Print Page Options

We hebben niet onszelf gered, maar God heeft ons gered

Vroeger waren jullie geestelijk dood. Dat kwam door jullie ongehoorzaamheid aan God en door de slechte dingen die jullie deden. Want jullie leefden op de manier waarop de ongelovige mensen nu eenmaal leven. Zij laten zich leiden door de duivel, de leider van de onzichtbare machten. Hij is de geest die werkt in de mensen die God niet gehoorzamen. Vroeger hebben wij allemaal zo geleefd. We deden allemaal wat we zelf wilden. Daarom verdienden we Gods straf, net als alle andere mensen.

Maar God is vol medelijden. Hij wil ons graag vergeven, omdat Hij zo ontzettend veel van ons houdt. Daarom heeft Hij ons tegelijk met Christus geestelijk levend gemaakt. Want we waren geestelijk dood door alle slechte dingen die we hadden gedaan. We zijn dus alleen maar gered doordat God zo geweldig goed voor ons is geweest, en niet omdat we het verdiend hadden. God heeft ons levend gemaakt en ons nu samen met Jezus een plaats gegeven in de hemelse plaatsen. Wij zijn daar ín Jezus Christus. Want in de wereld die nog komt wil Hij laten zien hoe geweldig goed Hij voor ons is: Hij heeft ons Jezus Christus gegeven. Want omdat God zo liefdevol en goed is, heeft Hij jullie gered door jullie geloof. Jullie hebben niet jezelf gered, maar Gód heeft jullie gered. Het is zíjn geschenk. Jullie zijn dus niet gered doordat jullie zelf zo goed je best deden om goede mensen te zijn. Want Hij wilde niet dat jullie over je redding zouden kunnen opscheppen. 10 Want God heeft ons gemaakt. En Hij heeft ook Zelf in Jezus Christus nieuwe mensen van ons gemaakt.[a] Nu kunnen we voor Hem de goede dingen doen die Hij van tevoren al voor ons had bedacht.

Eenheid tussen Joden en niet-Joden

11 Bedenk dat jullie vroeger niet bij Gods volk hoorden. Want jullie waren niet zoals de Joden besneden.[b] Jullie werden 'onbesneden' genoemd door de mensen die wél besneden waren. (De besnijdenis is een teken dat mensen in het lichaam aanbrachten. Het bewees dat ze bij God hoorden.) 12 Jullie hoorden niet bij God. Daardoor hadden jullie Christus niet. Ook hadden jullie niet de rechten die het volk Israël had, want jullie hoorden niet bij zijn volk. En de verbonden van Gods beloften waren niet voor jullie. Jullie hadden dus geen hoop en geen God in deze wereld. 13 Zo waren jullie vroeger ver weg van God. Maar nu zijn jullie in Jezus Christus dicht bij God gekomen, door het bloed van Christus.

14 Want Jezus heeft ons vrede gegeven, door Zichzelf. Hij heeft van Joden en niet-Joden één volk gemaakt. Eerst stond de wet van Mozes als een muur tussen ons in. We leefden als vijanden van elkaar. Maar Hij heeft die muur weggebroken. 15 Hoe? Door als mens voor ons te sterven. Nu gaat het niet langer om de wet, die bestaat uit leefregels waar wij ons aan moesten houden. Nu gaat het om geloof in Jezus. Zo heeft Hij in Zichzelf de twee soorten volken (namelijk de één met Gods wet, de ander zonder Gods wet) tot één volk gemaakt. Zo heeft Hij vrede gebracht. 16 En die twee soorten volken, die nu één volk zijn geworden, heeft Hij allebei tot vrienden van God gemaakt. Want door zijn dood aan het kruis heeft Hij een eind gemaakt aan de vijandschap. 17 Jezus kwam vrede brengen aan jullie die ver van God waren (= de niet-Joden), en aan de mensen die dicht bij God waren (= de Joden). 18 Want dankzij Hem kunnen wij nu allebei door één Geest dicht bij de Vader komen. 19 Zo zijn jullie nu dus niet langer vreemdelingen en buitenstaanders. Jullie horen nu bij het volk van God en bij het gezin van God. 20 Jullie staan nu stevig in het geloof, zoals een gebouw stevig staat op een goed fundament. Het fundament van jullie geloof is door de boodschappers van God en de profeten gelegd. En Jezus Christus is de belangrijkste bouwsteen van het gebouw. 21 Door Hem zit het gebouw stevig in elkaar. Wij zijn de bouwstenen. Hij geeft ieder van ons de juiste plaats. Zo worden we met elkaar een tempel voor de Heer. 22 Ook jullie zijn bouwstenen in deze tempel waarin God met zijn Geest woont.

Footnotes

  1. Efeziërs 2:10 Hij heeft ons namelijk opnieuw geboren laten worden. Lees Johannes 1:12 en 13 en Johannes 3:3-6.
  2. Efeziërs 2:11 Lees Genesis 17:9-13. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk.

Christus is onze vrede

Ook u bent door Hem tot leven geroepen, u, die eigenlijk al dood was, omdat u niet leefde zoals God wilde. U liep met de grote massa van deze wereld mee en deed dezelfde slechte dingen als zij. U gehoorzaamde de duivel, de leider en vorst van de geestelijke machten in de lucht, die nu nog actief is in de mensen die God ongehoorzaam zijn.

Zo was het ook met ons. Wij hebben allemaal aan onze slechte begeerten toegegeven. Wij hebben allemaal gedaan wat ons egoïsme ons ingaf. Door naar onze eigen natuur te leven, waren wij van nature onderworpen aan Gods toorn. Maar Gods liefde voor ons is zo groot dat Hij ons volledig gratie heeft verleend, zelfs al waren wij door onze overtredingen dood voor Hem. Hij heeft ons samen met Christus levend gemaakt! Wat een genade! Dat u gered bent, is enkel en alleen genade van God. Hij heeft ons, die één met Jezus Christus zijn, samen met Hem levend gemaakt en ook met Hem een plaats in de hemel gegeven. Door in de persoon van Jezus Christus zo goed voor ons te zijn, heeft God voor altijd laten zien hoe oneindig groot zijn goedheid is. Door uw geloof in Hem bent u gered en dat komt door zijn genade. Dat is niet uw eigen verdienste, maar een geschenk van God. Niemand zal zich erop kunnen beroemen het zelf gepresteerd te hebben. 10 God heeft ons één gemaakt met Jezus Christus met de bedoeling dat wij het goede zouden doen, want dat heeft Hij altijd al gewild.

11 Vergeet niet dat u van geboorte niet bij het volk van God hoort. De Joden noemen u minachtend de onbesnedenen. Dat besneden-zijn van hen betekent overigens niets meer dan dat er een snee in hun lichaam is gemaakt. 12 U leefde vroeger in elk geval zonder Christus en u stond volledig buiten de gemeenschap van Gods volk. De beloften die God had gedaan, golden toen nog niet voor u. U leefde zonder hoop en zonder God. 13 Maar nu u één met Christus bent, is er geen afstand meer tussen Gods volk en u. Doordat Christus zijn leven en zijn bloed voor u heeft gegeven, bent u dichtbij gekomen. 14 Want Hijzelf is onze vrede. Hij heeft u en ons tot één volk gemaakt door de muur van vijandschap die tussen ons in stond, af te breken. 15 Door voor ons te sterven, heeft Christus de wet, die de oorzaak van de scheiding was, buiten werking gesteld. Hij bracht de twee tegenstanders bij elkaar door hen tot een deel van Zichzelf te maken. Hij smeedde de twee, Jood en niet-Jood, samen tot één persoon en toen was er vrede. 16 Nu wij tot hetzelfde lichaam behoren, is de vijandschap verdwenen, want wij zijn allebei met God verzoend. Door het kruis is er een einde aan de tegenstelling gekomen.

17 Jezus kwam met het goede nieuws dat het vrede was, zowel voor u die ver van God was, als voor ons die dichter bij Hem leefden. 18 Door wat Jezus heeft gedaan, mogen wij, Joden en niet-Joden, vrij bij de Vader komen, in één Geest. 19 Voor God bent u nu geen vreemdelingen of buitenlanders meer, nee, u hebt dezelfde rechten als de Joodse christenen. U hoort nu ook bij het volk van God, bij zijn gezin. 20 U staat zo vast als een huis op de fundering van de apostelen en profeten en de belangrijkste steen, de hoeksteen, is Jezus Christus Zelf. 21 Hij houdt het hele gebouw bijeen. Wij vormen samen met Hem een heilige tempel voor God, een tempel die steeds groter wordt. 22 Ook u wordt door de Geest in dit gebouw, in dit huis van God, ingevoegd.

Das neue Leben in Christus — eine Gabe der Gnade Gottes

— auch euch, die ihr tot wart durch Übertretungen und Sünden,

in denen ihr einst gelebt habt nach dem Lauf dieser Welt[a], gemäß dem Fürsten, der in der Luft herrscht, dem Geist, der jetzt in den Söhnen des Ungehorsams[b] wirkt;

unter ihnen führten auch wir alle einst unser Leben in den Begierden unseres Fleisches, indem wir den Willen[c] des Fleisches und der Gedanken taten; und wir waren von Natur Kinder des Zorns, wie auch die anderen.

Gott aber, der reich ist an Erbarmen, hat um seiner großen Liebe willen, mit der er uns geliebt hat,

auch uns, die wir tot waren durch die Übertretungen, mit dem Christus lebendig gemacht — aus Gnade seid ihr errettet! —

und hat uns mitauferweckt und mitversetzt in die himmlischen [Regionen] in Christus Jesus,

damit er in den kommenden Weltzeiten den überschwänglichen Reichtum seiner Gnade in Güte an uns erweise in Christus Jesus.

Denn aus Gnade seid ihr errettet durch den Glauben, und das nicht aus euch — Gottes Gabe ist es;

nicht aus Werken, damit niemand sich rühme.

10 Denn wir sind seine Schöpfung[d], erschaffen in Christus Jesus zu guten Werken, die Gott zuvor bereitet hat, damit wir in ihnen wandeln sollen.

Juden und Heiden mit Gott versöhnt und eins gemacht durch das Kreuz des Christus

11 Darum gedenkt daran, dass ihr, die ihr einst Heiden[e] im Fleisch wart und Unbeschnittene genannt wurdet von der sogenannten Beschneidung, die am Fleisch mit der Hand geschieht

12 — dass ihr in jener Zeit ohne Christus wart, ausgeschlossen von der Bürgerschaft Israels und fremd den Bündnissen der Verheißung; ihr hattet keine Hoffnung und wart ohne Gott in der Welt.

13 Jetzt aber, in Christus Jesus, seid ihr, die ihr einst fern wart, nahe gebracht worden durch das Blut des Christus.

14 Denn Er ist unser Friede, der aus beiden[f] eins gemacht und die Scheidewand des Zaunes[g] abgebrochen hat,

15 indem er in seinem Fleisch die Feindschaft, das Gesetz der Gebote in Satzungen, hinwegtat, um die zwei in sich selbst zu einem neuen Menschen zu schaffen und Frieden zu stiften,

16 und um die beiden in einem Leib mit Gott zu versöhnen durch das Kreuz, nachdem er durch dasselbe die Feindschaft getötet hatte.

17 Und er kam und verkündigte Frieden euch, den Fernen, und den Nahen;

18 denn durch ihn haben wir beide den Zutritt zu dem Vater in einem Geist.

Die Gemeinde als heiliger Tempel Gottes

19 So seid ihr nun nicht mehr Fremdlinge ohne Bürgerrecht und Gäste, sondern Mitbürger der Heiligen und Gottes Hausgenossen[h],

20 auferbaut auf der Grundlage der Apostel und Propheten, während Jesus Christus selbst der Eckstein ist,

21 in dem der ganze Bau, zusammengefügt, wächst zu einem heiligen Tempel im Herrn,

22 in dem auch ihr miterbaut werdet zu einer Wohnung Gottes im Geist[i].

Footnotes

  1. (2,2) od. nach dem Zeitalter (gr. aion) dieser Welt (gr. kosmos).
  2. (2,2) od. des Unglaubens / der Weigerung zu glauben; so auch Eph 5,6; Kol 3,6.
  3. (2,3) od. die Willensentschlüsse.
  4. (2,10) od. sein Werk / sein Gebilde; w. »Gemachtes« (gr. poiema); ein anderes Wort als nachher »zu guten Werken«.
  5. (2,11) »Heiden« sind in der Bibel die Völker außerhalb Israels, die den wahren Gott nicht erkannten und keinen Anteil an den Bündnissen und Verheißungen Gottes hatten. Das mosaische Gesetz trennte Israel von den Heidenvölkern (vgl. V. 14-15).
  6. (2,14) d.h. aus Juden und Heiden.
  7. (2,14) od. die trennende Mauer. Manche sehen in diesem bildhaften Ausdruck eine Anspielung auf die Trennmauer, die im herodianischen Tempel den Vorhof der Heiden von dem der Juden trennte.
  8. (2,19) d.h. Familienangehörige.
  9. (2,22) od. durch den Geist.

Un salut accordé par grâce

Quant à vous, vous étiez morts à cause de vos fautes et de vos péchés, que vous pratiquiez autrefois conformément à la façon de vivre de ce monde, conformément au prince de la puissance de l’air[a], de l’esprit qui est actuellement à l’œuvre parmi les hommes rebelles. Nous tous aussi, nous étions de leur nombre: notre conduite était dictée par les désirs de notre nature propre, puisque nous accomplissions les volontés de la nature humaine et de nos pensées, et nous étions, par notre condition même, destinés à la colère, tout comme les autres.

Mais Dieu est riche en compassion. A cause du grand amour dont il nous a aimés, nous qui étions morts en raison de nos fautes, il nous a rendus à la vie avec Christ – c’est par grâce que vous êtes sauvés –, il nous a ressuscités et fait asseoir avec lui dans les lieux célestes, en Jésus-Christ. Il a fait cela afin de montrer dans les temps à venir l'infinie richesse de sa grâce par la bonté qu’il a manifestée envers nous en Jésus-Christ.

En effet, c'est par la grâce que vous êtes sauvés, par le moyen de la foi. Et cela ne vient pas de vous, c'est le don de Dieu. Ce n'est pas par les œuvres, afin que personne ne puisse se vanter. 10 En réalité, c’est lui qui nous a faits; nous avons été créés en Jésus-Christ pour des œuvres bonnes que Dieu a préparées d'avance afin que nous les pratiquions.

Juifs et non-Juifs unis en Christ

11 C’est pourquoi, souvenez-vous qu'autrefois vous étiez identifiés comme non juifs dans votre corps, appelés incirconcis par ceux qui se disent circoncis et qui le sont dans leur corps, par la main de l'homme. 12 Souvenez-vous qu'à ce moment-là vous étiez sans Messie, exclus du droit de cité en Israël, étrangers aux alliances de la promesse, sans espérance et sans Dieu dans le monde. 13 Mais maintenant, en Jésus-Christ, vous qui autrefois étiez loin, vous êtes devenus proches par le sang de Christ.

14 En effet, il est notre paix, lui qui des deux groupes[b] n'en a fait qu'un et qui a renversé le mur qui les séparait, la haine. 15 Par sa mort, il a rendu sans effet la loi avec ses commandements et leurs règles, afin de créer en lui-même un seul homme nouveau à partir des deux, établissant ainsi la paix. 16 Il a voulu les réconcilier l'un et l'autre avec Dieu en les réunissant dans un seul corps au moyen de la croix, en détruisant par elle la haine. 17 Il est venu annoncer la paix à vous qui étiez loin et à ceux qui étaient près[c]. 18 A travers lui, en effet, nous avons les uns et les autres accès auprès du Père par le même Esprit.

19 Ainsi donc, vous n'êtes plus des étrangers ni des résidents temporaires; vous êtes au contraire concitoyens des saints, membres de la famille de Dieu. 20 Vous avez été édifiés sur le fondement des apôtres et prophètes, Jésus-Christ lui-même étant la pierre angulaire. 21 C’est en lui que tout l'édifice, bien coordonné, s'élève pour être un temple saint dans le Seigneur. 22 C’est en lui que vous aussi, vous êtes édifiés avec eux pour former une habitation de Dieu en Esprit.

Footnotes

  1. Éphésiens 2:2 Prince… de l’air: c’est-à-dire Satan, qui contrôle l’ambiance spirituelle de ce monde.
  2. Éphésiens 2:14 Des deux groupes: c’est-à-dire des non-Juifs et des Juifs.
  3. Éphésiens 2:17 La paix… près: citation d’Esaïe 57.19 pour désigner respectivement les non-Juifs et les Juifs.

And you hath he quickened, who were dead in trespasses and sins;

Wherein in time past ye walked according to the course of this world, according to the prince of the power of the air, the spirit that now worketh in the children of disobedience:

Among whom also we all had our conversation in times past in the lusts of our flesh, fulfilling the desires of the flesh and of the mind; and were by nature the children of wrath, even as others.

But God, who is rich in mercy, for his great love wherewith he loved us,

Even when we were dead in sins, hath quickened us together with Christ, (by grace ye are saved;)

And hath raised us up together, and made us sit together in heavenly places in Christ Jesus:

That in the ages to come he might shew the exceeding riches of his grace in his kindness toward us through Christ Jesus.

For by grace are ye saved through faith; and that not of yourselves: it is the gift of God:

Not of works, lest any man should boast.

10 For we are his workmanship, created in Christ Jesus unto good works, which God hath before ordained that we should walk in them.

11 Wherefore remember, that ye being in time past Gentiles in the flesh, who are called Uncircumcision by that which is called the Circumcision in the flesh made by hands;

12 That at that time ye were without Christ, being aliens from the commonwealth of Israel, and strangers from the covenants of promise, having no hope, and without God in the world:

13 But now in Christ Jesus ye who sometimes were far off are made nigh by the blood of Christ.

14 For he is our peace, who hath made both one, and hath broken down the middle wall of partition between us;

15 Having abolished in his flesh the enmity, even the law of commandments contained in ordinances; for to make in himself of twain one new man, so making peace;

16 And that he might reconcile both unto God in one body by the cross, having slain the enmity thereby:

17 And came and preached peace to you which were afar off, and to them that were nigh.

18 For through him we both have access by one Spirit unto the Father.

19 Now therefore ye are no more strangers and foreigners, but fellowcitizens with the saints, and of the household of God;

20 And are built upon the foundation of the apostles and prophets, Jesus Christ himself being the chief corner stone;

21 In whom all the building fitly framed together groweth unto an holy temple in the Lord:

22 In whom ye also are builded together for an habitation of God through the Spirit.