Add parallel Print Page Options

Salomo vraagt God om wijsheid

Salomo was een heel goede koning. Dat kwam doordat zijn Heer God met hem was. Hij maakte Salomo heel erg machtig. Op een keer gaf Salomo het bevel dat alle legeraanvoerders, rechters, leiders en familiehoofden van heel Israël naar Gibeon moesten komen. Want daar stond de tent van ontmoeting die Mozes, de dienaar van God, in de woestijn had gemaakt. Maar de kist van God was daar niet. David had de kist van God opgehaald uit Kirjat-Jearim, en hem gebracht naar de tent die hij daarvoor in Jeruzalem had neergezet. Maar het koperen altaar dat gemaakt was door Bezaleël, de zoon van Uri, die een zoon was van Hur, stond bij de tent van ontmoeting. Salomo en alle mensen die gekomen waren, gingen daar de Heer aanbidden. Salomo bracht offers op het koperen altaar bij de tent van ontmoeting. Hij offerde 1000 dieren.

Die nacht kwam de Heer naar Salomo toe. Hij zei tegen hem: "Vraag van Mij wat je wil. Wat zal Ik je geven?" Salomo antwoordde: "U bent heel erg goed geweest voor mijn vader David. En U heeft mij na hem koning gemaakt. Heer God, wilt U doen wat U aan mijn vader David heeft beloofd. Want U heeft mij koning gemaakt over een volk dat zo ontelbaar is als het stof op de aarde. 10 Geef mij alstublieft alle wijsheid en kennis die ik nodig heb om dit volk te leiden." 11 God antwoordde Salomo: "Ik ben blij dat je dít van Mij vraagt, en dat je niet vraagt om rijkdom, schatten of eer. Je vraagt zelfs niet om het leven van je vijanden, of om een lang leven. Maar je hebt gevraagd om kennis en wijsheid. Want je wil het volk waarover Ik jou koning heb gemaakt, graag goed kunnen leiden. 12 Daarom zal Ik je die kennis en wijsheid geven. Maar bovendien zal Ik je rijkdom, schatten en eer geven. Méér dan alle koningen die er vóór jou zijn geweest, of na jou nog zullen komen." 13 Toen vertrok Salomo uit Gibeon en ging naar Jeruzalem terug. En hij regeerde over Israël.

Salomo's rijkdom

14 Salomo vormde een heel groot leger van strijdwagens en paarden. Hij had 1400 strijdwagens en 12.000 ruiters. Deze bevonden zich in de speciaal daarvoor gebouwde steden en bij de koning in Jeruzalem.

15 Er kwam zoveel zilver naar Jeruzalem, dat zilver daar net zo gewoon was als steen. En ook zoveel hout van cederbomen, dat cederhout in die tijd niets bijzonders was. Het was net zo gewoon als het hout van de wilde vijgenbomen die in grote aantallen in de dalen groeiden.

16 Salomo's paarden kwamen uit Egypte. Zijn linnen garens[a] werden door zijn handelaars tegen marktprijs ingekocht. 17 De Egyptische strijdwagens die in Jeruzalem werden afgeleverd, waren per stuk 600 sikkels (6,6 kilo) zilver waard, paarden 150 sikkels (1,6 kilo) zilver. Salomo verkocht de paarden en wagens ook door aan de koningen van de Hetieten en van Aram.

Voorbereiding voor de bouw van een tempel voor God

Salomo gaf het bevel een tempel te bouwen voor de Heer en een paleis voor zichzelf. Salomo bepaalde dat er 70.000 dragers voor hem moesten werken en 80.000 steenhouwers in de bergen. Verder 3600 hoofdopzieners die de leiding hadden over de arbeiders.

Salomo liet tegen koning Hiram van Tyrus zeggen: "Wilt u met mij handel drijven, zoals u met mijn vader hebt gedaan? U heeft vroeger cederbomen aan hem geleverd, voor zijn paleis. Nu wil ik voor mijn Heer God een tempel bouwen. Daarmee wil ik Hem eren. Daar zullen de wierook-offers worden gebracht. Ook zullen daar de heilige broden, de ochtend- en avond-offers worden gebracht, en offers op de heilige rustdagen, de offers voor de nieuwe maand en voor de feesten van mijn Heer God. Want dit moet Israël voor altijd doen. Ik ga een heel grote tempel voor Hem bouwen. Want onze God is groter en machtiger dan alle andere goden. Eigenlijk kan niemand een tempel voor Hem bouwen, want de hemel, zelfs de allerhoogste hemel, is nog te klein voor Hem. Hij heeft het helemaal niet nodig dat ik een tempel voor Hem bouw. Maar ik wil dat doen om Hem offers te kunnen brengen. Wilt u mij daarom alstublieft iemand sturen die goed is in het bewerken van goud, zilver, koper, ijzer, fijn linnen, en rode, blauwe en paarse stof, en die goed graveren kan. Dan kan hij samenwerken met de vakmensen die ik in Juda en Jeruzalem heb en die mijn vader David heeft verzameld. Wilt u mij ook cederhout, cipressenhout en sandelhout sturen van de Libanon. Want ik weet dat uw mensen veel verstand hebben van het kappen van bomen. Mijn arbeiders zullen uw arbeiders helpen om voor voldoende hout te zorgen. Want ik heb heel veel hout nodig, omdat ik een schitterende, grote tempel ga bouwen. 10 Ik zal u voor de houthakkers betalen met 20.000 kor (4,4 miljoen liter) tarwe, 20.000 kor gerst, 20.000 bat (440.000 liter) wijn en 20.000 bat olijf-olie."

11 Koning Hiram schreef Salomo: "De Heer heeft u tot koning gemaakt, omdat Hij zoveel van zijn volk houdt. 12 Prijs de Heer, de God van Israël, die de hemel en de aarde heeft gemaakt. Prijs Hem, dat Hij aan David een wijze en verstandige zoon heeft gegeven die een tempel voor de Heer en een koninklijk paleis voor zichzelf wil bouwen. 13 Ik stuur u een knap vakman: Hiram-Abi, de zoon van een vrouw uit de stam van Dan. 14 Zijn vader kwam uit Tyrus. Hij is goed in het bewerken van goud, zilver, koper, ijzer, steen, hout, fijn linnen en blauwe, rode en paarse stof, en kan goed graveren. Hij kan alle kunstvoorwerpen maken die u hem opdraagt. Hij zal samenwerken met de vakmensen van uw vader David. 15 U mag mij betalen met de door u genoemde hoeveelheden tarwe en gerst, olijf-olie en wijn. 16 Dan zullen wij net zoveel bomen van de Libanon voor u kappen als u nodig heeft. We zullen er vlotten van maken en die over de zee naar Jafo laten brengen. Van daar kunt u het hout naar Jeruzalem laten brengen."

17 Toen telde Salomo alle buitenlandse mannen in zijn land. Dat was dus een telling die plaatsvond na de telling die zijn vader David had gehouden. Er bleken 153.600 vreemdelingen te zijn.[b] 18 70.000 van hen moesten dragers worden, 80.000 steenhouwers in de bergen en 3600 opzichters over de arbeiders.

Salomo bouwt de tempel

Toen begon Salomo met het bouwen van de tempel in Jeruzalem op de berg Moria, waar de Heer naar zijn vader David was gekomen. Hij bouwde hem op de plek die David daarvoor had uitgezocht: op de dorsvloer van Ornan.[c] Hij begon met bouwen op de tweede dag van de tweede maand. Hij was toen vier jaar koning van Israël.

De tempel zag er als volgt uit: 60 el (27 m) lang, 20 el (9 m) breed, gemeten met de oude el.[d] De voorhal aan de voorkant van de voorzaal van de tempel was 20 el (9 m) lang, dus net zo breed als de tempel, en 120 el (55 m) hoog. De binnenkant van de hal bedekte hij helemaal met zuiver goud. De binnenkant van de voorzaal[e] bedekte hij helemaal met cipressenhout. Over het hout kwam een dun laagje zuiver goud. In het goud graveerde hij palmbomen en gedraaide kettingen. Ook werd de zaal versierd met edelstenen. Het goud was afkomstig uit Parvaïm. Zo bedekte hij de voorzaal, de balken, de drempels en deurposten, de wanden en deuren met goud. Op de wanden graveerde hij engelen.

Verder maakte hij de achterzaal: de allerheiligste kamer. Die was net zo breed als de voorzaal, namelijk 20 el. Hij bedekte hem helemaal met 600 talenten zuiver goud (1800 kilo). Van 50 sikkels goud (550 gram) maakte hij spijkers om alles mee vast te zetten. Ook de bovenkamers bedekte hij met goud. 10 In de allerheiligste kamer maakte hij van hout twee engelen en bedekte ze met goud. 11 De vleugels van de engelen waren samen 20 el (9 m) lang. 12 Van elke engel raakte de ene vleugel de muur en de andere vleugel raakte de vleugel van de andere engel. Elke vleugel was 5 el (2,25 m). 13 Samen waren de vleugels dus 20 el (9 m) lang. De engelen stonden op hun voeten, met hun gezicht naar de ingang. 14 Hij weefde een gordijn van blauw, rood en paars draad en fijn linnen. Daarop werden engelen afgebeeld. 15 Ook maakte hij voor de tempel twee pilaren van 35 el (15,75 m) hoog. Daarop stond een sierstuk van 5 el (2,25 m) hoog. 16 Hij maakte gedraaide kettingen (net zulke als hij in de allerheiligste kamer gegraveerd had) rond de bovenrand met daaraan 100 gouden granaatappels. 17 Hij zette de pilaren vóór de tempel neer, de één rechts van de ingang en de ander links van de ingang. De rechter pilaar noemde hij Jachin (= 'vastzetten'), de linker pilaar noemde hij Boaz (= 'kracht').

Footnotes

  1. 2 Kronieken 1:16 Er zijn ook vertalingen die hier hebben: Zijn paarden
  2. 2 Kronieken 2:17 Dat waren de mensen die waren overgebleven van de volken die door de Israëlieten uit het land weggejaagd waren. In feite waren zij slaven. Lees 2 Kronieken 8:7 en 8.
  3. 2 Kronieken 3:1 Lees 1 Kronieken 21:27 Lees ook Genesis 22:1-15: Er was op de berg Moria al eerder een offer gebracht!
  4. 2 Kronieken 3:3 De el uit de tijd vóórdat de Israëlieten naar Babel meegenomen waren, was een handbreedte groter dan de el uit de tijd daarna. Die grote el wordt hier de 'oude el' genoemd, doordat dit bijbelboek geschreven is na de Babylonische tijd.
  5. 2 Kronieken 3:5 De voorzaal werd de 'heilige kamer'. De achterzaal de 'allerheiligste kamer,' waar de kist van het verbond zou komen te staan. Lees Exodus 26:33.

Jezus is de goede Herder

10 Jezus zei: "Luister goed! Ik zeg jullie: iemand die niet door de deur van de stal binnenkomt, maar op een andere manier naar binnen klimt, is een dief en een rover. Maar de man die door de deur binnenkomt, is de herder van de schapen. De man die bij de deur de wacht houdt, doet voor hem open en de schapen luisteren naar hem. Hij roept zijn schapen bij hun naam en neemt ze mee naar buiten. Wanneer hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor ze uit. En de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen ze niet volgen. Ze zullen bij hem weglopen, omdat ze zijn stem niet kennen."

Jezus vertelde hun dit verhaal, maar ze begrepen niet wat Hij ermee bedoelde. Jezus vertelde verder: "Luister goed! Ik zeg jullie: IK BEN[a] de deur van de schapen. Alle mensen die vóór Mij binnen zijn gekomen, zijn dieven en rovers. Maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. IK BEN de deur. Als iemand door Mij binnenkomt, zal hij worden gered. Hij zal naar binnen gaan en naar buiten gaan en hij zal het goed hebben. 10 Maar een dief komt alleen maar om te stelen en te doden en te vernietigen. Ik ben gekomen om leven te geven en overvloed.

11 IK BEN de goede herder.[b] Een goede herder heeft zijn leven over voor de schapen. 12 Maar een gehuurde knecht slaat op de vlucht als hij een wolf ziet aankomen. Hij laat de schapen in de steek en de wolf jaagt de schapen uit elkaar en doodt ze. De knecht vlucht, omdat hij niet zelf de eigenaar van de schapen is. 13 Daarom geeft hij niet echt om de schapen. 14 IK BEN de goede Herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij. 15 Net zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik heb mijn leven over voor de schapen. 16 Ik heb ook nog andere schapen, die niet bij deze stal horen. Die moet Ik ook bij deze kudde brengen en ze zullen naar mijn stem luisteren. En uiteindelijk zal er nog maar één kudde zijn, met één Herder. 17 De Vader houdt van Mij, omdat Ik vrijwillig mijn leven neerleg en het later weer opneem. 18 Niemand neemt Mij mijn leven af. Ik leg Zelf mijn leven neer. Ik heb de macht om mijn leven neer te leggen en de macht om het weer op te nemen. De Vader heeft Mij de opdracht gegeven om dat te doen."

19 De Joden kregen weer ruzie met elkaar over wat Jezus zei. 20 Veel van hen zeiden: "Er zit een duivelse geest in Hem! Hij is gek! Waarom luisteren jullie nog naar Hem?" 21 Anderen zeiden: "Iemand met een duivelse geest zegt zulke dingen niet. Bovendien kan een duivelse geest toch geen blinde ogen genezen?"

Jezus op het feest van de herbouw van de tempel

22 Het was winter en het jaarlijkse feest begon waarop wordt gevierd dat de tempel in Jeruzalem herbouwd was. 23 Jezus wandelde in de tempel, in de 'Zuilengang van Salomo'.

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 10:7 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  2. Johannes 10:11 Lees Ezechiël hoofdstuk 34, waarin God zegt dat Hij een goede herder is voor zijn volk. Jezus zegt hier dus eigenlijk dat Hij God is.