Praise for God’s Deliverance(A)

22 Then David (B)spoke to the Lord the words of this song, on the day when the Lord had (C)delivered him from the hand of all his enemies, and from the hand of Saul. And he (D)said:

(E)“The Lord is my rock and my (F)fortress and my deliverer;
The God of my strength, (G)in whom I will trust;
My (H)shield and the (I)horn[a] of my salvation,
My (J)stronghold and my (K)refuge;
My Savior, You save me from violence.
I will call upon the Lord, who is worthy to be praised;
So shall I be saved from my enemies.

“When the waves of death surrounded me,
The floods of ungodliness [b]made me afraid.
The (L)sorrows of Sheol surrounded me;
The snares of death confronted me.
In my distress (M)I called upon the Lord,
And cried out to my God;
He (N)heard my voice from His temple,
And my cry entered His ears.

“Then (O)the earth shook and trembled;
(P)The foundations of [c]heaven quaked and were shaken,
Because He was angry.
Smoke went up from His nostrils,
And devouring (Q)fire from His mouth;
Coals were kindled by it.
10 He (R)bowed the heavens also, and came down
With (S)darkness under His feet.
11 He rode upon a cherub, and flew;
And He [d]was seen (T)upon the wings of the wind.
12 He made (U)darkness canopies around Him,
Dark waters and thick clouds of the skies.
13 From the brightness before Him
Coals of fire were kindled.

14 “The Lord (V)thundered from heaven,
And the Most High uttered His voice.
15 He sent out (W)arrows and scattered them;
Lightning bolts, and He vanquished them.
16 Then the channels of the sea (X)were seen,
The foundations of the world were uncovered,
At the (Y)rebuke of the Lord,
At the blast of the breath of His nostrils.

17 “He(Z) sent from above, He took me,
He drew me out of many waters.
18 He delivered me from my strong enemy,
From those who hated me;
For they were too strong for me.
19 They confronted me in the day of my calamity,
But the Lord was my (AA)support.
20 (AB)He also brought me out into a broad place;
He delivered me because He (AC)delighted in me.

21 “The(AD) Lord rewarded me according to my righteousness;
According to the (AE)cleanness of my hands
He has recompensed me.
22 For I have (AF)kept the ways of the Lord,
And have not wickedly departed from my God.
23 For all His (AG)judgments were before me;
And as for His statutes, I did not depart from them.
24 I was also (AH)blameless before Him,
And I kept myself from my iniquity.
25 Therefore (AI)the Lord has [e]recompensed me according to my righteousness,
According to [f]my cleanness in His eyes.

26 “With (AJ)the merciful You will show Yourself merciful;
With a blameless man You will show Yourself blameless;
27 With the pure You will show Yourself pure;
And (AK)with the devious You will show Yourself shrewd.
28 You will save the (AL)humble[g] people;
But Your eyes are on (AM)the haughty, that You may bring them down.

29 “For You are my (AN)lamp, O Lord;
The Lord shall enlighten my darkness.
30 For by You I can run against a troop;
By my God I can leap over a (AO)wall.
31 As for God, (AP)His way is perfect;
(AQ)The word of the Lord is proven;
He is a shield to all who trust in Him.

32 “For (AR)who is God, except the Lord?
And who is a rock, except our God?
33 [h]God is my (AS)strength and power,
And He (AT)makes [i]my way (AU)perfect.
34 He makes [j]my feet (AV)like the feet of deer,
And (AW)sets me on my high places.
35 He teaches my hands [k]to make war,
So that my arms can bend a bow of bronze.

36 “You have also given me the shield of Your salvation;
Your gentleness has made me great.
37 You (AX)enlarged my path under me;
So my feet did not slip.

38 “I have pursued my enemies and destroyed them;
Neither did I turn back again till they were destroyed.
39 And I have destroyed them and wounded them,
So that they could not rise;
They have fallen (AY)under my feet.
40 For You have (AZ)armed me with strength for the battle;
You have [l]subdued under me (BA)those who rose against me.
41 You have also [m]given me the (BB)necks of my enemies,
So that I destroyed those who hated me.
42 They looked, but there was none to save;
Even (BC)to the Lord, but He did not answer them.
43 Then I beat them as fine (BD)as the dust of the earth;
I trod them (BE)like dirt in the streets,
And I [n]spread them out.

44 “You(BF) have also delivered me from the [o]strivings of my people;
You have kept me as the (BG)head of the nations.
(BH)A people I have not known shall serve me.
45 The foreigners submit to me;
As soon as they hear, they obey me.
46 The foreigners fade away,
And [p]come frightened (BI)from their hideouts.

47 “The Lord lives!
Blessed be my Rock!
Let God be exalted,
The (BJ)Rock of my salvation!
48 It is God who avenges me,
And (BK)subdues the peoples under me;
49 He delivers me from my enemies.
You also lift me up above those who rise against me;
You have delivered me from the (BL)violent man.
50 Therefore I will give thanks to You, O Lord, among (BM)the Gentiles,
And sing praises to Your (BN)name.

51 He(BO) is the tower of salvation to His king,
And shows mercy to His (BP)anointed,
To David and (BQ)his descendants forevermore.”

Footnotes

  1. 2 Samuel 22:3 Strength
  2. 2 Samuel 22:5 Or overwhelmed
  3. 2 Samuel 22:8 So with MT, LXX, Tg.; Syr., Vg. hills (cf. Ps. 18:7)
  4. 2 Samuel 22:11 So with MT, LXX; many Heb. mss., Syr., Vg. flew (cf. Ps. 18:10); Tg. spoke with power
  5. 2 Samuel 22:25 rewarded
  6. 2 Samuel 22:25 LXX, Syr., Vg. the cleanness of my hands in His sight (cf. Ps. 18:24); Tg. my cleanness before His word
  7. 2 Samuel 22:28 afflicted
  8. 2 Samuel 22:33 DSS, LXX, Syr., Vg. It is God who arms me with strength (cf. Ps. 18:32); Tg. It is God who sustains me with strength
  9. 2 Samuel 22:33 So with Qr., LXX, Syr., Tg., Vg. (cf. Ps. 18:32); Kt. His
  10. 2 Samuel 22:34 So with Qr., LXX, Syr., Tg., Vg. (cf. Ps. 18:33); Kt. His
  11. 2 Samuel 22:35 Lit. for the war
  12. 2 Samuel 22:40 Lit. caused to bow down
  13. 2 Samuel 22:41 given me victory over
  14. 2 Samuel 22:43 scattered
  15. 2 Samuel 22:44 contentions
  16. 2 Samuel 22:46 So with LXX, Tg., Vg. (cf. Ps. 18:45); MT gird themselves

Een lied van David

22 Toen de Heer David had gered van zijn vijanden en van Saul, zong David voor de Heer het volgende lied:

Heer, U bent de rots onder mijn voeten,
U bent de burcht waar ik veilig ben, mijn Bevrijder.
U bent mijn God,
de rots waarop ik kan vertrouwen,
mijn Beschermer, mijn kracht, mijn burcht,
mijn veilige schuilplaats, mijn Redder.
U heeft mij gered van alle geweld.

Ik riep het uit tot de Heer,
tot de Heer die het waard is dat wij Hem prijzen.
Toen redde Hij mij van mijn vijanden.
De dood bedreigde mij als een woeste zee,
als een wilde rivier.
Het dodenrijk omklemde mij.
Overal loerde de dood op mij.
Wanhopig riep ik de Heer om hulp.
Ik riep tot mijn God.
Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis.
Mijn geroep klonk in zijn oren.
Toen dreunde en beefde de aarde.
De fundamenten van de hemel schudden en schokten:
de Heer was woedend over wat er gebeurde.
Rook kwam uit zijn neus.
Vernietigend vuur kwam uit zijn mond.
Kolen raakten er door in brand.
10 Hij boog de hemel neer en kwam naar beneden.
Donkere wolken waren onder zijn voeten.
11 Hij reed op een engel,
vloog op de vleugels van de wind.
12 Hij verborg zich in diepe duisternis,
zware regen en donkere wolken.
13 Door het licht dat van Hem afstraalde,
raakte gloeiende houtskool in brand.
14 De Heer deed de donder klinken.
De Allerhoogste God sprak met een stem als de donder.
15 Hij schoot zijn pijlen af en mijn vijanden vluchtten weg.
Hij slingerde zijn bliksem naar hen zodat ze in paniek raakten.
16 De zeebodem viel droog,
de fundamenten van de aarde werden zichtbaar
toen Hij woedend tegen mijn vijanden tekeer ging
en tegen hen blies met de adem van zijn neus.
17 Hij stak uit de hemel zijn hand naar mij uit.
Hij greep me en trok me op uit het diepe water.
18 Hij redde mij uit de greep van mijn machtige vijanden
die mij haatten en die sterker waren dan ik.
19 Zij vielen mij aan toen ik zwak was,
maar de Heer hielp mij.
20 Hij bevrijdde me en gaf me weer ruimte.
Hij redde mij, omdat Hij van mij houdt.

21 De Heer deed dit voor mij, omdat ik onschuldig ben.
Hij beloonde me ervoor dat ik nooit iets slechts had gedaan.
22 Want ik heb mij altijd gehouden aan de wetten van de Heer.
Ik heb mijn God nooit verlaten.
23 Altijd gehoorzaamde ik zijn leefregels.
Ik deed wat Hij van me vroeg.
24 Ik leefde zoals Hij het wil
en was Hem nooit ongehoorzaam.
25 Ja, de Heer beloonde me omdat ik onschuldig ben.
Hij beloonde me omdat ik in zijn ogen nooit iets slechts had gedaan.

26 U bent mild voor mensen die mild zijn voor anderen.
U bent goed voor mensen die goed leven.
27 Aan mensen die eerlijk zijn,
laat U zien dat U een eerlijk God bent.
Maar aan mensen die slecht zijn,
laat U zien dat U hun vijand bent.
28 U redt arme en verdrukte mensen.
Maar U vernedert de mensen
die trots denken dat ze U niet nodig hebben.
29 U bent voor mij als een lamp, Heer,
want U brengt licht in mijn duisternis.
30 Met U durf ik een heel leger aan.
Met U spring ik over een muur.

31 Wat God doet is volmaakt.
Wat Hij zegt is altijd te vertrouwen.
Hij beschermt iedereen die naar Hem toe komt voor hulp.
32 Er is geen andere God dan de Heer!
Er is geen andere rots dan onze God! Hij is de rots onder onze voeten.
33 Hij beschermt mij altijd.
Hij zorgt ervoor dat ik alles aankan.
34 Hij maakt mijn voeten zo behendig als die van een hert.
Zelfs op de hoogste toppen zorgt Hij dat ik stevig sta.
35 Hij leert me hoe ik moet strijden,
zodat ik koperen bogen kan spannen.
36 U beschermde me als een schild.
Doordat U mijn gebeden verhoorde ben ik machtig geworden.
37 U heeft de weg voor mij gebaand.
Ik kon gaan zonder te struikelen.
38 Ik achtervolgde mijn vijanden en haalde hen in.
Ik ging niet terug vóórdat ik hen had vernietigd.
39 Ik sloeg hen neer met mijn zwaard.
Ze vielen onder mijn voeten en stonden nooit meer op.
40 Want dankzij U was ik sterk in de strijd.
U dwong mijn vijanden om zich over te geven.
41 Dankzij U sloegen mijn vijanden op de vlucht.
Al mijn vijanden heb ik vernietigd.
42 Ze riepen om hulp, maar niemand redde hen.
Ze riepen tot de Heer, maar Hij antwoordde hen niet.
43 Toen vermaalde ik hen tot stof in de wind.
Ik vertrapte hen als het vuil in de straten.
44 U heeft mij gered toen mensen tegen mij in opstand kwamen.
U maakte mij tot hoofd over vele volken.
Verre volken dienden mij.
45 Buitenlandse volken bogen nederig voor mij
omdat ze bang voor mij waren.
Zodra ze van mij hoorden, gehoorzaamden ze mij.
46 Vreemdelingen beefden van angst voor mij
en kwamen angstig uit hun burchten.

47 De Heer leeft!
Ik juich voor Hem, de rots onder mijn voeten!
Alle eer is voor de God die mij heeft gered!
48 Hij heeft me de overwinning gegeven
en mij tot koning over vele volken gemaakt.
49 Hij heeft me van mijn vijanden gered.
Hij heeft mij machtiger gemaakt
dan de mensen die tegen me in opstand kwamen.
Hij heeft mij gered van mensen die geweld tegen me wilden gebruiken.
50 Heer, daarom prijs ik U onder de volken
en zing ik liederen voor U.

51 Hij redt zijn koning op bijzondere manieren.
Hij is goed voor de man die Hij tot koning heeft gezalfd.
Hij is goed voor David en voor zijn familie ná hem, voor altijd.