Deuteronomy 3
Names of God Bible
Moses Reminds Israel of How They Defeated King Og of Bashan
3 Next we turned and followed the road that goes to Bashan. King Og of Bashan and all his troops came to fight us at Edrei. 2 Yahweh said to me, “Don’t be afraid of him. I’ll hand him, all his troops, and his land over to you. Do to him what you did to King Sihon of the Amorites, who ruled in Heshbon.”
3 So Yahweh our Elohim also handed King Og of Bashan and all his troops over to us. We defeated him, leaving no survivors. 4 At that time we captured all of his cities. There wasn’t a city we didn’t take. We captured a total of 60 cities—the whole territory of Argob, the kingdom of Og in Bashan. 5 All of these cities were fortified with high walls and double-door gates with bars across the gates. We also captured a large number of unwalled villages. 6 We claimed them all for God, destroying every city, including men, women, and children—as we did to King Sihon of Heshbon. 7 However, we did loot the cities, taking all of the cattle and goods.
8 We took the land of the two Amorite kings east of the Jordan River, from the Arnon Valley to Mount Hermon. 9 (The Sidonians call Mount Hermon by the name Sirion, and the Amorites call it Senir.) 10 We took all of the cities of the plateau, all of Gilead, and all of Bashan as far as Salcah and Edrei, cities of Og’s kingdom in Bashan. 11 (Of the Rephaim only King Og of Bashan was left. His bed was made of iron and was more than 13 feet long and 6 feet wide. It is still in the Ammonite city of Rabbah.)
12 At that time we took possession of this land. I gave the tribes of Reuben and Gad the land north of Aroer near the Arnon Valley and half of the mountain region of Gilead with its cities. 13 I gave the rest of Gilead and all of Bashan ruled by Og to half of the tribe of Manasseh. (The whole territory of Argob in Bashan used to be called the land of the Rephaim. 14 Jair, a descendant of Manasseh, took the whole territory of Argob as far as the border of the Geshurites and the Maacathites. The settlements in Bashan he named Havvoth Jair after himself. This is still their name today.) 15 I gave Gilead to Machir. 16 I gave the tribes of Reuben and Gad some of Gilead from the Arnon Valley (the middle of the valley is the border) to the Jabbok River, which is the border of Ammon. 17 Their land included the plains around the Jordan River. The western border was the river, from the Sea of Galilee to the Sea of the Plains (the Dead Sea), which is near Mount Pisgah on the east.
18 I gave the tribes of Reuben and Gad and half of the tribe of Manasseh this command: “Yahweh your Elohim has given you this land so that you can take possession of it. All your soldiers must be ready for battle when they cross the Jordan River ahead of the other Israelites. 19 I know you have a lot of livestock. Your wives, children, and livestock must stay here in the cities that I gave you. 20 Your soldiers will go with the other Israelites until they take possession of the land Yahweh your Elohim is giving them on the other side of the Jordan River. Then they will have a place to rest as you have. After that each of you may go back to the land I gave you.”
21 I also gave Joshua this command: “You have seen with your own eyes everything that Yahweh your Elohim has done to these two kings. Yahweh will do the same to all of the kingdoms on the other side of the Jordan River where you’re going. 22 Don’t be afraid of them, because Yahweh your Elohim himself will fight for you.”
Moses Reminds Israel Why He Will Not Enter Canaan
23 Then I pleaded with Yahweh: 24 “Adonay Yahweh, you have only begun to show me how great and powerful you are. What kind of god is there in heaven or on earth who can do the deeds and the mighty acts you have done? 25 Please let me go over and see the beautiful land on the other side of the Jordan River—those beautiful mountains in Lebanon.”
26 Yahweh was angry with me because of you, so he wouldn’t listen to me. Yahweh said, “That’s enough out of you! Don’t talk to me anymore about this. 27 Go to the top of Mount Pisgah, and look west, north, south, and east. You may look at the land, but you will never cross the Jordan River. 28 Give instructions to Joshua. Encourage and strengthen him, because he will lead these people across the Jordan River, and he will help them take possession of the land you see.”
29 So we stayed in the valley near Beth Peor.
Deuteronomium 3
BasisBijbel
Hoe koning Og werd verslagen
3 Toen we in de richting van Bazan trokken, kwam koning Og van Bazan ons met zijn hele leger tegemoet. Bij Edreï viel hij ons aan. 2 Maar de Heer zei tegen mij: 'Wees niet bang voor hem. Ik zal ervoor zorgen dat jullie hem en zijn hele leger zullen verslaan. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon die in Hesbon woonde.' 3 En onze Heer God zorgde ervoor dat we ook koning Og en zijn hele leger konden verslaan. We lieten niemand van hen in leven. 4 We veroverden ook alle 60 steden in het koninkrijk van Og in Bazan. Dus het hele gebied van Argob. 5 Het waren allemaal sterke steden met hoge muren met deuren en grendels. Verder nog een heel aantal steden zónder muren. 6 We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen, zoals we ook bij koning Sihon van Hesbon hadden gedaan. 7 Maar al het vee en alle spullen uit de steden namen we mee als buit.
8 Zo veroverden we aan de oostkant van de Jordaan het land van de twee koningen van de Amorieten. We veroverden het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de berg Hermon. 9 (De Sidoniërs noemen die berg Sirjon. De Amorieten noemen hem Senir.) 10 Zo veroverden we al hun steden op de vlakte, dus heel Gilead en heel Bazan tot Salcha en Edreï. Dat zijn alle steden van het koninkrijk van Og in Bazan. 11 (Koning Og van Bazan was de laatste van het volk van reuzen. Hij had een ijzeren rustbank.[a] Die wordt bewaard in de stad Rabba van de Ammonieten. Zijn rustbank is 9 el (4 m) lang en 4 el (1,8 m) breed, gemeten met de gewone el.)
Hoe het land van Og werd verdeeld onder de stammen
12 Zo veroverden we toen dat land. Daarvan gaf ik het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon, en de helft van de bergen van Gilead en de steden die daar liggen, aan de stammen van Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead met heel Bazan, dus het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse. Zo kregen zij dus samen het hele gebied Argob. (Het hele land Bazan wordt het land van de reuzen genoemd.) 14 Jaïr, uit de stam van Manasse, kreeg de hele streek van Argob tot de streek van de Gezurieten en de Maächatieten. Hij noemde die streek naar zichzelf: Bazan Havvot Jaïr (= 'de dorpen van Jaïr'). Zo heet die streek nog steeds. 15 Aan Machir, ook uit de stam van Manasse, gaf ik Gilead. 16 Aan de stammen van Ruben en Gad gaf ik het gebied vanaf Gilead tot aan de Arnon. De zuidgrens liep door het midden van deze beek. De noordgrens was de beek de Jabbok. Daar begint het gebied van de Ammonieten. 17 Verder gaf ik hun de vlakte en de Jordaan met het gebied dat daarbij hoort, vanaf Kinneret tot aan de Zoutzee in de vlakte, dus tot aan Asdot-Pisga aan de oostkant van de Zoutzee.
18 In die tijd beval ik de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse: 'Jullie Heer God heeft jullie dit land gegeven. Jullie mogen het hebben. Maar dan moeten jullie wel vooraan het leger van de andere stammen de Jordaan oversteken. Alle mannen die met het leger kunnen meegaan, moeten mee. 19 Alleen jullie vrouwen, kinderen en vee (ik weet dat jullie veel vee hebben) mogen achterblijven in de steden die ik jullie heb gegeven. 20 Jullie moeten met de andere stammen meestrijden. Totdat de Heer ook aan hen vrede en rust zal hebben gegeven, net zoals Hij aan jullie heeft gegeven. De Heer God gaat hun het land aan de overkant van de Jordaan geven. Jullie moeten hen helpen dat te veroveren. Daarna mogen jullie teruggaan naar het land dat ik aan jullie heb gegeven.'
21 Tegen Jozua zei ik: 'Je hebt met eigen ogen gezien wat jullie Heer God met deze twee koningen heeft gedaan. De Heer zal hetzelfde doen met alle andere koninkrijken waar je nog naartoe gaat. 22 Wees dus niet bang voor hen, want de Heer God strijdt Zelf voor jullie.'
Hoe Mozes God smeekte om ook het beloofde land in te mogen gaan
23 Ook smeekte ik de Heer toen: 24 'U bent nog maar net begonnen met mij te laten zien hoe sterk en machtig U bent. Want welke god in de hemel of op de aarde kan zulke geweldige dingen doen als U? 25 Laat mij alstublieft de Jordaan oversteken. Dan kan ik het prachtige land zien dat aan de overkant ligt, dat prachtige bergland en de Libanon.' 26 Maar door jullie schuld was de Heer boos op mij. Hij wilde niet naar me luisteren. Hij zei tegen mij: 'Zo is het genoeg. Ik wil je er niet meer over horen. 27 Klim naar de top van de Pisga en kijk naar het westen, noorden, zuiden en oosten. Kijk goed rond, want je zal de Jordaan niet oversteken. 28 Maar zeg tegen Jozua wat hij moet doen. Want hij zal de leiding van je overnemen. Bereid hem goed voor op zijn taak. Want hij zal het volk naar de overkant brengen. Hij zal ervoor zorgen dat dit volk het land krijgt dat jij zal zien.' 29 En we bleven in het dal tegenover Bet-Peor.
Footnotes
- Deuteronomium 3:11 Waarschijnlijk wordt met die rustbank niet zijn bed bedoeld, maar zijn doodskist, een sarcofaag. Normaal werd een sarcofaag van steen gemaakt, niet van ijzer.
The Names of God Bible (without notes) © 2011 by Baker Publishing Group.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016