Cantares 4
Reina-Valera 1960
El esposo alaba a la esposa
4 He aquí que tú eres hermosa, amiga mía; he aquí que tú eres hermosa;
Tus ojos entre tus guedejas como de paloma;
Tus cabellos como manada de cabras
Que se recuestan en las laderas de Galaad.
2 Tus dientes como manadas de ovejas trasquiladas,
Que suben del lavadero,
Todas con crías gemelas,
Y ninguna entre ellas estéril.
3 Tus labios como hilo de grana,
Y tu habla hermosa;
Tus mejillas, como cachos de granada detrás de tu velo.
4 Tu cuello, como la torre de David, edificada para armería;
Mil escudos están colgados en ella,
Todos escudos de valientes.
5 Tus dos pechos, como gemelos de gacela,
Que se apacientan entre lirios.
6 Hasta que apunte el día y huyan las sombras,
Me iré al monte de la mirra,
Y al collado del incienso.
7 Toda tú eres hermosa, amiga mía,
Y en ti no hay mancha.
8 Ven conmigo desde el Líbano, oh esposa mía;
Ven conmigo desde el Líbano.
Mira desde la cumbre de Amana,
Desde la cumbre de Senir y de Hermón,
Desde las guaridas de los leones,
Desde los montes de los leopardos.
9 Prendiste mi corazón, hermana, esposa mía;
Has apresado mi corazón con uno de tus ojos,
Con una gargantilla de tu cuello.
10 ¡Cuán hermosos son tus amores, hermana, esposa mía!
¡Cuánto mejores que el vino tus amores,
Y el olor de tus ungüentos que todas las especias aromáticas!
11 Como panal de miel destilan tus labios, oh esposa;
Miel y leche hay debajo de tu lengua;
Y el olor de tus vestidos como el olor del Líbano.
12 Huerto cerrado eres, hermana mía, esposa mía;
Fuente cerrada, fuente sellada.
13 Tus renuevos son paraíso de granados, con frutos suaves,
De flores de alheña y nardos;
14 Nardo y azafrán, caña aromática y canela,
Con todos los árboles de incienso;
Mirra y áloes, con todas las principales especias aromáticas.
15 Fuente de huertos,
Pozo de aguas vivas,
Que corren del Líbano.
16 Levántate, Aquilón, y ven, Austro;
Soplad en mi huerto, despréndanse sus aromas.
Venga mi amado a su huerto,
Y coma de su dulce fruta.
Hooglied 4
BasisBijbel
Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)
4 Hij: "Mijn liefste, wat ben je mooi! Ik vind je zo mooi!
Je hebt de ogen van een duif, zo tussen je lange haar.
En je haar golft als een kudde geiten die op de bergen van Gilead graast.
2 Je tanden zijn zo mooi als pasgeschoren schapen die net in de beek gewassen zijn.
Het zijn allemaal tweelingen. Er ontbreekt er niet één.
3 Je lippen zijn zo rood als roodgeverfde wol.
Je mond zegt heerlijke dingen.
Je wangen tussen je lange haar zijn zo mooi als doorgesneden granaatappels.
4 Je hals is zo mooi als de toren van David
waaraan duizenden schilden van helden hangen.
5 Je borsten zijn glanzend bruin als twee jonge gazellen,
een gazellentweeling die tussen de lelies in het gras graast.
6 Als de dag aanbreekt en het donker verdwijnt,
ga ik naar jou: een berg van mirre,
een heuvel van wierook.
7 Je bent van top tot teen mooi, mijn liefste,
je bent werkelijk volmaakt.
8 Kom van je berg naar beneden, naar me toe, mijn bruid.
Kom van je berg naar me toe.
Kom naar beneden van de Amana,
van de top van de Senir, van de Hermon.
Verlaat de bergen waar de leeuwen en luipaarden wonen.
9 Met één blik van je ogen heb je me veroverd.
Met één snoer van je ketting heb je me betoverd.
10 Het is heerlijk dat je van mij houdt, mijn meisje, mijn bruid.
Het is nog heerlijker dan wijn.
En jouw parfum ruikt lekkerder dan alle specerijen.
11 Je lippen zijn zo zoet als honing, mijn bruidje,
je mond is zo heerlijk als melk met honing.
Je kleren ruiken zo lekker als het bos op de Libanon.
12 Je bent als een afgesloten tuin, mijn bruid, waar alleen ik mag komen.
Je bent als een afgesloten bron, waar alleen ik water mag halen.
13 Je bent als een paradijs waar prachtige granaatappelbomen groeien met heerlijke vruchten.
Er groeien hennabloemen en nardusplanten.
14 En niet alleen nardus, maar ook saffraan, kalmoes en kaneel,
allerlei wierookstruiken, mirre en aloë,
alle heerlijke specerijen die er maar zijn.
15 Je bent als een bron in een tuin,
een bron met fris, stromend water,
een beek van de Libanon!"
16 Zij: "Kom, noordenwind! Waai, zuidenwind!
Waai door mijn tuin, zodat alle geuren vrijkomen!
Dan komt mijn liefste naar zijn tuin[a]
om van die heerlijke vruchten te eten."
Footnotes
- Hooglied 4:16 Met die tuin bedoelt het meisje zichzelf.
Reina-Valera 1960 ® © Sociedades Bíblicas en América Latina, 1960. Renovado © Sociedades Bíblicas Unidas, 1988. Utilizado con permiso. Si desea más información visite americanbible.org, unitedbiblesocieties.org, vivelabiblia.com, unitedbiblesocieties.org/es/casa/, www.rvr60.bible
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
