can see the bread I gave you to eat in the wilderness when I brought you out of Egypt.’”
33 So Moses said to Aaron, “Take a jar and put an omer of manna(AJ) in it. Then place it before the Lord to be kept for the generations to come.”
34 As the Lord commanded Moses, Aaron put the manna with the tablets of the covenant law,(AK) so that it might be preserved. 35 The Israelites ate manna(AL) forty years,(AM) until they came to a land that was settled; they ate manna until they reached the border of Canaan.(AN)
Footnotes
- Exodus 16:16 That is, possibly about 3 pounds or about 1.4 kilograms; also in verses 18, 32, 33 and 36
- Exodus 16:22 That is, possibly about 6 pounds or about 2.8 kilograms
- Exodus 16:28 The Hebrew is plural.
- Exodus 16:31 Manna sounds like the Hebrew for What is it? (see verse 15).
Xuất Hành 16
Bản Dịch 2011
Lương Thực Từ Trời
16 Toàn thể hội chúng I-sơ-ra-ên nhổ trại rời khỏi Ê-lim đi vào Ðồng Hoang Sin, vùng đất nằm giữa Ê-lim và Si-nai; đó là ngày mười lăm, tháng thứ hai, sau khi họ rời khỏi xứ Ai-cập. 2 Cả hội chúng I-sơ-ra-ên oán trách Môi-se và A-rôn trong đồng hoang. 3 Dân I-sơ-ra-ên nói với họ, “Ước gì chúng tôi bị chết bởi tay Chúa trong xứ Ai-cập khi được ngồi bên nồi thịt và ăn bánh no nê còn hơn là để hai ông đem chúng tôi vào đồng hoang nầy để cả hội chúng phải chết đói.”
4 Chúa phán với Môi-se, “Nầy, Ta sẽ ban mưa bánh từ trời xuống cho các ngươi; mỗi ngày dân chúng sẽ đi ra và lấy đủ bánh cho ngày ấy. Ta sẽ dùng cách đó để thử chúng, xem chúng có vâng lời Ta chăng. 5 Ngày thứ sáu, chúng sẽ lấy về gấp đôi số lượng chúng lấy trong những ngày khác.”
6 Vậy Môi-se và A-rôn nói với toàn dân I-sơ-ra-ên, “Ðến chiều tối anh chị em sẽ biết rằng chính Chúa đã đem anh chị em ra khỏi xứ Ai-cập. 7 Rồi đến sáng mai, anh chị em sẽ thấy vinh hiển của Chúa, bởi Ngài đã nghe tiếng anh chị em oán trách Chúa. Vì chúng tôi đâu là gì mà anh chị em oán trách chúng tôi?”
8 Môi-se lại nói, “Chiều nay Chúa sẽ ban cho anh chị em thịt để ăn, rồi sáng mai anh chị em sẽ được no nê vì ăn bánh, bởi Chúa đã nghe tiếng oán trách mà anh chị em đã oán trách Ngài; chứ chúng tôi là ai? Những lời anh chị em oán trách không phải là oán trách chúng tôi, nhưng là oán trách Chúa.”
9 Ðoạn Môi-se nói với A-rôn, “Xin anh nói với toàn thể hội chúng I-sơ-ra-ên, ‘Hãy lại gần Chúa, vì Ngài đã nghe tiếng oán trách của anh chị em.’”
10 Khi A-rôn nói với cả hội chúng I-sơ-ra-ên, họ hướng mắt nhìn về đồng hoang, và nầy, vinh quang Chúa hiện ra trên mây. 11 Chúa phán với Môi-se, 12 “Ta đã nghe tiếng oán trách của dân I-sơ-ra-ên. Hãy nói với chúng, ‘Vào chạng vạng tối nay các ngươi sẽ được ăn thịt; đến sáng mai các ngươi sẽ có bánh ăn no nê; bấy giờ các ngươi sẽ biết rằng Ta là Chúa, Ðức Chúa Trời của các ngươi.’”
13 Khi trời sắp tối các chim cút bay đến phủ khắp doanh trại; sáng hôm sau, lại có một lớp sương phủ xung quanh doanh trại. 14 Khi lớp sương đó tan đi, kìa, trên mặt đồng hoang có một chất gì như một lớp mỏng mịn màng, mịn như bột phủ trên mặt đất. 15 Khi dân I-sơ-ra-ên thấy vậy, họ hỏi nhau, “Thứ gì vậy?”[a] Vì họ không biết đó là thứ gì.
Môi-se nói với họ, “Ðây là bánh Chúa ban cho anh chị em để ăn. 16 Ðây là điều Chúa đã truyền, ‘Mỗi người cần bao nhiêu, cứ lấy đủ dùng cho mình, khoảng hai lít[b] cho mỗi người, cứ theo số người ở trong lều mà lấy đủ dùng cho mọi người.’”
17 Dân I-sơ-ra-ên làm như vậy. Một số lấy nhiều, một số lấy ít. 18 Rồi họ lấy ô-me[c] ra đong, ai lấy nhiều cũng không dư, ai lấy ít cũng không thiếu; cứ tùy sức mỗi người ăn được bao nhiêu thì lấy bấy nhiêu. 19 Môi-se nói với họ, “Ðừng ai để vật ấy còn thừa lại đến ngày mai.” 20 Tuy nhiên vẫn có một số người không nghe lời Môi-se; họ để dành một phần đến sáng hôm sau; vật ấy bèn sinh giòi và bốc mùi hôi thối; do đó Môi-se giận họ. 21 Vậy sáng nào cũng thế, họ đi ra hốt lớp bột ấy làm lương thực cho mình, ai cần bao nhiêu thì hốt bấy nhiêu; nhưng khi ánh nắng mặt trời bắt đầu nóng, lớp bột ấy liền tan chảy.
22 Ðến ngày thứ sáu họ lấy số lượng gấp đôi, mỗi người bốn lít.[d] Khi những người lãnh đạo hội chúng đến hỏi Môi-se, 23 ông trả lời họ, “Ðây là điều Chúa đã truyền: ‘Ngày mai là ngày yên nghỉ, ngày Sa-bát thánh để tôn kính Chúa, hãy nướng món gì anh chị em muốn nướng, nấu món gì anh chị em muốn nấu, những gì còn dư hãy để dành cho sáng mai.’” 24 Vậy họ để dành bột ấy đến sáng mai, y như Môi-se đã truyền cho họ, và bột ấy không bị hôi thối hay bị sinh giòi.
25 Môi-se nói, “Hãy lấy bột ấy mà ăn hôm nay, vì hôm nay là ngày Sa-bát để tôn kính Chúa. Hôm nay anh chị em sẽ không thấy bột ấy ngoài đồng. 26 Trong sáu ngày anh chị em sẽ ra lấy về dùng, nhưng đến ngày thứ bảy, là ngày Sa-bát, sẽ không có bột ấy.”
27 Nhưng trong ngày thứ bảy vẫn có một số người đi ra lấy, và họ chẳng tìm được gì. 28 Chúa phán với Môi-se, “Các ngươi cứ từ chối, không vâng theo điều răn và mệnh lệnh Ta cho đến bao giờ? 29 Kìa, Chúa đã ban cho các ngươi ngày Sa-bát, vì thế ngày thứ sáu Ngài đã ban cho các ngươi lương thực đủ ăn cho hai ngày. Ai nấy trong các ngươi hãy ở tại chỗ mình; đừng rời khỏi nơi mình trong ngày thứ bảy.” 30 Vậy dân chúng nghỉ ngơi trong ngày thứ bảy.
31 Nhà I-sơ-ra-ên gọi vật ấy là ma-na. Nó giống như hột ngò, màu trắng, có mùi vị tựa bánh tráng tẩm mật ong. 32 Môi-se nói, “Ðây là mệnh lệnh Chúa đã truyền, ‘Hãy lấy hai lít[e] ma-na giữ lại cho những thế hệ về sau, để chúng thấy thứ lương thực Ta đã nuôi các ngươi trong đồng hoang, khi Ta đem các ngươi ra khỏi xứ Ai-cập.’”
33 Vậy Môi-se nói với A-rôn, “Xin anh lấy một cái bình, đổ hai lít[f] ma-na vào trong đó, rồi đặt bình ấy trước mặt Chúa, và giữ như vậy từ thế hệ nầy qua thế hệ khác.” 34 Theo như lệnh Chúa đã truyền cho Môi-se, A-rôn đặt bình ấy trước Chứng Cớ,[g] để lưu giữ.
35 Dân I-sơ-ra-ên ăn ma-na bốn mươi năm, cho đến khi họ vào trong xứ có thể canh tác được. Họ cứ ăn ma-na cho đến khi họ tiến vào bờ cõi xứ Ca-na-an. 36 Một ô-me là một phần mười của một ê-pha.[h]
Footnotes
- Xuất Hành 16:15 nt: Hebrew “man hu”
- Xuất Hành 16:16 nt: một ô-me (khoảng 2 lít)
- Xuất Hành 16:18 Dụng cụ đong lường thời xưa, khoảng 2 lít
- Xuất Hành 16:22 nt: hai ô-me
- Xuất Hành 16:32 nt: một ô-me
- Xuất Hành 16:33 nt: một ô-me
- Xuất Hành 16:34 nt: tức để trước Rương Giao Ước
- Xuất Hành 16:36 Khoảng 22 lít
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Chinese Contemporary Bible Copyright © 1979, 2005, 2007, 2011 by Biblica® Used by permission. All rights reserved worldwide.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.
Copyright © 2011 by Bau Dang
