Add parallel Print Page Options

De moord op Isboset

Sauls zoon Isboset hoorde dat Abner in Hebron was vermoord. Toen zonk de moed hem in de schoenen. Heel Israël werd bang. Isboset had twee aanvoerders: Baëna en Rechab. Zij waren zonen van Rimmon uit Beërot in het gebied van de stam van Benjamin. (De mensen die daarvóór in Beërot woonden, waren naar Gittaïm gevlucht. Daar wonen ze nu nog steeds als vreemdelingen.)

Sauls zoon Jonatan had een zoon met kreupele voeten. Hij heette Mefiboset. Hij was vijf jaar toen Saul en Jonatan in Jizreël waren gedood. Zijn verzorgster was toen met hem gevlucht. Onderweg had ze hem in de haast laten vallen. Daardoor was hij kreupel geworden.

Op een keer gingen Rechab en Baëna op het heetst van de dag naar het huis van Isboset. Isboset lag op bed te rusten. Ze liepen het huis in, met de smoes dat ze graan wilden komen halen. Ze staken Isboset in zijn buik en vertrokken weer. Ze waren het huis binnengekomen toen hij in zijn slaapkamer op bed lag. Ze staken hem dood en hakten zijn hoofd af. Ze vertrokken en namen zijn hoofd mee. De hele nacht liepen ze door, naar Hebron, over de weg door de vlakte. Ze brachten het hoofd van Isboset naar koning David in Hebron. Ze zeiden tegen hem: "Kijk, hier is het hoofd van Isboset, de zoon van uw vijand Saul. Saul heeft u altijd willen doden. Vandaag heeft de Heer daarvoor wraak genomen op Saul en zijn kinderen." 9+10 Maar David antwoordde hen: "Toen Saul dood was, was er een man die mij dat bericht kwam brengen. Hij dacht dat hij voor dat nieuws wel een beloning van mij zou krijgen. Maar ik heb hem in Ziklag gegrepen en gedood. Zo'n beloning had hij verdiend met zijn nieuws. Ik zweer bij de Heer die mij uit elk gevaar heeft gered: 11 jullie zal ik op dezelfde manier belonen! Want jullie zijn schurken, dat jullie een onschuldig man thuis in zijn bed vermoorden!" 12 En hij gaf zijn mannen het bevel om de twee te doden. Daarna hakten ze hun de handen en voeten af en hingen hen op bij de vijver in Hebron. Maar het hoofd van Isboset begroeven ze in het graf van Abner in Hebron.

David wordt koning van heel Israël

Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En de Heer beloofde u dat u Israël zou leiden en koning van Israël zou worden." Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van Israël.

David was 30 jaar oud toen hij koning werd. Hij heeft 40 jaar geregeerd. In Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en in Jeruzalem 33 jaar over heel Israël en Juda.

David gaat in Jeruzalem wonen

De koning trok met zijn leger naar Jeruzalem en viel de stad aan. Maar de bewoners, de Jebusieten, zeiden tegen David: "U komt hier niet binnen! Blinden en lammen zouden u nog kunnen tegenhouden!" Ze bedoelden dat het David nooit zou lukken om de stad te veroveren.[a] Maar het lukte David om in de stad te komen. Hij veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David'. David had gezegd: "Wie door de watergang de stad binnendringt en de Jebusieten en hun lammen en blinden verslaat, wordt aanvoerder van mijn leger." Sindsdien wordt er gezegd: 'Blinden en lammen mogen het huis niet in.' David hield niet van lammen en blinden.

David ging in de burcht Sion wonen en noemde die: 'Stad van David'. Hij bouwde er muren omheen, vanaf de Millo-burcht tot aan het paleis dat meer naar binnen lag. 10 David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

11 Koning Hiram van Tyrus stuurde boodschappers naar David. Hij liet hen cederhout, timmermannen en metselaars naar David brengen, om voor David een paleis te bouwen. 12 Daaraan merkte David dat de Heer hem tot een machtig en beroemd koning had gemaakt. Want Hij wilde goed zijn voor zijn volk Israël.

13 Toen David uit Hebron vertrokken was en in Jeruzalem was gaan wonen, trouwde hij met nog meer vrouwen en bijvrouwen.[b] Hij kreeg nog meer zonen en dochters. 14 Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem werden geboren: Sammua, Sobab, Natan, Salomo, 15 Jibchar, Elisua, Nefeg, 16 Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet.

David verslaat de Filistijnen

17 De Filistijnen hoorden dat David koning van heel Israël was geworden. Toen trokken ze met hun hele leger op om David te verslaan. Maar David hoorde het en trok naar de burcht. 18 De Filistijnen verzamelden zich in het Refaïm-dal. 19 David vroeg aan de Heer: "Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U mij de overwinning geven?" De Heer antwoordde David: "Ga. Ik zal je de overwinning geven." 20 David trok met zijn leger naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. David zei: "De Heer is door mijn vijanden heen gebroken, zoals water een dam doorbreekt." Daarom wordt die plaats Baäl-Perazim (= 'de Heer breekt door') genoemd. 21 De Filistijnen lieten zelfs hun godenbeelden achter toen zij op de vlucht sloegen. David en zijn mannen namen die mee.

22 De Filistijnen verzamelden zich opnieuw in het Refaïm-dal. En opnieuw vroeg David de Heer om raad. 23 De Heer zei: "Ga niet recht op hen af. Trek om hen heen tot je achter hen bent, bij de moerbeibomen. 24 Val hen van daar snel aan, zodra je het geluid van voetstappen hoort in de toppen van de bomen. Want dan ben Ik met mijn leger gekomen om het leger van de Filistijnen te verslaan. Ik ga voor je uit." 25 David deed wat de Heer gezegd had en versloeg de Filistijnen. Hij achtervolgde hen vanaf Geba tot aan Gezer.

David wil de kist van het verbond ophalen

Toen verzamelde David opnieuw alle jongemannen van Israël, 30.000 mannen. Met dat leger trok hij naar Baäl-Juda om de kist van het verbond van God op te halen,[c] de kist van de Heer van de hemelse legers die tussen de engelen troont.[d] Ze haalden de kist op uit het huis van Abinadab op de heuvel en zetten hem op een nieuwe wagen. Uzza en Ahio, de zonen van Abinadab, leidden de wagen. Ahio liep voorop. David en de Israëlieten dansten voor de Heer en maakten muziek op allerlei muziekinstrumenten.

Maar de koeien die de wagen trokken, gleden onderweg uit. Ze waren op dat moment bij de dorsvloer van Nachon.[e] Uzza stak zijn hand uit om de kist tegen te houden. Toen werd God vreselijk boos op Uzza. Hij doodde hem, omdat hij zonder nadenken de kist had aangeraakt.[f] Zo stierf Uzza daar bij de kist van God. David was erg geschokt dat de Heer Uzza zo zwaar strafte. Daarom werd die plaats Perez-Uzza (= 'breuk van Uzza') genoemd, en zo heet het er nog steeds. Vanaf die dag was David bang voor de Heer. Hij dacht: "Hoe moet ik dan de kist van de Heer ophalen?" 10 En hij wilde de kist van de Heer niet naar de 'Stad van David' laten brengen. Hij liet hem neerzetten in het huis van Obed-Edom uit Gat. 11 Daar bleef de kist drie maanden staan. Al die tijd was de Heer goed voor Obed-Edom en zijn familie.

David brengt de kist van het verbond naar Jeruzalem

12 Koning David hoorde dat de Heer goed was voor Obed-Edom en zijn familie, omdat de kist van God in zijn huis stond. Toen ging David naar Obed-Edom. Hij haalde de kist van God bij hem op. Onder luid gejuich van de mensen nam hij hem mee naar de 'Stad van David'. 13 Steeds als de mannen die de kist van het verbond van de Heer droegen zes stappen hadden gedaan, offerde David een koe en een kalf. 14 En hij danste uit alle macht voor de Heer. Hij had alleen een lang linnen hemd aan.

15 Zo haalden David en de Israëlieten de kist van de Heer op. De mensen juichten luid en bliezen op ramshorens. 16 Zo kwam de kist van de Heer de 'Stad van David' binnen. Davids vrouw Michal, de dochter van Saul, stond uit het raam te kijken. Ze zag koning David huppelen en dansen voor de Heer. En ze vond dat hij zich vreselijk belachelijk maakte.

17 David had een tent neergezet voor de kist van de Heer. En nadat ze de kist van de Heer in de stad hadden binnengebracht, zetten ze hem in de tent. Daarna bracht David brand-offers en dank-offers aan de Heer. 18 Toen hij daarmee klaar was, zegende hij het volk namens de Heer van de hemelse legers. 19 Aan alle mannen en vrouwen van het volk gaf hij een broodkoek, een stuk goed vlees en een kruik wijn. Daarna ging iedereen weer naar huis.

20 Toen David terugkwam om zijn gezin te begroeten, liep Michal David tegemoet. Ze zei spottend: "Wat hebben de mensen nu een respect gekregen voor de koning van Israël! Je hebt je als een dronkenlap zonder schaamte uitgekleed! Zelfs de slavinnen van je dienaren hebben het gezien!" 21 Maar David antwoordde Michal: "Ik heb gedanst voor de Heer. Hij heeft mij koning van zijn volk Israël gemaakt in de plaats van jouw vader. Voor Hem heb ik zo gedanst. 22 En ik zou me nog wel belachelijker willen gedragen en mezelf nog verder willen vernederen, om zo geprezen te worden door de slavinnen over wie jij het hebt." 23 En Michal, de dochter van Saul, heeft tot haar dood geen kinderen gekregen.[g]

God belooft David een troonopvolger

De koning kon nu rustig in zijn paleis wonen, want de Heer had hem aan alle kanten rust gegeven van zijn vijanden. Toen zei de koning tegen de profeet Natan: "Kijk toch eens! Ik woon in een paleis van cederhout, maar de kist van God staat in een tent!" Toen zei Natan tegen de koning: "Doe wat u op uw hart heeft, want de Heer is met u."

Maar die nacht zei de Heer tegen Natan: "Ga naar David en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Wilde jij voor Mij een huis bouwen om in te wonen? Ik heb toch geen huis gehad vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte meenam, tot nu toe? Ik heb altijd rondgereisd en in een tent gewoond. Heb Ik ooit, terwijl Ik met de Israëlieten rondreisde, tegen één van de leiders van Israël gezegd: 'Waarom bouw je geen huis van cederhout voor Mij?' Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ik heb je bij je schapen vandaan gehaald om je koning te maken van mijn volk Israël. Ik ben met je geweest bij alles wat je deed. Ik heb al je vijanden voor je gedood. Ik heb jou net zo beroemd gemaakt als de andere machtige koningen van de aarde. 10 Ik heb mijn volk Israël een eigen gebied gegeven om te wonen. Daar heb Ik mijn volk geplant en een vaste plaats gegeven, net zoals je een boom plant en een vaste plaats geeft. Daar zal mijn volk rustig kunnen wonen. Het zal niet meer worden opgejaagd of onderdrukt door wrede volken, 11 zoals vroeger gebeurde in de tijd dat Ik steeds leiders over mijn volk Israël aanwees.[h] Ik heb je rust gegeven door al je vijanden te verslaan. Nu zal Ik voor jou een huis bouwen.[i] 12 Als jouw tijd voorbij is en je gestorven bent, zal Ik jouw eigen zoon koning maken. En Ik zal met hem zijn. 13 En híj zal voor Mij een huis bouwen. En Ik zal ervoor zorgen dat altijd één van zijn zonen koning zal zijn. 14 Ik zal zijn Vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij slechte dingen doet, zal Ik andere mensen gebruiken om hem ook als een vader te bestraffen. 15 Maar Ik zal hem nooit verlaten, zoals Ik Saul heb verlaten. Saul heb Ik vervangen door jou. 16 Jouw familie en jouw koningschap zullen altijd blijven bestaan. Altijd zal één van jouw zonen koning zijn." 17 En Natan zei dit tegen David, precies zoals hij het van God had gehoord.

Davids gebed

18 Toen ging koning David de tent binnen. Hij knielde neer voor de Heer en zei: "Heer, U heeft zóveel voor mij gedaan! Mijn familie en ik hebben dat helemaal niet verdiend! 19 En U vond dit nog niet eens genoeg, Heer. Daarom heeft U tegen mij ook gesproken over de verre toekomst. En wat U zegt, gebeurt. 20 Wat kan ik nog tegen U zeggen? U kent mij, Heer. 21 U heeft mij al deze grote dingen beloofd omdat U graag goed voor mij wil zijn. En U houdt U altijd aan uw woord. 22 U bent geweldig, Heer! Uit alles wat we zelf hebben gehoord weten we zeker: niemand is als U. Er is geen andere God dan U. 23 En geen ander volk is te vergelijken met uw volk Israël. Het is het enige volk op aarde dat door zijn God is bevrijd omdat Hij het tot zijn eigen volk wilde maken. U deed dat om bekend te maken wie U bent, en om grote en indrukwekkende dingen te doen voor uw land, uw volk. U heeft hen bevrijd uit Egypte. U heeft hen gered van andere volken en hun goden. 24 Voor eeuwig is Israël uw volk en voor eeuwig bent U, Heer, hun God.

25 Nu bid ik U, Heer God, wilt U alstublieft werkelijkheid maken wat U tegen mij heeft gezegd over mijn familie. Wilt U alstublieft doen wat U heeft beloofd. 26 Dan zullen de mensen altijd ontzag voor U hebben. Ze zullen zeggen: 'De Heer van de hemelse legers is de God van Israël.' Dan zal mijn familie voor altijd blijven bestaan. 27 Want U, Heer van de hemelse legers, God van Israël, heeft tegen mij gezegd: 'Ik zal jouw huis bouwen.' Daarom durf ik dit gebed tot U te bidden. 28 Heer, U bent God en U doet altijd wat U heeft gezegd. U heeft mij deze prachtige dingen beloofd. 29 Wilt U nu alstublieft goed zijn voor mijn familie, zodat mijn familie voor altijd zal blijven bestaan. Want dat heeft U beloofd, Heer. En als U goed voor ons bent, zal het voor altijd goed gaan met mijn familie."

Footnotes

  1. 2 Samuël 5:6 Dat zeiden ze, omdat in de tijd van Jozua het de Israëlieten niet gelukt was de Jebusieten uit Jeruzalem weg te jagen. Lees Jozua 15:63. Jeruzalem werd maar gedeeltelijk door Israëlieten bewoond. In het andere deel woonden nog altijd de Jebusieten. David wilde daar een einde aan maken.
  2. 2 Samuël 5:13 Voor een bijvrouw was geen bruidsprijs betaald. Vaak was ze een slavin
  3. 2 Samuël 6:2 De Filistijnen hadden de kist veroverd, maar ook weer teruggestuurd naar Israël. Hij stond nu al ruim 50 jaar in Kirjat-Jearim. Lees 1 Samuel 6 en 7:1.
  4. 2 Samuël 6:2 Lees Exodus 25:17-22.
  5. 2 Samuël 6:6 Op de dorsvloer wordt het graan uit de halmen geklopt.
  6. 2 Samuël 6:7 De kist was zó heilig, dat geen mens hem mocht aanraken. Zelfs de Levieten niet. Lees Numeri 18:3. Daarom hoorde de kist aan draagstokken gedragen te worden. Lees Exodus 25:13-15.
  7. 2 Samuël 6:23 Lees ook 1 Kronieken 15:1-29.
  8. 2 Samuël 7:11 Hierover is te lezen in het bijbelboek RICHTERS.
  9. 2 Samuël 7:11 Met dat 'huis' bedoelde God geen paleis. Het 'huis' is de familie van David. Met het 'bouwen' wordt bedoeld dat die familie voor altijd zal blijven bestaan. Altijd zal er iemand uit 'het huis' van David koning van Israël zijn. Lees vers 16; Ook bedoelde God dat uiteindelijk uit Davids familie Jezus geboren zal worden, die voor eeuwig Koning zal zijn.