Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Rehabeam en Jerobeam

12 Rehabeam ging naar Sichem waar heel Israël samenkwam om hem tot koning te kronen. 2-4 Jerobeam, die nog steeds in Egypte was, waarheen hij voor Salomo was gevlucht, hoorde van zijn vrienden over deze plannen. Zij drongen er bij hem op aan de plechtigheid ook bij te wonen. Daarom mengde hij zich onder de Israëlieten in Sichem waar hij samen met de Israëlieten eisen begon te stellen aan Rehabeam. ‘Uw vader was een harde meester,’ zeiden zij tegen Rehabeam. ‘Wij willen u niet als koning, tenzij u belooft dat u onze lasten zult verlichten en ons beter zult behandelen dan uw vader deed.’ ‘Geef mij drie dagen de tijd om hierover na te denken,’ antwoordde Rehabeam. ‘Kom dan terug voor het antwoord.’ Zij gingen daarmee akkoord.

Rehabeam besprak deze zaak met de leiders die zijn vader Salomo altijd raad hadden gegeven. ‘Wat vindt u dat ik moet antwoorden?’ vroeg hij hun. En zij antwoordden: ‘Als u hun een bevestigend antwoord geeft en belooft goed voor hen te zijn en hen op de juiste manier te dienen, zult u voor altijd hun koning kunnen zijn.’ Maar Rehabeam schoof dat advies terzijde en wendde zich met dezelfde vraag tot de jonge mannen met wie hij was opgegroeid. ‘Wat denken jullie dat ik het beste kan doen?’ vroeg hij hun. 10 En deze jonge mannen zeiden: ‘Zeg tegen de mensen: “Als u denkt dat mijn vader machtig was, vergist u zich, want ik zal nog veel machtiger zijn. 11 Ja, mijn vader was hard voor u, maar ik zal nog harder voor u zijn. Mijn vader sloeg u met de gesel, maar ik zal u afranselen met schorpioenen.” ’

12 Toen Jerobeam en de Israëlieten drie dagen later bij Rehabeam terugkwamen, 13,14 antwoordde de nieuwe koning hen op een ruwe manier. Hij negeerde het advies van de wijze leiders en volgde dat van de jonge mannen op, 15 hij weigerde dus in te gaan op de eisen van het volk. Maar de Here had hierop aangestuurd, zodat Hij kon laten uitkomen wat Hij door de profeet Ahia uit Silo aan Jerobeam had gezegd.

16,17 Toen de mensen beseften dat de koning het meende en weigerde naar hen te luisteren, begonnen zij te schreeuwen: ‘Weg met David en zijn familieleden. Laten we naar huis gaan. Laat Rehabeam maar koning zijn over zijn eigen familie.’ En zo liet heel Israël hem in de steek, uitgezonderd de stam van Juda. De leden van die stam bleven trouw en aanvaardden Rehabeam als hun koning. 18 Toen koning Rehabeam enige tijd later Adoram, de ontvanger van de belastingen, eropuit stuurde om met het volk te gaan onderhandelen, gooide een grote menigte hem met stenen dood. Koning Rehabeam wist echter te ontkomen en vluchtte in een rijtuig naar Jeruzalem. 19 Zo kwam Israël in opstand tegen het nageslacht van David en hierin is tot op de huidige dag niets veranderd.

20 Toen de Israëlieten hoorden dat Jerobeam uit Egypte was teruggekeerd, werd hij uitgenodigd voor een grote bijeenkomst van het volk, daar werd hij tot koning over Israël uitgeroepen. Alleen de stam van Juda bleef het koningshuis van David trouw. 21 Na zijn intocht in Jeruzalem bracht koning Rehabeam zijn leger—alle strijdbare mannen van Juda en Benjamin, honderdtachtigduizend man speciale troepen—op de been om de rest van Israël met geweld te dwingen hem als koning te erkennen. 22 Maar God stuurde de volgende boodschap aan de profeet Semaja: 23,24 ‘Zeg tegen Salomoʼs zoon Rehabeam, de koning van Juda, en tegen alle stamleden van Juda en Benjamin dat zij niet tegen hun broeders, de Israëlieten, mogen vechten. Zeg dat het leger moet worden ontbonden en dat zij naar huis moeten gaan, want wat Rehabeam is overkomen, gebeurde omdat Ik dat zo wilde.’ En zo ging het leger naar huis, zoals de Here had bevolen.

25 Jerobeam bouwde in de heuvels van Efraïm de stad Sichem uit, versterkte haar en maakte haar tot zijn hoofdstad. Later deed hij hetzelfde met Penuël. 26 Jerobeam dacht: ‘Als ik niet voorzichtig ben, zal het volk weer een nakomeling van David als koning willen hebben. 27 Als zij naar Jeruzalem gaan om in de tempel te offeren, zal hun houding ten opzichte van koning Rehabeam snel verbeteren. Dan zullen zij mij doden en hem vragen koning te worden.’ 28,29 En na beraad met zijn adviseurs liet de koning toen twee gouden kalveren maken en zei tegen het volk: ‘Het is veel te veel moeite steeds de tocht naar Jeruzalem te maken, van nu af zullen deze twee beelden uw goden zijn, zij hebben u uit uw gevangenschap in Egypte bevrijd.’ Het ene afgodsbeeld werd in Betel en het andere in Dan geplaatst. 30 Dit was natuurlijk een grote zonde, want de mensen uit het hele land, tot aan Dan toe, gingen nu deze beelden aanbidden. 31 Tevens bouwde hij tempels op de heuvels en stelde hij priesters uit alle lagen van de bevolking aan, ook al behoorden zij niet tot de stam van Levi. 32,33 Jerobeam liet afkondigen dat het jaarlijkse tempelfeest voortaan op de vijftiende dag van de achtste maand in Betel zou worden gehouden (een datum die hij eigenmachtig veranderde), een gelijksoortig feest als dat in Jeruzalem. Hij offerde zelf op het altaar van de kalveren in Betel en verbrandde reukwerk. Ook in Betel wees hij priesters aan die dienst moesten doen in de tempels op de heuvels.

Ongehoorzaamheid gestraft

13 Terwijl Jerobeam in Betel bij het altaar stond om reukwerk voor het gouden kalf te verbranden, kwam een profeet van de Here uit Juda op hem af. Op bevel van de Here riep de profeet luid tegen het altaar: ‘Altaar, de Here zegt dat een kind met de naam Josia als nakomeling van David zal worden geboren en dat hij op u de priesters uit de tempels op de heuvels die hier komen om reukwerk te offeren, zal verbranden. Menselijke botten zullen op u worden verbrand.’ Daarna verrichtte hij het volgende wonder als bewijs dat zijn boodschap van de Here afkomstig was: ‘Dit altaar zal in twee stukken splijten en de as die erop ligt, zal op de grond vallen.’ De koning werd woedend op de profeet omdat hij dit had gezegd. Hij schreeuwde naar zijn wachters: ‘Grijp die man!’ en hij balde woedend zijn vuist naar hem. Op hetzelfde moment verstijfde zijn arm, zodat hij hem niet meer kon terugtrekken. Tegelijkertijd verscheen er een scheur in het altaar en viel alle as eraf, precies zoals de profeet had gezegd. Dit was namelijk het bewijs van de profeet dat God door hem had gesproken. ‘O alstublieft,’ riep de koning de profeet toe, ‘smeek de Here, uw God, toch of Hij mijn arm weer normaal wil maken.’ De profeet bad tot de Here, waarop de arm van de koning zich weer ontspande. De koning zei tegen de profeet: ‘Kom met mij mee naar het paleis om uit te rusten en iets te eten, ik wil u graag belonen.’ Maar de profeet antwoordde: ‘Ook al gaf u mij uw halve paleis, dan nog zou ik er niet naar binnen gaan: ik zou hier zelfs nog geen brood eten of water drinken. Want de Here heeft mij verboden ook maar iets te eten of te drinken, zolang ik hier ben en mij gezegd niet naar Juda terug te keren over dezelfde weg waarlangs ik ben gekomen.’ 10 Dus ging hij langs een andere weg terug.

11 Nu wilde het geval dat in Betel een oude profeet woonde. Zijn zonen kwamen thuis en vertelden in geuren en kleuren wat de profeet uit Juda had gedaan en wat hij tegen de koning had gezegd. 12 ‘Waar is hij heengegaan?’ wilde de oude profeet weten. Zij vertelden het hem. 13 ‘Snel, zadel de ezel,’ zei de oude man en toen zij dat hadden gedaan, 14 reed hij de profeet achterna en vond hem zittend onder een eik. ‘Bent u die profeet uit Juda?’ vroeg hij hem. ‘Ja, dat ben ik inderdaad,’ antwoordde deze. 15 De oude man zei tegen hem: ‘Kom met mij mee naar huis om wat te eten.’ 16,17 Maar de profeet weigerde dat. ‘Dat kan ik niet doen,’ zei hij, ‘want het is mij niet toegestaan ook maar iets te eten of te drinken in Betel. De Here heeft mij daarvoor streng gewaarschuwd, net zoals Hij zei dat ik niet langs dezelfde weg naar huis mocht gaan.’ 18 Maar de oude man zei: ‘Ik ben ook een profeet, net als u. Een engel gaf mij een boodschap van de Here dat ik u mee naar huis moest nemen en u wat te eten en te drinken moest aanbieden.’ Dit was echter een leugen. 19 Zij gingen samen terug en de profeet kreeg wat te eten en te drinken bij de oude man thuis.

20 Plotseling, terwijl zij zo aan tafel zaten, kreeg de oude man een boodschap van de Here 21,22 en hij riep de profeet uit Juda toe: ‘De Here zegt dat uw lichaam niet zal worden begraven in het graf van uw voorouders, omdat u zijn duidelijke verbod hebt overtreden door hier te komen en te eten en te drinken op een plaats waarvoor Hij u had gewaarschuwd.’ 23 Na het eten zadelde de oude man de ezel van de profeet 24,25 en deze hervatte zijn reis. Maar terwijl hij op weg was, sprong plotseling een leeuw op hem af en doodde hem. Zijn lichaam lag op de weg en de leeuw en de ezel stonden er naast. De mensen die daar voorbij kwamen en het lichaam zagen liggen en de leeuw die er rustig naast stond, vertelden het in Betel, waar de oude profeet woonde. 26 Toen deze hoorde wat er was gebeurd, riep hij: ‘Dat is de profeet die de opdracht van de Here niet gehoorzaamde, daarom heeft de Here hem laten doden door een leeuw.’ 27 Hij zei tegen zijn zonen: ‘Zadel mijn ezels.’ En dat deden zij. 28 Hij vond het lichaam van de profeet op de weg en de leeuw en de ezel stonden er nog steeds bij. Bovendien had de leeuw het lichaam niet opgegeten en de ezel niet aangevallen. 29 De profeet legde het lichaam op de ezel en nam het mee terug naar de stad om te rouwen en het te begraven. 30 Hij legde het lichaam in zijn eigen graf en riep droevig: ‘Ach, mijn broeder.’ 31 Naderhand zei hij tegen zijn zonen: ‘Wanneer ik sterf, begraaf mij dan in het graf waarin de profeet ligt. Leg mijn beenderen naast de zijne. 32 Want de Here droeg hem op zijn woord tegen het altaar in Betel uit te roepen. Zijn vervloeking van de tempels in de steden van Samaria zullen zeker bewaarheid worden.’

33 Ondanks de waarschuwing van de profeet bekeerde Jerobeam zich niet van zijn zondige praktijken. Integendeel, hij stelde nog meer mensen uit het volk tot priesters aan om offers te brengen aan de afgoden in de tempels op de heuvels. Ieder die maar wilde, kon priester worden. 34 Dit was een grote zonde en had tot gevolg dat Jerobeams koninkrijk te gronde ging en al zijn familieleden de dood vonden.

Israël wordt verdeeld

12 Rehabeam ging naar Sichem, want heel Israël was naar Sichem gekomen om hem tot koning te kronen. Jerobeam, de zoon van Nebat, was nog in Egypte. Hij was daarheen gevlucht voor koning Salomo. Toen hij het nieuws hoorde, kwam hij uit Egypte terug. Het volk had hem laten halen. Daarna gingen Jerobeam en het volk Israël naar Rehabeam, de zoon van Salomo. Ze zeiden tegen hem: "Uw vader is hard voor ons geweest. Hij heeft ons hard voor hem laten werken. Wees minder hard voor ons dan hij. Laat ons alstublieft minder hard voor u hoeven te werken. Dan zullen we u dienen." Hij antwoordde: "Ga, en kom overmorgen terug." En het volk ging weg.

Koning Rehabeam ging naar de oude raadgevers van zijn vader Salomo. Hij vroeg hen: "Wat raden jullie mij aan? Wat zal ik hun antwoorden?" Ze zeiden tegen hem: "Als u ervoor kiest om te doen wat ze vragen, en hun dus een vriendelijk antwoord geeft, zullen ze u voor altijd dienen." Maar hij wilde niet doen wat de oude raadgevers hem zeiden. Hij ging ook raad vragen aan de jonge mannen die met hem opgegroeid waren en bij hem in dienst waren. Hij zei tegen hen: "Het volk heeft tegen mij gezegd: 'Laat ons voor u minder hard hoeven te werken dan voor uw vader.' Wat raden jullie mij aan? Wat zal ik antwoorden?" 10 Ze zeiden: "U moet hun antwoorden: Mijn vader was niets vergeleken bij mij! 11 Luister: mijn vader heeft jullie hard laten werken, maar ik zal jullie nog veel harder laten werken. Mijn vader heeft jullie met zwepen geslagen, maar ik zal jullie met schorpioenen slaan!"

12 Twee dagen later kwam Jerobeam met het hele volk bij Rehabeam terug, zoals hij hun had gezegd. 13 En de koning gaf het volk een onvriendelijk antwoord. Hij luisterde niet naar de raad die de oude leiders hem hadden gegeven. 14 Hij zei tegen hen wat de jonge mannen hem hadden aangeraden. Hij zei: "Mijn vader heeft jullie hard laten werken, maar ik zal jullie nog veel harder laten werken. Mijn vader heeft jullie met zwepen geslagen, maar ik zal jullie met schorpioenen slaan!" 15 De koning luisterde dus niet naar het volk. Want de Heer wilde werkelijkheid maken wat Hij door de profeet Ahia uit Silo tegen Jerobeam had gezegd.

16 De Israëlieten merkten dat de koning niet naar hen wilde luisteren. Daarom zeiden ze tegen hem: "Dan willen we niets meer met Davids koningshuis te maken hebben! U hoeft over ons geen koning meer te zijn. Naar huis, Israëlieten! Het koningshuis van David moet maar zien wat het doet!" En ze gingen naar huis. 17 Maar over de Israëlieten die in de steden van Juda woonden, werd Rehabeam wel koning. 18 Koning Rehabeam stuurde Adoram[a] erop af om de mensen weer aan het werk te zetten, maar ze gooiden hem met stenen dood. Koning Rehabeam kon zelf maar nét ontsnappen door op zijn wagen te klimmen en naar Jeruzalem te vluchten. 19 Zo werden de Israëlieten ontrouw aan de familie van David. En dat is nog steeds zo.

20 Toen heel Israël[b] hoorde dat Jerobeam uit Sichem was teruggekomen, riepen ze hem naar de vergadering van het volk en kroonden hem tot koning van heel Israël. Niemand bleef trouw aan de familie van David, behalve de stam van Juda en de stam van Benjamin.

21 Toen Rehabeam in Jeruzalem was terug gekomen, riep hij het leger van de stammen van Juda en Benjamin bij elkaar: 180.000 jonge mannen die goed met wapens konden omgaan. Met dat leger trok hij naar Israël. Hij wilde tegen hen strijden om weer koning van heel Israël te worden. 22 Maar de Heer zei tegen de profeet Semaja: 23 "Zeg tegen koning Rehabeam, de zoon van Salomo, tegen de stammen van Juda en Benjamin en de rest van het volk: 24 Dit zegt de Heer: Ik wil niet dat jullie oorlog voeren tegen je eigen volk. Ga allemaal naar huis, want dit is gebeurd omdat Ik dat wilde." Ze gehoorzaamden de Heer en gingen terug naar huis.

Koning Jerobeam wordt ontrouw aan de Heer

25 Jerobeam bouwde muren en torens rond Sichem op de bergen van Efraïm. Daar ging hij wonen. Daarna bouwde hij muren en torens rond Penuël. 26 Toen dacht Jerobeam bij zichzelf: 27 "De mensen zullen naar Jeruzalem gaan om offers te brengen in de tempel van de Heer. Dan zullen ze zich weer willen aansluiten bij koning Rehabeam van Juda. En mij zullen ze doden." 28 Daarom besloot Jerobeam twee gouden kalveren te laten maken. Tegen het volk zei hij: "Het is veel te ver voor jullie om helemaal naar Jeruzalem te gaan. Israëlieten, kijk, dit zijn de goden door wie jullie uit Egypte zijn bevrijd." 29 Hij zette het ene kalf neer in Bet-El en het andere in Dan. 30 Vanuit het hele land kwamen de mensen naar de beelden om offers te brengen. Door deze beelden werd het volk ongehoorzaam aan de Heer.

31 Verder liet Jerobeam een tempel bouwen op een heuvel. Hij wees allerlei gewone mensen aan als priesters. Zij werden dus niet uit de Levieten gekozen. 32 Ook bedacht Jerobeam een feest voor de 15e dag van de achtste maand. Het moest net zo'n feest zijn als het Loofhuttenfeest dat in Juda werd gevierd.[c] Op die dag offerde hij in Bet-El dieren op het altaar voor het gouden kalf dat hij had laten maken. Ook in Bet-El liet hij priesters dienst doen bij de altaren die hij in de heuvels had laten bouwen.

Jerobeam en de profeet uit Juda

33 Op een keer stond hij bij het altaar in Bet-El, op de 15e dag van de achtste maand. Want dat was de datum die hij had uitgekozen om met Israël een offerfeest te vieren. Hij bracht daar zijn brand-offer en offerde er wierook.(lees verder)

Jerobeam en de profeet uit Juda (vervolg)

13 Op dat moment kwam een profeet van God uit Juda naar Bet-El. Hij was door de Heer naar Bet-El gestuurd. Hij kwam aan toen Jerobeam op het punt stond om het offer aan te steken. De man moest van de Heer tegen het altaar spreken. Hij zei: "Altaar, altaar, dit zegt de Heer: Er zal een zoon worden geboren uit de familie van David, die Josia zal heten. Hij zal op jou de priesters verbranden die op de heuvels offers brengen. Er zullen mensenbotten op jou worden verbrand."[d] Ook voorspelde hij een wonder: "Dit is het teken dat de Heer dit heeft gezegd: het altaar zal scheuren, zodat de as die er op ligt, er af zal vallen."

Toen de koning hoorde wat de profeet tegen het altaar in Bet-El zei, wees hij met zijn arm naar hem en zei: "Grijp hem!" Maar de arm die hij had uitgestoken, werd stijf. Hij kon hem niet meer naar zich toe trekken. Ook scheurde het altaar, zodat de as van het altaar viel, precies zoals de profeet namens de Heer had gezegd. Toen riep de koning: "Bid alsjeblieft voor mij tot God dat mijn arm weer normaal wordt!" De man bad God daar om. Toen kon de koning zijn arm weer bewegen zoals eerst. De koning zei tegen de profeet: "Kom met mij mee naar huis om iets te eten en uit te rusten. Dan zal ik je een geschenk geven." Maar de profeet zei tegen de koning: "Al gaf u mij de helft van alles wat u heeft, toch zou ik niet met u meegaan. Ik zal hier niets eten of drinken. Want de Heer heeft mij bevolen: Eet en drink er niets. En ga niet terug langs de weg waarlangs je bent gekomen." 10 En de profeet vertrok langs een andere weg dan dat hij gekomen was.

De profeet wordt ongehoorzaam aan de Heer

11 Er woonde in Bet-El een oude profeet. Zijn zonen kwamen hem vertellen wat de andere profeet die dag in Bet-El had gedaan. Ook vertelden ze hun vader wat de profeet tegen de koning had gezegd. 12 Toen vroeg hun vader: "Welke weg heeft hij genomen?" Zijn zonen legden hem uit, welke kant de profeet uit Juda was opgegaan. 13 Toen zei hij tegen hen: "Zadel de ezel." 14 En hij ging op zijn ezel de profeet achterna. Hij haalde hem in. Hij zag hem onder een eikenboom, waar hij zat uit te rusten. Hij vroeg hem: "Ben jij de profeet die uit Juda is gekomen?" Hij antwoordde: "Ja." 15 Toen zei hij tegen hem: "Kom met mij mee naar huis om iets te eten." 16 Maar hij zei: "Ik mag niet met je mee teruggaan. Ik mag niet bij je eten en drinken. 17 Want de Heer heeft mij bevolen: Eet en drink er niets. En ga niet terug langs de weg waarlangs je bent gekomen." 18 Toen zei de profeet uit Bet-El: "Maar ik ben ook een profeet, net als jij. En de Heer heeft door een engel tegen mij gezegd: 'Neem hem met je mee terug naar huis, zodat hij bij je kan eten en drinken.' " 19 Maar dat loog hij. Toen ging de profeet uit Juda met de profeet uit Bet-El mee terug. En hij at en dronk bij hem in huis.

20 Maar terwijl ze aan tafel zaten, kreeg de profeet uit Bet-El een boodschap van de Heer. 21 Hij riep tegen de profeet uit Juda: "Dit zegt de Heer: Je bent ongehoorzaam geweest aan je Heer God! Je hebt niet gedaan wat Hij je heeft bevolen. 22 Want je bent teruggegaan en je zit hier te eten en te drinken, terwijl Hij je had gezegd dat je dat niet mocht doen. Daarom zul je niet bij je voorvaders worden begraven."

23 Na de maaltijd zadelde hij de ezel voor de profeet die hij mee terug had genomen. 24 Maar toen de profeet uit Juda was vertrokken, werd hij onderweg door een leeuw gedood. Zijn lijk lag daar op de weg en de leeuw en de ezel stonden ernaast. 25 Twee mannen die voorbij kwamen, zagen het lijk op de weg liggen en de leeuw ernaast staan. Ze vertelden het in de stad waar de oude profeet woonde. 26 Toen de oude profeet het hoorde, zei hij: "Dat is de profeet die ongehoorzaam is geweest aan wat de Heer hem had bevolen. De Heer heeft hem laten doden door de leeuw, zoals Hij had gezegd." 27 En hij zei tegen zijn zonen: "Zadel de ezel." 28 Hij reed erheen en vond het lijk op de weg. De ezel en de leeuw stonden ernaast. De leeuw had het lijk niet opgegeten en had ook de ezel niet verscheurd. 29 De profeet legde het lichaam van de profeet op zijn ezel en nam het mee terug naar huis. Zo kwam hij in zijn stad terug. Hij treurde over hem en begroef hem. 30 Hij legde het lijk in het graf dat voor hemzelf was en de mensen treurden over hem en zeiden: "Ach, mijn arme broeder." 31 Nadat hij hem had begraven, zei hij tegen zijn zonen: "Als ik sterf, begraaf mij dan in het graf waarin ik de profeet heb begraven. Leg mij naast hem. 32 Want ik weet zeker dat zal gebeuren wat de Heer heeft gezegd tegen het altaar in Bet-El en tegen alle tempels op de heuvels in de steden van Samaria."

33 Maar Jerobeam veranderde niet. Hij bleef dezelfde slechte dingen doen. Hij liet nog steeds allerlei gewone mensen priester worden bij de altaren op de heuvels. Iedereen die wilde, mocht priester worden bij een altaar. 34 Hij bleef ongehoorzaam aan de Heer. Het was de reden dat hij en zijn familie uiteindelijk vernietigd werden.

Notas al pie

  1. 1 Koningen 12:18 In 1 Koningen 4:6 en 1 Koningen 5:14 wordt deze man Adoniram genoemd.
  2. 1 Koningen 12:20 Met 'heel Israël' worden nu dus de tien stammen van Israël bedoeld, zonder de stammen van Juda en Benjamin.
  3. 1 Koningen 12:32 Maar het Loofhuttenfeest werd gevierd op de 15e dag van de zevende maand, aan het eind van de oogsttijd. Er werden hutten gebouwd van takken met bladeren: loof. De Israëlieten moesten van de Heer dit feest vieren om te denken aan de tocht van het volk Israël door de woestijn, toen de mensen in tenten woonden. Het was één van de drie grote feesten voor de Heer. Door de datum te veranderen, maakte Jerobeam er een eigen feest van. Ook vierde hij het niet meer voor de Heer, maar voor de gouden kalveren.
  4. 1 Koningen 13:2 Dat is inderdaad gebeurd, namelijk 300 jaar later door koning Josia. Hij wilde God weer gaan dienen zoals Hij het wil en vernielde daarom alle altaren in het land. Lees 2 Koningen 23:14-16.

Het laatste Paasmaal

22 Ondertussen was het bijna Pesach, het Joodse Paasfeest, geworden. Tijdens dat feest eten de Joden alleen brood dat zonder gist gebakken is. De leidende priesters en bijbelgeleerden probeerden een manier te vinden om Jezus uit de weg te ruimen, zonder het risico te lopen dat het volk zich tegen hen zou keren. Satan kwam in Judas Iskariot, een van de groep van twaalf. Daarop ging Judas naar de leidende priesters en de tempelwachters om met hen te overleggen hoe hij hen kon helpen Jezus gevangen te nemen. Die waren daar natuurlijk blij mee. Zij besloten hem er geld voor te geven. Judas vond dat best en begon uit te kijken naar een gelegenheid om Jezus te laten gevangennemen zonder dat de mensen er iets van zouden merken.

Op de eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, moest in ieder gezin een lam of een geitje worden geslacht. Toen die dag aanbrak, stuurde Jezus Petrus en Johannes erop uit om het Paasmaal klaar te maken. ‘Waar moeten we dat doen?’ vroegen ze. 10 ‘Zodra jullie de stad binnenkomen,’ antwoordde Hij, ‘zul je een man zien die een kruik water draagt. Volg hem en ga hetzelfde huis binnen als hij. 11 Zeg tegen de huiseigenaar: “De Meester vraagt of u ons de kamer wilt laten zien waar Hij en zijn leerlingen het Paasmaal kunnen eten.” 12 Hij zal jullie meenemen naar boven, naar een grote, compleet ingerichte kamer. Maak daar het Paasmaal klaar.’ 13 Ze gingen naar de stad en alles was precies zoals Jezus had gezegd. Daar maakten ze het eten klaar.

14 ʼs Avonds kwam Jezus met de andere apostelen en ze gingen allemaal aan tafel. 15 Hij zei: ‘Ik heb er geweldig naar verlangd dit Paasmaal met jullie te eten. Nog even en dan breekt voor Mij een tijd van groot lijden aan. 16 Ik zeg jullie dat Ik het Paasmaal beslist niet meer zal eten tot het Koninkrijk van God volle werkelijkheid is geworden.’ 17 Hij nam een beker wijn, dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen: ‘Neem deze beker en drink er allemaal uit, 18 want Ik zal geen wijn meer drinken tot het Koninkrijk van God is gekomen.’ 19 Daarna nam Hij een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het zijn leerlingen. ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gegeven,’ zei Hij. ‘Eet het ter herinnering aan Mij.’ 20 Na het eten gaf Hij hun de beker en zei: ‘Deze beker wijn is het teken van Gods nieuwe verbond met jullie. Een verbond dat wordt bekrachtigd door mijn bloed, dat zal vloeien als een offer voor jullie. 21 Maar hier bij ons aan tafel zit de man die Mij zal uitleveren. 22 Het is duidelijk dat Ik, de Mensenzoon, moet sterven. Het is een onderdeel van Gods plan. Maar het lot van de man die de Mensenzoon uitlevert, is afschuwelijk.’ 23 De leerlingen vroegen zich af wie van hen zoiets zou kunnen doen.

24 Zij kregen ook een meningsverschil over de vraag wie van hen de belangrijkste in het Koninkrijk van God zou zijn. 25 Jezus kwam tussenbeide en zei: ‘In deze wereld doen de koningen en heersers met hun onderdanen wat ze willen. En de onderdanen moeten het maar goed vinden. 26 Maar onder jullie mag dat niet zo zijn. 27 Wie van jullie het meeste dient, zal je leider zijn. In de wereld zit de meester aan tafel en laat zich door zijn knechten bedienen. Maar hier is het anders. Ik ben jullie Dienaar. 28 Jullie zijn Mij in deze vreselijk moeilijke dagen altijd trouw gebleven. 29 Daarom zullen jullie mogen eten en drinken aan mijn tafel in het koninkrijk dat mijn Vader Mij heeft gegeven. 30 Jullie zullen op tronen zitten om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.

Read full chapter

Judas verraadt Jezus

22 Het was al bijna Pasen en het Feest van de Ongegiste Broden.[a] De leiders van de priesters en de wetgeleerden probeerden een plan te bedenken om Jezus uit de weg te ruimen. Maar ze waren bang voor de mensen. Toen kwam de duivel in Judas Iskariot, één van de twaalf leerlingen. Judas ging naar de leiders van de priesters en de leiders van het volk. Hij besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou kunnen verraden. Ze waren erg blij en beloofden dat ze hem ervoor zouden betalen. Hij zocht naar een moment om Hem aan hen te verraden als er geen grote groepen mensen om Hem heen waren.

Het Paasfeest

Het was de eerste dag van het Feest van de Ongegiste Broden. Op die dag moet het paaslam worden geslacht. Jezus vroeg aan Petrus en Johannes om de paasmaaltijd te gaan klaarmaken. Ze vroegen: "Waar wilt U dat we het klaarmaken?" 10 Hij zei tegen hen: "Zodra jullie de stad binnen komen, zullen jullie een man tegenkomen die een kruik water draagt.[b] Volg hem en ga het huis in waar hij naar binnen gaat. 11 Zeg tegen de heer van dat huis: 'De Meester vraagt in welke kamer Hij met zijn leerlingen de paasmaaltijd kan eten.' 12 Hij zal jullie een grote bovenzaal laten zien. Daar staat alles wat nodig is. Maak daar de paasmaaltijd klaar." 13 Ze gingen op weg en alles gebeurde zoals Jezus had gezegd. En ze maakten het paaslam klaar.

14 Toen het tijd was voor de maaltijd, ging Hij met de twaalf leerlingen aan tafel. 15 Hij zei: "Ik heb er heel erg naar uitgekeken om deze paasmaaltijd met jullie te eten voordat Ik lijd. 16 Want Ik zal het paaslam niet meer eten, totdat het werkelijkheid zal zijn geworden in het Koninkrijk van God." 17 Hij nam een beker met wijn en dankte God ervoor. Toen zei Hij: "Drink uit deze beker en geef hem aan elkaar door. 18 Want Ik zeg jullie dat Ik geen wijn meer zal drinken, totdat het Koninkrijk van God is gekomen." 19 En Hij nam een brood en dankte God ervoor. Toen brak Hij het in stukken, gaf die aan hen en zei: "Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gebroken. Eet hiervan en denk aan Mij." 20 Hetzelfde deed Hij met de beker na de maaltijd, en zei: "Deze wijn is het bloed waarmee God een nieuw verbond sluit met de mensen.[c] Het is mijn bloed dat voor jullie wordt uitgegoten. 21 Maar let op: de man die Mij zal verraden, zit hier met Mij aan tafel. 22 De Mensenzoon zal sterven op de manier die God heeft bepaald. Maar het zal slecht aflopen met de man die Hem verraadt!" 23 Toen begonnen ze er met elkaar over te praten wie van hen dat zou doen.

24 Ook kregen ze ruzie over de vraag wie van hen het belangrijkste was. 25 Maar Jezus zei tegen hen: "De koningen van de volken heersen over de volken. En de machtige mensen worden weldoeners genoemd. 26 Maar zo moet het bij jullie niet zijn. Als je de oudste bent, wees dan net zo bescheiden alsof je de jongste was. En als je een leider bent, gedraag je dan als een dienaar. 27 Want wie is het belangrijkste: de man die aan tafel zit, of de man die hem bedient? De man die aan tafel zit toch zeker? Maar Ík heb Me bij jullie als een dienaar gedragen.

28 Jullie zijn aldoor bij Mij gebleven, wát er ook gebeurde. 29 Aan jullie geef Ik het Koninkrijk, net zoals mijn Vader het aan Mij heeft gegeven. 30 Want Ik wil dat jullie in mijn Koninkrijk bij Mij aan tafel eten en drinken. En jullie zullen op twaalf tronen zitten om over de twaalf stammen van Israël te oordelen."

Read full chapter

Notas al pie

  1. Lukas 22:1 Het Feest van de Ongegiste Broden is direct na het Paasfeest. Het Paasfeest wordt op de eerste avond van het feest gevierd. De twee feesten horen bij elkaar. De Joden vieren daarmee het vertrek van het volk Israël uit de slavernij in Egypte. Lees Exodus 12. Tijdens de zeven dagen van het feest mag er helemaal geen brood met gist gegeten worden.
  2. Lukas 22:10 Water dragen was vrouwenwerk, dus deze man viel op.
  3. Lukas 22:20 God had eeuwen geleden al een verbond gesloten met Abraham en later met het hele volk dat uit hem was ontstaan. Lees Genesis 15:7-20 en Exodus 6:1-6. Dat was het oude verbond. Het nieuwe verbond van Jezus' dood is de vervulling van de beloften van het oude verbond.