Add parallel Print Page Options

Er mogen alleen offers gebracht worden in de plaats waar God wil wonen

12 Dit zijn de wetten en leefregels waar jullie je aan moeten houden in het land dat de Heer, de God van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, voor altijd aan jullie zal geven.

De volken die er nu nog wonen, hebben eigen goden gediend. Dat hebben ze gedaan op allerlei bergen en heuvels en onder allerlei bomen. Wanneer jullie het land veroveren, moeten jullie al die heilige plaatsen vernietigen. Breek de altaren af, sla de heilige stenen kapot, verbrand de heilige palen en hak de godenbeelden om. Vernietig alles wat met hun goden te maken had. Jullie mogen je Heer God niet op hun manier dienen. Maar jullie Heer God zal in het gebied van één van de stammen een plaats uitkiezen waar Hij wil wonen. Dáár moeten jullie heen gaan om de Heer te aanbidden. Dáár moeten jullie je brand-offers en vlees-offers heen brengen, het tiende deel van de oogsten,[a] jullie beweeg-offers, belofte-offers en vrijwillige offers, en de eerstgeboren dieren van jullie koeien, schapen en geiten.[b] Dáár moeten jullie samen met je gezin feestvieren bij je Heer God over het werk dat jullie hebben gedaan en dat de Heer God gezegend heeft.

Jullie mogen niet meer offeren waar je maar wil, zoals jullie tot nu toe hebben gedaan. Tot nu toe was dat goed. Want nu zijn jullie nog niet gekomen op de plaats van de rust, het land dat jullie Heer God aan jullie gaat geven. 10 Maar straks zijn jullie aan de overkant van de Jordaan. Dan zullen jullie in het land wonen dat jullie Heer God aan jullie gaat geven. Dan zal Hij jullie aan alle kanten vrede en rust geven. Hij zal ervoor zorgen dat jullie daar veilig wonen. 11 Daar zal jullie Heer God een plaats uitkiezen waar Hij wil wonen. Naar die plaats moeten jullie gaan om de Heer alles te brengen wat ik jullie beveel: jullie brand-offers en vlees-offers, het tiende deel van jullie oogsten, en jullie beweeg-offers en alle belofte-offers. 12 Daar zullen jullie feestvieren bij de Heer God, samen met jullie zonen, dochters, knechten en slavinnen. Nodig ook de Levieten uit die bij jullie wonen, want zij hebben geen eigen stuk grond gekregen zoals jullie.

13 Denk erom dat jullie je brand-offers niet zomaar ergens mogen offeren. 14 Jullie moeten ze offeren in de plaats die de Heer in het gebied van één van jullie stammen zal uitkiezen. Dáár moeten jullie je brand-offers brengen op de manier die ik jullie heb bevolen. 15 Maar als jullie dieren slachten gewoon om te eten, mogen jullie overal in het land net zoveel dieren slachten als jullie zelf willen. Onreine en reine mensen mogen daarvan eten,[c] net zoals van het vlees van een hert of ander wild dier dat jullie hebben geschoten. 16 Alleen het bloed mogen jullie niet eten. Het bloed moeten jullie op de aarde uitgieten, zoals je water uitgiet.

17 Maar een tiende deel van de oogst van het graan, de druiven en de olijf-olie mogen jullie níet in jullie woonplaatsen opeten. Ook de eerstgeboren dieren van jullie koeien, schapen en geiten niet. Ook mogen jullie je belofte-offers, vrijwillige offers en beweeg-offers daar niet opeten. 18 Die moeten jullie eten bij je Heer God, in de plaats die Hij zal uitkiezen. Jullie moeten die eten met jullie dochters, zonen, knechten en slavinnen, en met de Levieten die in jullie steden wonen. Vier feest bij je Heer God en wees blij over alles wat jullie hebben gedaan. 19 Denk erom dat jullie, als jullie eenmaal in het land wonen, de Levieten nooit aan hun lot overlaten.

20 Jullie Heer God zal jullie gebied nog veel groter maken, zoals Hij heeft beloofd. Als jullie dan zin hebben om vlees te eten, mogen jullie net zoveel vlees eten als jullie willen. 21 Stel dat jullie dan ver weg wonen van de plaats waar jullie Heer God wil wonen. Als jullie dan vlees willen eten, mogen jullie net zoveel vlees eten als jullie willen. Maar jullie moeten de koeien, schapen of geiten slachten op de manier die ik jullie heb bevolen. 22 Jullie mogen dat vlees eten zoals jullie het vlees eten van een hert of ander wild dier dat je hebt geschoten: reine en onreine mensen mogen ervan eten. 23 Maar denk erom dat jullie geen vlees eten waar het bloed nog in zit. Want in het bloed is het leven. Jullie mogen niet het leven samen met het vlees opeten. 24 Eet dus geen bloed, maar giet het op de aarde uit zoals je water uitgiet. 25 Jullie mogen het niet eten. Als jullie je daaraan houden, zal het goed gaan met jullie en met jullie kinderen. Want dan doen jullie wat de Heer wil. 26 Maar alle geschenken aan de Heer en alle belofte-offers moeten jullie meenemen naar de plaats die de Heer zal uitkiezen. 27 Jullie moeten het vlees en het bloed van jullie brand-offers offeren op het altaar van jullie Heer God. Van de vlees-offers moeten jullie het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar van jullie Heer God werpen. Maar het vlees mogen jullie opeten. 28 Luister goed naar al deze bevelen die ik jullie geef. Want dan zal het voor altijd goed gaan met jullie en met jullie kinderen. Want dan doen jullie wat je Heer God wil.

29 Jullie Heer God zal de volken vernietigen in het gebied waar jullie heen gaan. Jullie zullen straks hun gebied veroverd hebben. 30 Denk er dan om dat jullie niet hetzelfde gaan doen als zij. Denk erom dat jullie hun goden niet gaan aanbidden. Zeg niet: 'Laten we onze God op dezelfde manier aanbidden zoals deze volken hún goden aanbaden.' 31 Want jullie mogen jullie Heer God niet op die manier dienen. Want zij doen allerlei verschrikkelijke dingen voor hun goden. De Heer haat wat ze doen. Want ze verbranden zelfs hun kinderen voor hun goden.

32 Doe allemaal precies wat ik jullie heb bevolen. Jullie mogen er niets aan veranderen.

Footnotes

  1. Deuteronomium 12:6 Een tiende deel van elke oogst, dus van graan, druiven en olijf-olie, maar ook van de wol, was voor de Heer. Lees Leviticus 27:30.
  2. Deuteronomium 12:6 Alle eerstgeboren dieren waren voor de Heer. Lees Exodus 13:1.
  3. Deuteronomium 12:15 God had gezegd dat een mens van bepaalde dingen 'onrein' werd. Bijvoorbeeld van het aanraken van dode dieren, van het eten van 'onreine' dieren, van het aanraken van een dode, van bepaalde ziekten. Hierover is te lezen in het bijbelboek Leviticus, onder andere in Leviticus 5:2 en 3, Leviticus 11, Leviticus 12:2 en Leviticus 15:3. Onreine mensen mochten niet van de offers eten.

O lugar de adoração

12 —O SENHOR, o Deus dos seus antepassados, lhes deu esta terra para ser sua. Enquanto viverem nela, devem ter o cuidado de cumprir estes decretos e leis. Quando conquistarem a terra, devem destruir completamente os lugares onde as nações adoravam os seus deuses, nas altas montanhas, nas colinas e debaixo de qualquer árvore que dá sempre sombra. Destruam os seus altares, quebrem as suas pedras sagradas, queimem os postes de Aserá e despedacem os seus ídolos. Façam desaparecer os nomes dos deuses falsos daquela terra.

—Não adorem o SENHOR, o Deus de vocês, fazendo o que eles fazem. Procurem o SENHOR, o Deus de vocês, só no lugar que ele escolher, de entre todas as tribos. Ali será o lugar onde o seu nome irá habitar. Portanto, só nesse lugar deverão ir adorar. É para lá que devem levar as ofertas queimadas, os sacrifícios, a décima parte do que ganham, as contribuições, as promessas, as ofertas voluntárias e a primeira cria de todos os animais. E é lá que devem comer com a sua família, na presença do SENHOR, o Deus de vocês, com alegria por tudo de bom que vocês têm realizado e por terem sido abençoados pelo SENHOR, o Deus de vocês.

—Não devem continuar adorando como vocês têm adorado até agora. Pois, até agora, cada um adora Deus da sua maneira. Fazem isso porque ainda não entraram no lugar de descanso que o SENHOR, o Deus de vocês, lhes dá como herança. 10 Mas, logo, vocês irão atravessar o rio Jordão e viver na terra que o SENHOR, o Deus de vocês, lhes dá como herança. Ele lhes dará descanso dos seus inimigos e vocês viverão em segurança. 11 Então o SENHOR, o Deus de vocês, irá escolher um lugar onde o seu nome irá habitar. E vocês levarão para lá tudo o que eu lhes ordenar: sacrifícios queimados e outros sacrifícios, uma décima parte das colheitas e dos animais, outras contribuições e tudo o que tiverem prometido ao SENHOR. 12 E ali, façam festa, diante do SENHOR, seu DEUS. Alegrem-se vocês e os seus filhos, filhas, servos e também os levitas que vivem nas suas cidades, porque eles não receberam nenhum território entre vocês. 13 Tenham cuidado para não oferecerem os seus sacrifícios queimados em qualquer outro lugar que virem. 14 Ofereçam os seus sacrifícios só no lugar que o SENHOR escolher, numa das tribos. E lá que devem fazer tudo o que lhes ordenar.

15 —No entanto, vocês podem matar e comer toda a carne, em qualquer lugar onde quer que vivam. Conforme o SENHOR, seu Deus, os abençoar matem o animal, como se fosse uma gazela ou um cervo, e comam. Todos podem comer, tanto os que estiverem ritualmente puros como os que estiverem impuros. 16 Mas não ingiram o sangue do animal. O sangue deve ser derramado no chão como se fosse água.

17 —Também não devem comer o que pertence a Deus em qualquer lugar onde vocês morarem: a décima parte do seu trigo, vinho e azeite, as primeiras crias dos seus animais, as promessas que tiverem feito, as ofertas voluntárias e as outras ofertas. 18 Só na presença do SENHOR, no lugar que o SENHOR, seu Deus, escolher é que podem comer essas coisas. Ali deverão comer juntamente com os seus filhos e filhas, os seus servos e servas, e os levitas que vivem nas suas cidades. Festejem, com alegria, diante do SENHOR, o sucesso do seu trabalho. 19 Tenham cuidado para dar ao levita o que lhe pertence, nunca se esqueçam disso enquanto viverem na terra.

20 —Quando o SENHOR, seu Deus, aumentar o seu território, como lhes prometeu, e alguém falar: “Quero comer esta carne”, então poderá comer a carne que quiser. 21 Se o lugar que o SENHOR, seu Deus, escolher para sua habitação[a], ficar muito longe, então poderá matar dos animais que o SENHOR lhe deu, um boi ou uma ovelha, como já disse para vocês. Podem comer a carne que quiserem, no lugar onde estiverem vivendo. 22 Podem comer essa carne como se fosse carne de gazela ou de cervo. Podem todos comer, tanto a pessoa ritualmente pura, como a impura. 23 Mas não devem, de maneira nenhuma, ingerir sangue, pois a vida está no sangue. Portanto, não devem comer carne que ainda tem vida. 24 Não façam isso, mas derramem o sangue no chão como se fosse água. 25 Se vocês fizerem o que o SENHOR diz que é correto, tudo vai correr bem com vocês e com os seus descendentes.

26 —Mas devem levar as suas ofertas sagradas e as ofertas que vocês prometeram ao SENHOR, para o lugar que o SENHOR escolher. 27 Ofereçam as suas ofertas queimadas, tanto a carne como o sangue, no altar do SENHOR, seu Deus. O sangue dos outros sacrifícios deverá ser derramado sobre o altar do SENHOR, seu Deus, mas poderão comer a carne. 28 Tenham cuidado, obedeçam a estes mandamentos que hoje lhes dou, para que tudo sempre lhes corra bem, a vocês e aos seus descendentes. Assim vocês farão o que o SENHOR diz que é bom e correto.

29 —O SENHOR, seu Deus, destruirá da sua frente os povos e vocês irão conquistar a sua terra. Quando vocês os expulsarem e ocuparem a sua terra, 30 depois deles terem sido destruídos da sua frente, tenham cuidado para não fazer o que eles faziam. Tenham cuidado para não seguir os seus deuses. Não digam: “Vamos adorar da mesma maneira que estes povos adoram os seus deuses”. 31 Não deverão adorar o SENHOR, seu Deus, da mesma maneira que eles. Porque eles adoravam os seus deuses fazendo coisas repugnantes, que o SENHOR odeia, eles até sacrificam aos seus deuses os seus filhos e filhas.

32 —Tenham cuidado para obedecerem a tudo o que lhes mando, sem acrescentar nem tirar nada.

Footnotes

  1. 12.21 sua habitação Literalmente, “habitação do seu nome”.