Deuteronomium 14:3-21
Het Boek
3-5 U mag geen dieren eten die ik onrein heb verklaard. Dit zijn de dieren die u mag eten: runderen, schapen, geiten, herten, gazellen, reeën, steenbokken, antilopen, berggeiten en wilde schapen. 6 Elk dier dat geheel gespleten hoeven heeft en bovendien zijn voedsel herkauwt, mag worden gegeten, 7 maar als het dier een van deze beide kenmerken niet heeft, mag u het niet eten. Kamelen, hazen en klipdassen mag u daarom niet eten. Zij herkauwen hun voedsel, maar hebben geen gespleten hoeven en zijn dus onrein. 8 Varkens hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet, daarom mogen zij niet worden gegeten. U mag zelfs de kadavers van dergelijke dieren niet aanraken. 9 Alleen zeedieren met vinnen en schubben mogen worden gegeten, 10 alle andere soorten zijn onrein.
11-18 U mag alle vogels eten, behalve de arend, de lammergier, de zeearend, de wouw, de gier, alle soorten kraaien en raven, de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers, de steenuil, de oehoe en de witte uil, de pelikaan, de aasgier en de aalscholver, de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis. 19,20 Op enkele uitzonderingen na zijn alle gevleugelde insecten onrein voor u en mogen niet worden gegeten.
21 Eet niets dat een natuurlijke dood is gestorven. Een buitenlander die bij u woont, mag daarvan wel eten. U mag het hem geven of verkopen maar zelf niet eten, want u bent heilig voor de Here, uw God.
Kook een jonge geit niet in de melk van zijn moeder.
Read full chapter
Deuteronomium 14:3-21
BasisBijbel
3 Eet niets wat de Heer walgelijk vindt. 4 Dit zijn de dieren die jullie mogen eten: koeien, schapen, geiten, 5 herten, reeën, antilopen, steenbokken, dassen, wilde buffels en gemzen. 6 Dus alle dieren die gespleten hoeven hebben (namelijk hoeven die helemaal in tweeën zijn gedeeld) en die herkauwen. 7 Maar de volgende dieren mogen jullie niet eten: kamelen, hazen en konijnen. Zij herkauwen wel,[a] maar hebben geen gespleten hoeven. Zij zijn onrein voor jullie. 8 Ook varkens mogen jullie niet eten, want die hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet. Ze zijn onrein voor jullie. Jullie mogen ze niet eten. En als jullie ze ergens dood vinden, mogen jullie ze niet aanraken.
9 Van de dieren die in het water leven, mogen jullie alle dieren eten die vinnen én schubben hebben. 10 Maar jullie mogen geen waterdieren eten die geen vinnen of geen schubben hebben. Die dieren zijn onrein voor jullie.
11 Alle reine vogels mogen jullie eten. 12 Maar de volgende vogels mogen jullie niet eten: arenden, haviken, zeearenden, 13 wouwen, alle soorten gieren 14 en alle soorten kraaien. 15 Ook geen struisvogels, koekoeken en alle soorten sperwers. 16 Ook geen uilen, kauwtjes, 17 roerdompen, pelikanen en aalscholvers, 18 ooievaars en alle soorten reigers, hoppen en vleermuizen. 19 Ook alle insecten zijn onrein voor jullie.[b] Jullie mogen die niet eten. 20 Maar alle reine vogels mogen jullie eten.
21 Jullie mogen geen vlees eten van dieren die jullie dood hebben gevonden. Jullie mogen zulk vlees wel te eten geven aan de vreemdelingen die in jullie steden wonen, of verkopen aan een buitenlander. Maar jullie mogen er zelf niet van eten, want jullie zijn van de Heer.
En je mag een jong geitje niet koken in de melk van zijn moeder.
Read full chapterFootnotes
- Deuteronomium 14:7 Konijnen en hazen herkauwen hun eten op een andere manier dan koeien. Ze eten hun eigen keutels op, voor een tweede ronde door hun darmstelsel. Omdat ze dus poep eten, noemt God ze onrein.
- Deuteronomium 14:19 Heel veel insecten zijn vlees-eters en aas-eters. Ze brengen gemakkelijk ziekten over. Alleen sprinkhanen mochten wel gegeten worden, omdat dat planten-eters zijn. Lees Leviticus 11:20-22.
Deuteronomy 14:3-21
King James Version
3 Thou shalt not eat any abominable thing.
4 These are the beasts which ye shall eat: the ox, the sheep, and the goat,
5 The hart, and the roebuck, and the fallow deer, and the wild goat, and the pygarg, and the wild ox, and the chamois.
6 And every beast that parteth the hoof, and cleaveth the cleft into two claws, and cheweth the cud among the beasts, that ye shall eat.
7 Nevertheless these ye shall not eat of them that chew the cud, or of them that divide the cloven hoof; as the camel, and the hare, and the coney: for they chew the cud, but divide not the hoof; therefore they are unclean unto you.
8 And the swine, because it divideth the hoof, yet cheweth not the cud, it is unclean unto you: ye shall not eat of their flesh, nor touch their dead carcase.
9 These ye shall eat of all that are in the waters: all that have fins and scales shall ye eat:
10 And whatsoever hath not fins and scales ye may not eat; it is unclean unto you.
11 Of all clean birds ye shall eat.
12 But these are they of which ye shall not eat: the eagle, and the ossifrage, and the ospray,
13 And the glede, and the kite, and the vulture after his kind,
14 And every raven after his kind,
15 And the owl, and the night hawk, and the cuckow, and the hawk after his kind,
16 The little owl, and the great owl, and the swan,
17 And the pelican, and the gier eagle, and the cormorant,
18 And the stork, and the heron after her kind, and the lapwing, and the bat.
19 And every creeping thing that flieth is unclean unto you: they shall not be eaten.
20 But of all clean fowls ye may eat.
21 Ye shall not eat of anything that dieth of itself: thou shalt give it unto the stranger that is in thy gates, that he may eat it; or thou mayest sell it unto an alien: for thou art an holy people unto the Lord thy God. Thou shalt not seethe a kid in his mother's milk.
Read full chapter
Deuteronomy 14:3-21
New International Version
3 Do not eat any detestable thing.(A) 4 These are the animals you may eat:(B) the ox, the sheep, the goat,(C) 5 the deer,(D) the gazelle, the roe deer, the wild goat,(E) the ibex, the antelope and the mountain sheep.[a] 6 You may eat any animal that has a divided hoof and that chews the cud. 7 However, of those that chew the cud or that have a divided hoof you may not eat the camel, the rabbit or the hyrax. Although they chew the cud, they do not have a divided hoof; they are ceremonially unclean for you. 8 The pig is also unclean; although it has a divided hoof, it does not chew the cud. You are not to eat their meat or touch their carcasses.(F)
9 Of all the creatures living in the water, you may eat any that has fins and scales. 10 But anything that does not have fins and scales you may not eat; for you it is unclean.
11 You may eat any clean bird. 12 But these you may not eat: the eagle, the vulture, the black vulture, 13 the red kite, the black kite, any kind(G) of falcon,(H) 14 any kind of raven,(I) 15 the horned owl, the screech owl, the gull, any kind of hawk, 16 the little owl, the great owl, the white owl, 17 the desert owl,(J) the osprey, the cormorant, 18 the stork, any kind of heron, the hoopoe and the bat.
19 All flying insects are unclean to you; do not eat them. 20 But any winged creature that is clean you may eat.(K)
21 Do not eat anything you find already dead.(L) You may give it to the foreigner residing in any of your towns, and they may eat it, or you may sell it to any other foreigner. But you are a people holy to the Lord your God.(M)
Do not cook a young goat in its mother’s milk.(N)
Footnotes
- Deuteronomy 14:5 The precise identification of some of the birds and animals in this chapter is uncertain.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.