Acts 16
Jubilee Bible 2000
16 ¶ Then he came to Derbe and Lystra; and, behold, a certain disciple was there named Timothy, the son of a Jewish woman, who was faithful, but his father was a Gentile,
2 of whom the brethren that were at Lystra and Iconium gave good witness.
3 Paul desired to have him go forth with him and took and circumcised him because of the Jews who were in those quarters, for they all knew that his father was a Greek.
4 And as they went through the cities, they asked them to keep the decrees that had been determined by the apostles and elders who were at Jerusalem.
5 And so the congregations {Gr. ekklesia – called out ones} were established in the faith and increased in number daily.
6 ¶ Now passing through Phrygia and the region of Galatia, they were forbidden by the Holy Spirit to preach the word in Asia;
7 after they were come to Mysia, they assayed to go into Bithynia, but the Spirit suffered them not.
8 And they passing by Mysia came down to Troas.
9 And a vision was shown to Paul in the night: There stood a man of Macedonia, asking him, saying, Come over into Macedonia and help us.
10 And after he had seen the vision, immediately we endeavoured to go into Macedonia, assuredly gathering that the Lord had called us to preach the gospel unto them.
11 Therefore loosing from Troas, we came with a straight course to Samothracia, and the next day to Neapolis,
12 and from there to Philippi, which is the chief city of that part of Macedonia, and a colony; and we were in that city abiding certain days.
13 And on one of the sabbaths we went out of the city by a river side, where it was customary to pray; and we sat down and spoke unto the women who gathered there.
14 Then a certain woman named Lydia, a seller of purple, of the city of Thyatira, who feared God, heard us, whose heart the Lord opened that she attended unto the things which were spoken by Paul.
15 And when she was baptized, with her household, she besought us, saying, If ye have judged me to be faithful to the Lord, come into my house and abide there. And she constrained us.
16 ¶ And it came to pass, as we went to prayer, a certain damsel possessed with a Pythian spirit met us, which brought her masters much gain by divination:
17 she followed Paul and us and cried out, saying, These men are the slaves of the most high God, who announce unto us the way of deliverance.
18 And she did this for many days. But Paul, being grieved, turned and said to the spirit, I command thee in the name of Jesus Christ to come out of her. And he came out the same hour.
19 And when her masters saw that the hope of their gains was gone, they caught Paul and Silas and drew them into the marketplace unto the rulers
20 and brought them to the magistrates, saying, These men, being Jews, do exceedingly trouble our city
21 and teach rites which are not lawful for us to receive neither to observe, being Romans.
22 And the multitude rose up together against them, and the magistrates rent off their clothes and commanded to beat them.
23 And when they had laid many stripes upon them, they cast them into prison, charging the jailor to keep them safely,
24 who, having received such a charge, thrust them into the inner prison and made their feet fast in the stocks.
25 ¶ But at midnight as Paul and Silas prayed and sang praises unto God, and the prisoners heard them,
26 then suddenly there was a great earthquake, so that the foundations of the prison were shaken; and immediately all the doors were opened, and every one’s bands were loosed.
27 And the keeper of the prison, awaking out of his sleep and seeing the prison doors open, he drew out his sword and would have killed himself, supposing that the prisoners had fled.
28 But Paul cried with a loud voice, saying, Do thyself no harm, for we are all here.
29 Then he called for a light and came inside and fell down trembling before Paul and Silas
30 and brought them out and said, Sirs, what must I do to be saved?
31 And they said, Believe on the Lord Jesus Christ, and thou shalt be saved, and thy house.
32 And they spoke unto him the word of the Lord, and to all that were in his house.
33 And he took them the same hour of the night and washed their stripes and was baptized, he and all his, straightway.
34 And when he had brought them into his house, he set food before them and rejoiced, believing in God with all his house.
35 ¶ And when it was day, the magistrates sent the sergeants, saying, Let those men go.
36 And the keeper of the prison made these words known unto Paul, The magistrates have sent to let you go; now therefore depart and go in peace.
37 But Paul said unto them, They have beaten us openly uncondemned, being Romans, and have cast us into prison; and now do they thrust us out in secret? no indeed; but let them come themselves and fetch us out.
38 And the sergeants returned and told these words unto the magistrates; and they feared when they heard that they were Romans.
39 And they came and besought them, and bringing them out, asked them to depart out of the city.
40 And leaving the prison, they entered into the house of Lydia; and when they had seen the brethren, they comforted them and departed.
Handelingen 16
Het Boek
Paulus en Silas in Filippi
16 Zij kwamen ook in Derbe en daarna in Lystra, waar zij met Timotheüs kennismaakten. Zijn moeder was een Joodse christin en zijn vader een Griek. 2 Timotheüs stond bij de christenen van Lystra en Ikonium goed bekend. 3 Paulus wilde graag dat deze jongeman met hen meeging op reis. Om de Joden in die streek ter wille te zijn, besneed hij Timotheüs, want zij wisten allemaal dat hij niet besneden was, omdat zijn vader een Griek was.
4 Op hun rondreis langs de verschillende steden, lazen zij de christenen de besluiten voor van de apostelen en leiders in Jeruzalem en zeiden er nadrukkelijk bij dat zij zich daaraan moesten houden. 5 Daardoor werden de gemeenten in hun geloof versterkt en kwamen er dagelijks meer mensen bij.
6 Zij reisden verder door het gebied van Frygië en Galatië, omdat de Heilige Geest hun niet had toegestaan naar Asia te gaan en daar over Jezus Christus te spreken. 7 Toen ze in Mysië kwamen, wilden zij doorreizen naar Bithynië, maar de Geest van Jezus hield hen tegen. 8 Daarom trokken zij door Mysië in de richting van de westkust en kwamen in de havenstad Troas.
9 Daar kreeg Paulus ʼs nachts een visioen. Hij zag een Macedonische man staan die hem dringend vroeg: ‘Steek over naar Macedonië om ons te helpen!’ 10 Nadat Paulus het visioen had gekregen, deden wij ons best zo snel mogelijk naar Macedonië te vertrekken, want wij maakten eruit op dat God ons opdroeg de mensen daar het goede nieuws van Jezus Christus te vertellen.
11 Wij gingen in Troas aan boord van een schip en zeilden in één ruk naar Samotrake. De volgende dag legden wij in Neapolis aan en gingen van boord. 12 Vandaar reisden wij naar de Romeinse kolonie Filippi, de voornaamste stad in dat deel van Macedonië en bleven er enkele dagen. 13 Op de sabbat gingen wij de poort uit naar de rivier, omdat wij verwachtten daar mensen te ontmoeten die samenkwamen om te bidden. Er bleek een groepje vrouwen te zijn. Wij gingen bij hen zitten en spraken met hen. 14 Een van hen heette Lydia, een zakenvrouw uit Thyatira, die purperen stoffen verkocht. Zij leefde dicht bij God en luisterde heel aandachtig naar ons. De Here opende haar hart, zodat zij aannam wat Paulus zei. 15 Nadat zij en haar huisgenoten gedoopt waren, drong zij er op aan dat wij bij haar zouden logeren. ‘Als u ervan overtuigd bent dat ik echt in de Here Jezus geloof,’ zei ze, ‘ga dan met mij mee naar huis en blijf logeren.’ Wij konden gewoon niet weigeren.
16 Op een dag toen wij weer naar de gebedsplaats gingen, kwamen wij een slavin tegen, die een helderziende geest had. Zij verdiende voor haar eigenaars veel geld door andere mensen de toekomst te voorspellen. 17 Zij liep Paulus en ons achterna en riep: ‘Deze mannen zijn dienaren van de Allerhoogste God. Zij zijn gekomen om te vertellen hoe u gered kunt worden.’
18 Zij deed dat niet één keer, maar voortdurend, dag in, dag uit. Op een gegeven moment kon Paulus het niet meer aanhoren. Hij zei tegen de geest: ‘Ik gebied u in de naam van Jezus Christus dit meisje te verlaten!’ Op hetzelfde moment verliet de geest haar.
19 Toen haar eigenaars zagen dat hun kans om winst te maken, verkeken was, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen naar het marktplein, waar het stadsbestuur en de rechtbank waren. 20 Zij brachten hen voor de Romeinse rechters en zeiden: ‘Deze twee Joden brengen de hele stad in rep en roer. 21 Zij willen ons dingen laten doen die ons, als Romeinen, verboden zijn.’ 22 De mensen die toegelopen waren keerden zich allemaal tegen Paulus en Silas. De rechters rukten hun de kleren van het lijf en lieten hun stokslagen geven. 23 Na vreselijk te zijn geslagen, werden zij in de gevangenis gegooid. De cipier kreeg orders hen streng te bewaken. 24 Daarom nam deze geen risico en bracht hij hen naar de diepste kerker. Voor alle zekerheid sloot hij hun voeten in het blok.
25 Rond middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden. Zij zongen lofliederen voor God en de andere gevangenen luisterden naar hen. 26 Ineens was er een geweldige aardbeving. De gevangenis stond op haar grondvesten te trillen. Op hetzelfde moment sprongen alle deuren open en gingen de boeien van de gevangenen los. 27 De cipier schrok wakker. Toen hij alle deuren van de gevangenis zag openstaan, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. 28 ‘Niet doen!’ schreeuwde Paulus. ‘Doe uzelf geen kwaad! Wij zijn allemaal nog hier!’ 29 De cipier vroeg om licht en rende naar de kerker van Paulus en Silas. Hij viel, bevend over zijn hele lichaam, voor hen neer. 30 Daarop bracht hij hen naar buiten en vroeg: ‘Heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ 31 ‘Geloof in de Here Jezus,’ antwoordden zij. ‘Dan zult u gered worden en al uw huisgenoten ook.’ 32 Zij verkondigden hem en zijn huisgenoten de boodschap van de Here.
33 Hoewel het midden in de nacht was, nam de cipier hen mee en waste hun striemen. Direct daarna werden hij en al zijn huisgenoten gedoopt. 34 Na afloop nam hij Paulus en Silas mee naar zijn huis en dekte de tafel voor hen. Hij en de zijnen waren heel erg blij dat ze nu in God geloofden.
35 ʼs Morgens vroeg stuurden de rechters hun dienaars met een boodschap naar de cipier. 36 ‘Stel die mannen in vrijheid,’ zeiden zij. De cipier ging het Paulus vertellen. ‘De rechters hebben gezegd dat u mag worden vrijgelaten. U kunt vertrekken en ongehinderd verder reizen.’
37 ‘Geen denken aan,’ antwoordde Paulus. ‘Wij zijn Romeinse burgers. Ze hebben ons zonder enige vorm van proces in het openbaar afgeranseld en daarna in de gevangenis gegooid. En nu willen zij ons in stilte laten vertrekken. Nee! Laten zij zelf maar komen om ons vrij te laten.’
38 De dienaren brachten dit over aan de rechters en die schrokken toen zij hoorden dat Paulus en Silas Romeinen waren. 39 Zij gingen naar de gevangenis en boden Paulus en Silas hun verontschuldigingen aan. Daarna leidden zij hen de gevangenis uit en vroegen hun dringend de stad te verlaten. 40 Nadat zij waren vrijgelaten, gingen zij naar het huis van Lydia, waar zij de andere christenen ontmoetten. Zij spraken hen moed in en verlieten daarna de stad.
Copyright © 2013, 2020 by Ransom Press International
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.