Add parallel Print Page Options

Gods oordeel over de omringende volken

Amos was een schapenfokker uit het dorp Tekoa. De hele dag bracht hij door in de heuvels, waar hij op zijn schapen paste. Op een dag vertelde de Here hem in een visioen enkele van de dingen die met Israël zouden gaan gebeuren. Hij kreeg dat visioen in de tijd dat Uzzia koning van Juda en Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël was, twee jaar voor de aardbeving. Hier volgt zijn verslag van de dingen die hij zag en hoorde.

De Here brult als een getergde leeuw, Hij spreekt vanuit zijn tempel in Jeruzalem, zodat de malse weiden op de berg Karmel zullen verdorren en alle herders zullen rouwen.

De Here zegt: ‘De inwoners van Damascus hebben steeds weer gezondigd en Ik zal dat niet vergeten. Ik zal hen niet ongestraft laten. Want zij hebben mijn onderdanen in Gilead wreed behandeld, alsof je graan dorst met ijzeren staven. Daarom zal Ik het paleis van koning Hazaël in vlammen laten opgaan, zodat het sterke fort van Benhadad wordt vernietigd. Ik zal de grendels van de poorten van Damascus verbreken en haar inwoners doden tot aan de vlakte van Aven. De inwoners van Syrië zullen als slaven naar Kir terugkeren.’

De Here zegt: ‘Gaza heeft steeds weer gezondigd en dat zal Ik niet vergeten. Zij zal niet langer haar verdiende straf ontlopen. Want zij stuurde mijn volk in ballingschap en verkocht mijn onderdanen als slaven in Edom. Daarom steek Ik de muren van Gaza in brand en zal Ik haar forten vernietigen. Ik zal de inwoners van Asdod doden en Ik zal Ekron en de koning van Askelon vernietigen, alle overgebleven Filistijnen zullen van de aardbodem verdwijnen.’

De Here zegt: ‘De inwoners van Tyrus hebben voortdurend gezondigd en Ik zal dat niet vergeten. Ik zal hen niet langer ongestraft laten. Want zij schonden het verdrag met hun bondgenoot, het volk Israël. Zij vielen het aan, veroverden het en leidden het daarna als slaaf naar Edom. 10 Daarom zal Ik de muren van Tyrus in brand steken en alle forten en paleizen in vlammen doen opgaan.’

11 De Here zegt: ‘Ook Edom heeft voortdurend gezondigd, iets dat Ik niet zal vergeten. Ik zal hem niet langer ongestraft laten. Want hij achtervolgde zijn broeder Israël met het zwaard in de hand, in zijn tomeloze woede kende hij geen medelijden. 12 Daarom zal Ik Teman in brand steken, waardoor alle forten van Bosra worden vernietigd.’

13 De Here zegt: ‘Steeds weer hebben de inwoners van Ammon gezondigd en dat zal Ik niet vergeten. Zij zullen er niet langer ongestraft afkomen. Want tijdens de strijd in Gilead, die zij voerden om gebiedsuitbreiding te krijgen, begingen zij wrede misdaden, zoals het met het zwaard opensnijden van zwangere vrouwen. 14 Daarom zal Ik de muren van Rabba in vuur en vlam zetten, waardoor hun forten en paleizen tot de grond toe zullen afbranden. Er zullen luide oorlogskreten klinken, als een wervelwind in een zware storm. 15 Hun koning en andere leiders zullen gezamenlijk in ballingschap gaan.’

Juicios contra las naciones vecinas

Palabras de Amós, que fue uno de los pastores de Técoa; las visiones que tuvo acerca de Israel en días de Uzías rey de Judá y en días de Jeroboam hijo de Joás, rey de Israel, dos años antes del terremoto.

Dijo: Jehová rugirá desde Sión, y hará oír su voz desde Jerusalén, y los campos de los pastores se enlutarán, y se secará la cumbre del Carmel.

Así dice Jehová: Por tres pecados de Damasco, y por el cuarto, no lo revocaré; porque trillaron a Galaad con trillos de hierro.

Prenderé fuego a la casa de Hazael, y consumirá los palacios de Ben-adad.

Y quebraré los cerrojos de Damasco, y destruiré a los moradores del valle de Aven, y al que tiene el cetro de Bet-edén; y el pueblo de Siria será transportado a Kir, dice Jehová.

Así dice Jehová: Por tres pecados de Gaza, y por el cuarto, no lo revocaré; porque llevó cautivo a todo un pueblo para entregarlo a Edom.

Prenderé fuego a los muros de Gaza, y consumirá sus palacios.

Y destruiré a los moradores de Asdod, y al que tiene el cetro de Ascalón; y volveré mi mano contra Ecrón, y el resto de los filisteos perecerá, dice el Señor Jehová.

Tiro y Fenicia

Así dice Jehová: Por tres pecados de Tiro, y por el cuarto, no lo revocaré; porque entregaron a todo un pueblo cautivo a Edom, y no se acordaron del pacto de hermanos.

10 Prenderé fuego a los muros de Tiro, y consumiré sus palacios.

11 Así dice Jehová: Por tres pecados de Edom, y por el cuarto, no lo revocaré; porque persiguió a espada a su hermano, y sofocó todo sentimiento de piedad, mantiene siempre su furor, y perpetuamente ha guardado el rencor.

12 Prenderé fuego a Temán, y consumirá los palacios de Bosrá.

13 Así ha dicho Jehová: Por tres pecados de los hijos de Amón, y por el cuarto, no lo revocaré; porque para ensanchar sus tierras abrieron en canal a las mujeres de Galaad que estaban encintas.

14 Prenderé fuego a los muros de Rabá, y consumirá sus palacios entre el clamor en el día de la batalla, entre la borrasca en día tempestuoso;

15 y su rey irá en cautiverio, él y todos sus príncipes, dice Jehová.