Add parallel Print Page Options

De bouw van de tabernakel

36 1,2 ‘Alle andere vaklieden die van God talenten hebben gekregen, moeten Besaleël en Oholiab helpen bij het werk aan de tabernakel.’ Mozes riep Besaleël en Oholiab en alle andere vaklieden bij zich die van de Here talenten hadden gekregen en die met heel hun hart wilden helpen bij het werk. Mozes droeg de gaven die hij van de Israëlieten had gekregen, aan hen over. Nog elke morgen werden vrijwillig nieuwe gaven gebracht. 4-7 Ten slotte verlieten de vaklieden hun werk en kwamen bij Mozes met de boodschap: ‘We hebben nu genoeg materiaal om het werk te kunnen uitvoeren.’ Daarop liet Mozes in het kamp bekendmaken dat er niet meer gaven nodig waren. De mensen moesten ervan weerhouden worden nog meer te brengen!

8,9 De kundige wevers maakten eerst tien tentdoeken van getwijnd fijn linnen, blauwpurper, roodpurper en scharlaken, bewerkt met prachtige engelfiguren. 10 Vijf van die doeken werden aan elkaar gemaakt, evenals de andere vijf, zodat twee lange dekkleden ontstonden. 11,12 Er werden vijftig blauwpurperen lussen aan de uiteinden van de dekkleden gemaakt, precies tegenover de vijftig lussen aan het andere dekkleed. 13 Daarna werden vijftig gouden haken gemaakt om de lussen aan elkaar te haken, zodat de twee kleden tot een geheel werden. 14,15 Over deze kleden kwam een buitentent, gemaakt van elf kleden van geitenvel (elk kleed was 13,5 meter lang en 1,8 meter breed). 16 Besaleël maakte vijf kleden aan elkaar tot een lange strook en de andere zes tot een tweede lange strook. 17 Toen bevestigde hij aan de uiteinden van de stroken vijftig lussen en 18 bevestigde die stevig aan elkaar met vijftig kleine koperen haken. 19 De dakbedekking van de tabernakel werd gemaakt van een kleed van roodgeverfde ramsvellen, waar overheen nog een kleed van dassenvellen kwam.

20 Voor de zijden van de tabernakel gebruikte hij rechtopstaande panelen van acaciahout. 21 Elk paneel was 4,5 meter hoog en 67 cm breed. 22 Elk paneel had twee zijgroeven, zodat zij in elkaar vielen. 23 Aan de zuidkant stonden twintig panelen, 24 met de onderste randen in veertig zilveren voetstukken, aan elkaar bevestigd door middel van groeven. 25,26 Ook aan de noordkant stonden twintig panelen met veertig zilveren voetstukken, onder elk paneel twee. 27 De westkant van de tabernakel, die tegelijk de achterkant was, bestond uit zes panelen, 28 met voor elke hoek een extra. 29 Deze panelen, inclusief die in de hoeken, waren van boven en beneden aan elkaar bevestigd met ringen. 30 Zo stonden aan de westkant in totaal acht panelen met zestien zilveren voetstukken eronder, onder elk paneel twee.

31,32 Toen maakten zij dwarsbalken van acaciahout, voor elke kant van de tabernakel vijf. 33 De middelste balk liep van het ene naar het andere einde door het midden van de panelen. 34 De panelen en dwarsbalken werden allemaal overtrokken met goud. Ook de ringen waren van goud.

35 Het gordijn dat voor de ark hing, maakten zij van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen, bewerkt met engelfiguren. 36 Om het gordijn op te hangen, werden vier pilaren van acaciahout gemaakt en met goud overtrokken. De pilaren stonden op zilveren voetstukken en er zaten gouden haken aan.

37 Voor de ingang van de tent werd een gordijn van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen gemaakt. 38 Het gordijn werd opgehangen met behulp van vijf pilaren van acaciahout en vijf haken. De toppen van de pilaren en de stangen ertussen werden met goud overtrokken. De vijf voetstukken waren van koper.

Het werk begint

36 Toen maakten Bezaleël en Aholiab alle dingen voor het heiligdom, samen met de andere mannen die de Heer had uitgekozen. Ze maakten alles zoals de Heer het bevolen had. De Heer gaf hun de wijsheid, het verstand en de kennis om alles te maken. Want Mozes had Bezaleël en Aholiab aangewezen om alle dingen voor het heiligdom te maken. Ze werden daarbij geholpen door alle vakmensen aan wie de Heer daarvoor wijsheid en inzicht had gegeven. Zij wilden graag komen helpen. Mozes bracht hun alles wat het volk had gegeven. Elke morgen kwamen de mensen geschenken naar Mozes brengen. Tenslotte gingen de vakmensen die het werk voor het heiligdom maakten naar Mozes en zeiden: "De mensen brengen méér dan nodig is om alles te maken wat de Heer heeft bevolen." Toen liet Mozes in het tentenkamp omroepen: "Niemand hoeft nog geschenken te brengen voor het heiligdom." Zo werd het volk tegengehouden om nog meer te brengen. Want er was genoeg materiaal om alles te maken. Er was zelfs te veel.

Het maken van de tent

Toen maakten ze de tent van tien tentkleden van blauwe, paarse en rode stof en fijn linnen, met prachtig ingeweven engelen. Elk tentkleed was 28 el (12½ m) lang en 4 el (1,8 m) breed. Alle tentkleden waren even groot. 10 Ze maakten vijf van de tentkleden aan elkaar. Ook de andere vijf kleden maakten ze aan elkaar. 11 Ze maakten blauwe lussen aan de rand aan het laatste kleed van de vijf tentkleden die aan elkaar genaaid waren. Hetzelfde deden ze aan de rand van het laatste kleed van de andere vijf tentkleden die aan elkaar genaaid waren. 12 Zo maakten ze 50 lussen aan het eind van het laatste tentkleed van het ene stel tentkleden en 50 lussen aan het eind van het laatste tentkleed van het andere stel tentkleden. Ze deden het zó, dat de lussen van het ene stel recht tegenover de lussen van het andere stel kwamen. 13 Ze maakten 50 gouden haakjes, staken ze in de lussen en haakten daarmee de tentkleden aan elkaar vast. Zo werden de tentkleden samen één tent.

14 Ze maakten ook tentkleden van geitenhaar. Die werden een tent over de eerste tent. Elf tentkleden maakten ze. 15 Elk tentkleed was 30 el (13½ m) lang en 4 el (1,8 m) breed. Alle elf tentkleden waren even groot. 16 Ze maakten vijf van de tentkleden aan elkaar en de zes andere tentkleden maakten ze aan elkaar. 17 Ze maakten 50 lussen aan de rand van het laatste tentkleed van het ene stel en 50 lussen aan de rand van het laatste tentkleed van het andere stel. 18 Ze maakten 50 koperen haakjes, staken ze in de lussen en haakten daarmee de tentkleden aan elkaar vast. Zo werden de tentkleden één geheel.

19 Ook maakten ze van roodgeverfde schapenvachten een dekkleed voor de tent en daaroverheen een dekkleed van dun leer.

20 Ze maakten van acaciahout rechtopstaande planken voor de wanden van de tent. 21 Elke plank was 10 el (4½ m) lang en 1½ el (68 cm) breed. 22 Elke plank had twee koppelstukken waarmee de planken aan elkaar vastgemaakt konden worden. 23 Ze maakten 20 planken voor de zuidkant van de tent. 24 Onder die 20 planken maakten ze 40 zilveren voetstukken. Dus twee voetstukken onder elke plank. Daarin pasten de koppelstukken. 25 Ook voor de andere kant van de tent, de noordkant, maakten ze 20 planken 26 met 40 zilveren voetstukken: twee voetstukken onder elke plank. 27 Voor de achterkant van de tent, aan de westkant, maakten ze zes planken. 28 Voor de hoeken aan de achterkant van de tent maakten ze twee dubbele planken. 29 Van onder tot boven waren die planken precies gelijk. Ze werden bovenaan met één ring aan elkaar vastgemaakt. Deze twee dubbele planken vormden de hoeken. 30 Er waren aan de achterkant dus acht planken met zilveren voetstukken. Telkens twee voetstukken onder elke plank, dus 16 voetstukken.

31 Ze maakten dwarsbalken van acaciahout. Vijf dwarsbalken voor de planken aan de ene zijkant van de tent, 32 vijf dwarsbalken voor de planken aan de andere zijkant van de tent en vijf dwarsbalken voor de planken aan de achterkant van de tent, aan de westkant. 33 Ze maakten de middelste dwarsbalken halverwege de planken vast. De dwarsbalken liepen helemaal van de ene kant van de tent naar de andere kant van de tent. 34 De planken werden met goud bedekt. Ze maakten gouden ringen waarmee de dwarsbalken aan de planken werden vastgemaakt. Ook de dwarsbalken werden met goud bedekt.

35 Ze weefden een gordijn van blauw, paars en rood draad en fijn linnen, met prachtige ingeweven engelen. 36 Ze maakten vier palen van acaciahout om het gordijn aan op te hangen en bedekten die palen met goud. Om de gordijnen op te hangen maakten ze gouden haakjes. Voor de palen maakten ze vier zilveren voetstukken.

37 Ze weefden een gordijn voor de ingang van de tent van blauw, paars en rood draad en fijn linnen. Het werd een kleurig geweven stof. 38 Ze maakten vijf palen van acaciahout om het gordijn aan op te hangen en vijf gouden haakjes. De toppen van de palen en de dwarsbalken werden met goud bedekt. De vijf palen hadden voetstukken van koper.

36 So Bezalel, Oholiab and every skilled person(A) to whom the Lord has given skill and ability to know how to carry out all the work of constructing the sanctuary(B) are to do the work just as the Lord has commanded.”

Then Moses summoned Bezalel(C) and Oholiab(D) and every skilled person to whom the Lord had given ability and who was willing(E) to come and do the work. They received from Moses all the offerings(F) the Israelites had brought to carry out the work of constructing the sanctuary. And the people continued to bring freewill offerings morning after morning. So all the skilled workers who were doing all the work on the sanctuary left what they were doing and said to Moses, “The people are bringing more than enough(G) for doing the work the Lord commanded to be done.”

Then Moses gave an order and they sent this word throughout the camp: “No man or woman is to make anything else as an offering for the sanctuary.” And so the people were restrained from bringing more, because what they already had was more(H) than enough to do all the work.

The Tabernacle(I)

All those who were skilled among the workers made the tabernacle with ten curtains of finely twisted linen and blue, purple and scarlet yarn, with cherubim woven into them by expert hands. All the curtains were the same size—twenty-eight cubits long and four cubits wide.[a] 10 They joined five of the curtains together and did the same with the other five. 11 Then they made loops of blue material along the edge of the end curtain in one set, and the same was done with the end curtain in the other set. 12 They also made fifty loops on one curtain and fifty loops on the end curtain of the other set, with the loops opposite each other. 13 Then they made fifty gold clasps and used them to fasten the two sets of curtains together so that the tabernacle was a unit.(J)

14 They made curtains of goat hair for the tent over the tabernacle—eleven altogether. 15 All eleven curtains were the same size—thirty cubits long and four cubits wide.[b] 16 They joined five of the curtains into one set and the other six into another set. 17 Then they made fifty loops along the edge of the end curtain in one set and also along the edge of the end curtain in the other set. 18 They made fifty bronze clasps to fasten the tent together as a unit.(K) 19 Then they made for the tent a covering of ram skins dyed red, and over that a covering of the other durable leather.[c]

20 They made upright frames of acacia wood for the tabernacle. 21 Each frame was ten cubits long and a cubit and a half wide,[d] 22 with two projections set parallel to each other. They made all the frames of the tabernacle in this way. 23 They made twenty frames for the south side of the tabernacle 24 and made forty silver bases to go under them—two bases for each frame, one under each projection. 25 For the other side, the north side of the tabernacle, they made twenty frames 26 and forty silver bases—two under each frame. 27 They made six frames for the far end, that is, the west end of the tabernacle, 28 and two frames were made for the corners of the tabernacle at the far end. 29 At these two corners the frames were double from the bottom all the way to the top and fitted into a single ring; both were made alike. 30 So there were eight frames and sixteen silver bases—two under each frame.

31 They also made crossbars of acacia wood: five for the frames on one side of the tabernacle, 32 five for those on the other side, and five for the frames on the west, at the far end of the tabernacle. 33 They made the center crossbar so that it extended from end to end at the middle of the frames. 34 They overlaid the frames with gold and made gold rings to hold the crossbars. They also overlaid the crossbars with gold.

35 They made the curtain(L) of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen, with cherubim woven into it by a skilled worker. 36 They made four posts of acacia wood for it and overlaid them with gold. They made gold hooks for them and cast their four silver bases. 37 For the entrance to the tent they made a curtain of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen—the work of an embroiderer;(M) 38 and they made five posts with hooks for them. They overlaid the tops of the posts and their bands with gold and made their five bases of bronze.

Footnotes

  1. Exodus 36:9 That is, about 42 feet long and 6 feet wide or about 13 meters long and 1.8 meters wide
  2. Exodus 36:15 That is, about 45 feet long and 6 feet wide or about 14 meters long and 1.8 meters wide
  3. Exodus 36:19 Possibly the hides of large aquatic mammals (see 35:7)
  4. Exodus 36:21 That is, about 15 feet long and 2 1/4 feet wide or about 4.5 meters long and 68 centimeters wide

36 Then wrought Bezaleel and Aholiab, and every wise hearted man, in whom the Lord put wisdom and understanding to know how to work all manner of work for the service of the sanctuary, according to all that the Lord had commanded.

And Moses called Bezaleel and Aholiab, and every wise hearted man, in whose heart the Lord had put wisdom, even every one whose heart stirred him up to come unto the work to do it:

And they received of Moses all the offering, which the children of Israel had brought for the work of the service of the sanctuary, to make it withal. And they brought yet unto him free offerings every morning.

And all the wise men, that wrought all the work of the sanctuary, came every man from his work which they made;

And they spake unto Moses, saying, The people bring much more than enough for the service of the work, which the Lord commanded to make.

And Moses gave commandment, and they caused it to be proclaimed throughout the camp, saying, Let neither man nor woman make any more work for the offering of the sanctuary. So the people were restrained from bringing.

For the stuff they had was sufficient for all the work to make it, and too much.

And every wise hearted man among them that wrought the work of the tabernacle made ten curtains of fine twined linen, and blue, and purple, and scarlet: with cherubims of cunning work made he them.

The length of one curtain was twenty and eight cubits, and the breadth of one curtain four cubits: the curtains were all of one size.

10 And he coupled the five curtains one unto another: and the other five curtains he coupled one unto another.

11 And he made loops of blue on the edge of one curtain from the selvedge in the coupling: likewise he made in the uttermost side of another curtain, in the coupling of the second.

12 Fifty loops made he in one curtain, and fifty loops made he in the edge of the curtain which was in the coupling of the second: the loops held one curtain to another.

13 And he made fifty taches of gold, and coupled the curtains one unto another with the taches: so it became one tabernacle.

14 And he made curtains of goats' hair for the tent over the tabernacle: eleven curtains he made them.

15 The length of one curtain was thirty cubits, and four cubits was the breadth of one curtain: the eleven curtains were of one size.

16 And he coupled five curtains by themselves, and six curtains by themselves.

17 And he made fifty loops upon the uttermost edge of the curtain in the coupling, and fifty loops made he upon the edge of the curtain which coupleth the second.

18 And he made fifty taches of brass to couple the tent together, that it might be one.

19 And he made a covering for the tent of rams' skins dyed red, and a covering of badgers' skins above that.

20 And he made boards for the tabernacle of shittim wood, standing up.

21 The length of a board was ten cubits, and the breadth of a board one cubit and a half.

22 One board had two tenons, equally distant one from another: thus did he make for all the boards of the tabernacle.

23 And he made boards for the tabernacle; twenty boards for the south side southward:

24 And forty sockets of silver he made under the twenty boards; two sockets under one board for his two tenons, and two sockets under another board for his two tenons.

25 And for the other side of the tabernacle, which is toward the north corner, he made twenty boards,

26 And their forty sockets of silver; two sockets under one board, and two sockets under another board.

27 And for the sides of the tabernacle westward he made six boards.

28 And two boards made he for the corners of the tabernacle in the two sides.

29 And they were coupled beneath, and coupled together at the head thereof, to one ring: thus he did to both of them in both the corners.

30 And there were eight boards; and their sockets were sixteen sockets of silver, under every board two sockets.

31 And he made bars of shittim wood; five for the boards of the one side of the tabernacle,

32 And five bars for the boards of the other side of the tabernacle, and five bars for the boards of the tabernacle for the sides westward.

33 And he made the middle bar to shoot through the boards from the one end to the other.

34 And he overlaid the boards with gold, and made their rings of gold to be places for the bars, and overlaid the bars with gold.

35 And he made a vail of blue, and purple, and scarlet, and fine twined linen: with cherubims made he it of cunning work.

36 And he made thereunto four pillars of shittim wood, and overlaid them with gold: their hooks were of gold; and he cast for them four sockets of silver.

37 And he made an hanging for the tabernacle door of blue, and purple, and scarlet, and fine twined linen, of needlework;

38 And the five pillars of it with their hooks: and he overlaid their chapiters and their fillets with gold: but their five sockets were of brass.