Add parallel Print Page Options

Vele vijanden door David verslagen

18 Uiteindelijk versloeg David de Filistijnen en nam de stad Gath en de daarbij behorende dorpen in. Tevens veroverde hij Moab en liet de bevolking voor hem werken en elk jaar een groot bedrag aan belasting betalen. Verder veroverde hij het gebied van koning Hadadezer van Zoba tot aan Hamath, nadat Hadadezer eropuit getrokken was om zijn greep op het gebied langs de Eufraat te verstevigen. David kreeg daarbij duizend strijdwagens met zevenduizend wagenmenners en twintigduizend man voetvolk in handen. Op honderd na maakte hij alle paarden kreupel. Die honderd paarden bewaarde hij voor zijn eigen strijdwagens.

Toen de Syriërs vanuit Damascus arriveerden om koning Hadadezer te helpen, doodde David tweeëntwintigduizend man van hen. Daarna stationeerde hij een garnizoen in de Syrische hoofdstad Damascus. Zo werden ook de Syriërs gedwongen voor hem te werken en elk jaar grote geldbedragen te betalen. Overal waar hij kwam, gaf de Here David grote overwinningen. Hij bracht de gouden schilden van koning Hadadezer naar Jeruzalem, samen met een grote hoeveelheid koper, die hij had buitgemaakt in Hadadezers steden Tibhath en Kun. Later smolt koning Salomo dat koper en gebruikte het voor de tempel. Hij maakte er het grote koperen vat, de pilaren en de instrumenten van, die werden gebruikt bij het offeren op het altaar.

Koning Toü van Hamath hoorde dat koning David het leger van Hadadezer had verslagen 10 en stuurde zijn zoon Hadoram om koning David te groeten en te feliciteren met zijn succes. Hij bracht geschenken van goud, zilver en koper mee in een poging een bondgenootschap te sluiten. Hadadezer en Toü waren namelijk vijanden en voerden al jaren oorlog. 11 Koning David wijdde deze geschenken aan de Here. Datzelfde deed hij met het zilver en het goud dat hij buitmaakte op Edom, Moab, Ammon, Amalek en de Filistijnen.

12 Absai, de zoon van Zeruja, versloeg daarna achttienduizend Edomieten in het Zoutdal. 13 Hij plaatste garnizoenen in Edom en dwong de Edomieten voor David te werken en jaarlijks aanzienlijke bedragen aan David te betalen. Ook dit is weer een voorbeeld van hoe de Here David overwinning op overwinning gaf.

14 David regeerde over heel Israël en deed dat op rechtvaardige wijze. 15 Joab, de zoon van Zeruja, was opperbevelhebber van het leger; Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier. 16 Zadok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren de opperpriesters; Sausa was de secretaris van de koning; 17 Benaja, de zoon van Jojada, was het hoofd van de koninklijke lijfwacht—de Krethi en de Plethi—en Davids zonen waren zijn voornaamste adviseurs.

De Ammonieten door David verslagen

19 Toen koning Nachas van Ammon stierf, volgde zijn zoon Hanun hem op. 2,3 David verklaarde daarop: ‘Ik zal mijn vriendschappelijke gevoelens aan Hanun tonen, want zijn vader heeft veel goeds voor mij gedaan.’ Hij stuurde boodschappers om Hanun te condoleren met de dood van zijn vader. Maar toen Davids afgevaardigden bij Hanun arriveerden, zeiden zijn adviseurs waarschuwend tegen hem: ‘Maak uzelf niets wijs door te denken dat David deze mannen heeft gestuurd om uw vader de laatste eer te bewijzen. Zij zijn hier om te spioneren, zodat zij het land kunnen binnenvallen en veroveren.’ Koning Hanun luisterde naar hen en liet de afgevaardigden onteren door hun baarden af te scheren en hun mantels half af te knippen, zodat zij met ontblote billen liepen. Zo stuurde hij hen terug naar David. Toen David ter ore kwam hoe schaamteloos deze mannen erbij liepen, stuurde hij hun een boodschap dat zij in Jericho moesten blijven tot hun baarden weer waren aangegroeid.

Intussen beseften de Ammonieten dat zij David hadden beledigd en besteedden dertigduizend kilo zilver aan huurlingen, strijdwagens en berijders, die zij betrokken uit Mesopotamië, Aram-Maächa en Zoba. Zij huurden tweeëndertigduizend strijdwagens, evenals de steun van de koning van Maächa en zijn leger. Deze strijdmacht sloeg zijn kamp op bij Medeba, waar enige tijd later de troepen die koning Hanun uit zijn steden had opgeroepen, bijkwamen. David stuurde Joab samen met zijn beste soldaten en het hele leger van Israël erop af. Het leger van Ammon ging hen tegemoet en stelde zich op voor de stadspoorten van Medeba. Ondertussen bevond het huurlingenleger zich nog steeds op de vlakte. 10 Joab zag dat hij het risico liep te worden ingesloten door vijandelijke troepen. Daarom deelde hij zijn troepen in tweeën en stelde één groep op tegenover de Syriërs. 11 De andere groep, onder commando van zijn broer Absai, koos de Ammonieten als tegenstanders. 12 ‘Als de Syriërs te sterk zijn voor mij, kom mij dan te hulp,’ drukte Joab zijn broer op het hart, ‘en als de Ammonieten te sterk voor jou zijn, kom ik jou helpen. 13 Wees moedig en laten wij ons als mannen gedragen om het volk en de steden van onze God te beschermen. En moge de Here doen wat Hem het beste lijkt.’ 14 Joab en zijn mannen vielen de Syriërs aan, die na een korte strijd op de vlucht sloegen. 15 Toen de Ammonieten dat zagen, vluchtten zij voor Absai weg de stad in. Daarna keerde Joab terug naar Jeruzalem. 16 Na hun nederlaag lieten de Syriërs verse troepen komen uit het gebied ten oosten van de Eufraat, onder commando van Sofach, de opperbevelhebber van koning Hadadezer. 17 Daarop mobiliseerde David alle Israëlieten, stak de Jordaan over en bond de strijd aan met de talrijke vijanden. 18 Maar opnieuw sloegen de Syriërs op de vlucht voor David. Hij doodde zevenduizend wagenmenners en veertigduizend soldaten. Onder de gevallenen bevond zich ook Sofach, de opperbevelhebber van het Syrische leger. 19 Ten slotte gaven koning Hadadezers troepen zich over aan koning David en betaalden hem voortaan belasting. Na die tijd kwamen de Syriërs de Ammonieten nooit meer bij hun oorlogen te hulp.

Militaire successen

20 De volgende lente, het jaargetijde waarin koningen gewoonlijk ten strijde trekken, voerde Joab het Israëlitische leger aan bij succesvolle aanvallen op het land van de Ammonieten, dat hij compleet verwoestte. Ook belegerde en vernielde hij de stad Rabba. David was in Jeruzalem achtergebleven. Toen hij op het strijdtoneel aankwam, nam hij het beeld van Rabbaʼs oppergod Milkom de kroon van het hoofd. Het was een gouden kroon, met een kostbare edelsteen en hij woog dertig kilo. Deze edelsteen diende voortaan als versiering van Davids eigen kroon. Hij nam bovendien een zeer grote buit uit de stad mee. Hij dreef de inwoners de stad uit en zette hen met zagen, houwelen en bijlen aan het werk. Hetzelfde deed hij met de andere Ammonitische steden. Daarna keerden David en zijn leger terug naar Jeruzalem.

De volgende oorlog was gericht tegen de Filistijnen en werd uitgevochten bij Gezer. Sibbechai, een man uit Husath, doodde de reus Sippai en daarom gaven de Filistijnen zich over. Tijdens een andere oorlog met de Filistijnen doodde Elhanan, de zoon van Jaïr, Lachmi, de broer van de reus Goliath, de steel van Lachmiʼs speer was zo dik als de boom van een weefgetouw. 6,7 Gedurende de oorlog bij Gath was er een andere reus die Israël beledigde en uitdaagde. Deze had zes vingers aan elke hand en zes tenen aan elke voet. Zijn vader was overigens ook een reus. Maar Davids neef Jonathan, de zoon van zijn broer Simea, doodde hem. Deze reuzen waren nakomelingen van het bekende reuzengeslacht van de Refaïeten uit Gath en werden gedood door David en zijn strijders.

De volkstelling van David

21 Toen ontketende Satan een ramp over Israël, want hij verleidde David tot een volkstelling. ‘Houd een volkstelling door het hele land en bezorg mij de uitkomsten,’ droeg David Joab en de andere leiders op. Maar Joab protesteerde: ‘Zelfs al zou de Here zijn volk nog honderdmaal groter maken—wat ik van harte wens—zouden zij dan ook niet allemaal uw onderdanen zijn? Waarom vraagt u ons dan dit te doen? Waarom laadt u deze schuld op Israël?’ Maar de koning hield voet bij stuk en Joab voerde zijn bevel uit, hij reisde heel Israël door en keerde daarna terug naar Jeruzalem. Het totale bevolkingsaantal dat hij opgaf, omvatte één miljoen honderdduizend strijdbare mannen in Israël en vierhonderdzeventigduizend in Juda. Maar de stammen van Levi en Benjamin telde hij expres niet mee, omdat het hem nog steeds dwarszat dat de koning hem had opgedragen dit te doen.

Maar deze volkstelling was een zondige daad in de ogen van God en Hij strafte Israël ervoor. Maar David zei tegen God: ‘Ik ben degene die heeft gezondigd. Vergeef mij alstublieft deze misdaad, want ik besef nu hoe verkeerd het was dit te doen.’ De Here zei tegen Gad, de profeet van David: 10,11 ‘Ga David het volgende vertellen: “De Here geeft u een keus uit drie dingen. Welke van de drie kiest u? 12 U hebt de keuze uit drie jaar hongersnood, drie maanden verwoesting door uw vijanden of drie dagen de pest, waarmee de engel als met een zwaard van de Here overal in het land vernietiging aanricht. Denk erover na en laat mij dan weten welk antwoord ik moet doorgeven aan degene die mij heeft gestuurd.” ’ 13 ‘Dit is een vreselijk moeilijke beslissing,’ vond David, ‘maar ik val liever in handen van de Here dan in de macht van mensen, want Gods genade is erg groot.’

14 Zo strafte de Here Israël met de pest, die aan zeventigduizend mensen het leven kostte. 15 Ook stuurde God een engel om Jeruzalem te verwoesten, maar Hij bedacht Zich al gauw en gaf de verwoestende engel het bevel: ‘Stop! Zo is het genoeg!’ Dat deed Hij terwijl zijn engel al bij de dorsvloer van de Jebusiet Ornan stond. 16 Toen David de engel van de Here met getrokken zwaard tussen hemel en aarde zag staan, wijzend in de richting van Jeruzalem, trokken hij en de leiders van Israël rouwkleding aan en vielen voor de Here op de grond neer. 17 David zei tegen de Here: ‘Ik ben degene die heeft gezondigd door het bevel voor die volkstelling te geven. Maar wat hebben deze schapen misdaan? O Here, mijn God, straf mij en mijn familie, maar tref uw volk niet!’

18 De engel van de Here beval de profeet Gad dat hij David opdracht moest geven een altaar voor de Here te bouwen bij de dorsvloer van de Jebusiet Ornan. 19,20 David zocht Ornan op, die op dat moment net bezig was zijn tarwe te dorsen. Toen Ornan zich omdraaide zag hij de engel, waarop zijn vier zonen wegrenden en zich verborgen. 21 Toen Ornan de koning zag naderen, verliet hij zijn dorsvloer en boog neer op de grond voor koning David. 22 David zei tegen hem: ‘Laat mij deze dorsvloer voor de volle prijs van u kopen, ik wil er een altaar voor de Here op bouwen om de pest te laten stoppen.’ 23 ‘Neem mijn dorsvloer maar, mijn heer en gebruik hem voor wat u maar wilt,’ antwoordde Ornan. ‘Ik geef u ook de ossen. Die kunnen dienstdoen als brandoffers. Gebruik het dorsgereedschap maar als hout voor het vuur en de tarwe voor het spijsoffer. Ik geef het u allemaal.’ 24 ‘Nee,’ antwoordde koning David, ‘ik wil het voor de volle prijs van u kopen. Ik kan uw eigendom niet aannemen en het zo aan de Here geven. Ik wil geen brandoffer brengen dat mij helemaal niets heeft gekost.’ 25 David betaalde Ornan zeshonderd goudstukken 26 en bouwde op die plaats een altaar voor de Here. Op het altaar bracht hij brandoffers en vredeoffers, waarna hij tot de Here riep, die hem antwoordde met vuur uit de hemel op het altaar. 27 Toen gaf de Here de engel bevel zijn zwaard in de schede te steken. 28 Toen David zag dat de Here zijn gebed had verhoord, bracht hij Hem daar enkele offers. 29 De tabernakel en het altaar die Mozes in de woestijn had gemaakt, stonden op de heuvel van Gibeon, 30 maar David kon er niet toe komen daarheen te gaan om God te raadplegen, bevreesd als hij was voor het zwaard van de engel van de Here.

De oorlogen van David

18 Daarna versloeg David de Filistijnen en veroverde hun gebied. Hij nam hun de stad Gat af en de dorpen die daaromheen lagen. Ook versloeg hij de Moabieten. Ze moesten hem voortaan belasting betalen. Verder streed David tegen koning Hadadezer van Zoba. David versloeg hem tot aan Hamat, toen Hadadezer er met zijn leger op uit getrokken was om het gebied langs de rivier de Eufraat in zijn macht te krijgen. David nam 1000 strijdwagens mee als buit, 7000 ruiters en 20.000 mannen te voet. Van bijna alle wagenpaarden liet David de pezen doorsnijden.[a] Hij liet voor maar 100 strijdwagens paarden over. De Arameeërs van Damaskus kwamen koning Hadadezer te hulp. Maar David doodde 22.000 Arameeërs. Toen plaatste David afdelingen soldaten op alle belangrijke plaatsen in het Arameese rijk van Damaskus. En voortaan moesten de Arameeërs aan David belasting betalen. De Heer zorgde ervoor dat David elke oorlog won. En David nam de gouden schilden van de aanvoerders van Hadadezer mee naar Jeruzalem. En uit Tibchat en Kun, steden van Hadadezer, nam hij heel veel koper mee. Van dat koper maakte Salomo later voor de tempel de grote waskom, de koperen pilaren en de koperen voorwerpen.

Koning Toï van Hamat hoorde dat David het hele leger van Hadadezer had verslagen. 10 Toen stuurde hij zijn zoon Hadoram naar koning David om hem de groeten te doen. En hij feliciteerde David ermee dat hij Hadadezer had verslagen. Want Hadadezer was een vijand van Toï geweest. Hij bracht allerlei gouden, zilveren en koperen geschenken mee. 11 Die gaf koning David aan de Heer. Dat deed hij ook met het zilver en het goud dat hij had meegenomen van de volken die hij had overwonnen: van Edom, Moab, Ammon, Filistea en Amalek.

12 Abisaï, de zoon van Zeruja, versloeg Edom in het Zoutdal. Hij doodde 18.000 Edomieten. 13 Overal in Edom plaatste hij afdelingen soldaten in de belangrijke plaatsen. Voortaan moest Edom aan David belasting betalen. De Heer zorgde ervoor dat David elke oorlog won.

14 Zo regeerde David over heel Israël. Hij zorgde ervoor dat er orde en rust in het land kwam en dat er rechtvaardig werd geregeerd. 15 Joab, de zoon van Zeruja, was de aanvoerder van het leger. Josafat, de zoon van Ahilud, was minister-president. 16 Zadok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjatar, waren priesters. Seraja was schrijver. 17 Benaja, de zoon van Jojada, had de leiding over de lijfwacht. Die bestond uit Keretieten en Peletieten. Davids zonen hadden belangrijke taken aan het hof.

David voert oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs

19 Daarna stierf Nahas, de koning van de Ammonieten. Zijn zoon Hanun werd in zijn plaats koning. Toen zei David: "Ik zal vriendelijk zijn voor Hanun, de zoon van Nahas. Want zijn vader is ook vriendelijk voor mij geweest." Daarom stuurde David boodschappers die Hanun moesten zeggen dat David het erg vond dat Hanuns vader was gestorven. Zo kwamen Davids boodschappers in het land van de Ammonieten. Maar de leiders van de Ammonieten zeiden tegen hun heer Hanun: "U gelooft toch niet echt dat David die mannen stuurt uit respect voor uw vader? Die boodschappers zijn heus niet alleen gekomen om u te vertellen dat David het erg vindt dat uw vader is gestorven. David heeft hen gestuurd om het land te bespioneren, zodat hij het kan verwoesten!" Toen nam Hanun de dienaren van David gevangen. Hij liet hun baard afscheren en hun kleren tot aan hun billen afsnijden. Zo stuurde hij hen terug. Dit werd aan David verteld. Toen stuurde David mannen naar hen toe met de boodschap: "Blijf in Jericho tot jullie baard weer is aangegroeid. Kom dan pas terug." Want de boodschappers schaamden zich vreselijk.

De koning van de Ammonieten merkte dat hij David kwaad gemaakt had. Daarom gaf koning Hanun 1000 talenten (30.000 kilo) zilver uit om strijdwagens en ruiters te huren uit Mesopotamië, Aram, Maächa en Zoba. Zo huurde hij 32.000 strijdwagens en de koning van Maächa met zijn leger. Dit leger kwam naar Medeba. Ook de Ammonieten kwamen daar naartoe. Toen David dat hoorde, stuurde hij Joab er op af met het hele leger en alle helden. De Ammonieten stelden hun leger op bij de ingang van de stadspoort. De andere koningen bleven met hun legers in het veld. 10 Joab merkte dat hij van voren en van achteren aangevallen zou worden. Daarom koos hij de beste soldaten van Israël uit en zette hen tegenover de Arameeërs. 11 Zijn broer Abisaï wees hij aan als aanvoerder over de rest van de mannen. Abisaï stelde zijn deel van het leger op tegenover de Ammonieten. 12 Joab zei tegen Abisaï: "Als de Arameeërs te sterk voor mij zijn, dan kom jij mij helpen. En als de Ammonieten te sterk voor jou zijn, dan kom ik jou helpen. 13 Wees vastberaden en laat zien dat we ons volk en de steden van onze God goed verdedigen! Als de Heer het wil, zal Hij ons de overwinning geven." 14 Zodra Joab met zijn mannen de Arameeërs aanviel, sloegen deze voor hem op de vlucht. 15 Toen de Ammonieten zagen dat de Arameeërs voor Joab op de vlucht sloegen, vluchtten zij voor Abisaï. Ze trokken zich terug in de stad. Toen ging Joab terug naar Jeruzalem.

16 De Arameeërs zagen dat ze door Israël verslagen waren. Ze stuurden boodschappers naar de overkant van de Rivier en lieten de Arameeërs die daar woonden, komen. Ze kwamen onder leiding van Hadadezers aanvoerder Sobach. 17 Toen David dat hoorde, verzamelde hij alle mannen van Israël. Hij stak met zijn leger de Jordaan over. De twee legers stelden zich tegenover elkaar op en vielen aan. 18 Maar de Arameeërs sloegen voor Israël op de vlucht. David versloeg 7000 strijdwagens en 40.000 mannen te voet. Ook aanvoerder Sobach doodde hij. 19 Toen de Arameese koningen die door Hadadezer overwonnen waren, merkten dat de Ammonieten door Israël waren verslagen, sloten ze vrede met Israël. Voortaan betaalden ze belasting aan David. En ze durfden de Ammonieten niet weer te komen helpen. (lees verder)

David voert oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs (vervolg)

20 Toen het weer voorjaar werd, de tijd dat de koningen altijd ten strijde trokken, trok Joab met het leger naar het land van de Ammonieten en overwon hen. Daarna omsingelde hij Rabba. Maar David bleef in Jeruzalem. Joab veroverde Rabba en verwoestte het. David nam de kroon van hun koning mee. Die woog 1 talent (30 kilo) goud en was versierd met edelstenen. David zette hem zelf op. Ook nam hij een grote buit uit de stad mee. De bewoners van de stad liet hij voortaan met zagen, houwelen en bijlen voor hem in een steengroeve werken. Dat deed hij met de bewoners van alle steden van de Ammonieten. Daarna ging David met zijn hele leger naar Jeruzalem terug.

Davids oorlogen met de Filistijnen

Daarna werd er bij Gezer weer gevochten tussen de Filistijnen en de Israëlieten. Sibbechai uit Husa doodde toen Sippai, een Refaïet.[b] Toen moesten de Filistijnen zich overgeven. Een andere keer toen er weer werd gevochten, versloeg Elhanan, de zoon van Jaïr, de broer van Goliat uit Gat: Lachmi. Deze Lachmi had een speer die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. Daarna werd er nog een keer gevochten bij Gat. Er was daar nóg een enorme man. Hij had aan elke hand zes vingers en aan elke voet zes tenen. Dus 24 vingers en tenen. Ook hij was een Refaïet. Hij daagde Israël uit. Maar Jonatan, de zoon van Davids broer Simea, doodde hem.

Deze vier mannen waren alle vier Refaïeten uit Gat. En ze werden alle vier gedood door David en zijn mannen.

David telt het volk Israël

21 Op een keer bedacht de duivel iets om Israël in moeilijkheden te brengen. Hij stookte David op om het aantal mannen in Israël te tellen.[c] Toen zei David tegen Joab en de andere aanvoerders: "Ga tellen hoeveel mannen er in heel Israël zijn. Trek het hele land door, vanaf Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden, en tel de mannen van het volk. Ik wil weten hoeveel mannen ik kan oproepen voor het leger." Joab zei tegen de koning: "Ik hoop dat uw Heer God het volk nog honderd keer zo groot zal maken als het nu is. Het hele volk dient u, mijn heer de koning. Waarom wilt u het volk tellen? De Heer zal Israël daarvoor straffen!" Maar ook al wilden Joab en de aanvoerders het niet,[d] toch zette de koning zijn zin door. Dus trokken Joab en de aanvoerders het hele land door en kwamen weer terug in Jeruzalem. Joab bracht de koning de uitkomst van de telling: Israël had 1100.000 mannen die met het leger konden meegaan, Juda 470.000. Maar de stammen van Levi en Benjamin had Joab bij het tellen overgeslagen, want hij vond het verschrikkelijk dat de koning het volk wilde tellen.

God vond het heel erg verkeerd dat David dat gedaan had. Daarom strafte Hij Israël. Toen zei David tegen God: "Dit was heel erg verkeerd van mij. Heer, vergeef het me alstublieft, want ik heb heel erg dwaas gedaan." Toen zei de Heer tegen Davids profeet Gad: 10 "Ga naar David. Zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Kies op welke manier Ik je zal straffen. Je kan kiezen uit drie dingen." 11 Gad ging naar David en zei tegen hem: "Dit zegt de Heer: Kies. 12 Wilt u drie jaar lang hongersnood, of drie maanden vluchten voor uw vijanden die u willen doden, of drie dagen pest in het land, waarbij de engel van de Heer in het hele land dood brengt. Denk na en bedenk wat ik moet antwoorden aan Hem die mij heeft gestuurd."

13 David antwoordde: "Dit is allemaal even verschrikkelijk! Maar omdat God goed is, is het beter om in de handen van God te vallen, dan in de handen van mensen." 14 Dus liet de Heer de pest op het land los. Er stierven 70.000 mensen. 15 God liet de engel ook naar Jeruzalem gaan, om Jeruzalem met de pest te straffen. Maar toen de engel begon, veranderde de Heer van gedachten. Hij zei tegen de engel: "Zo is het genoeg! Stop nu!" De engel stond op dat moment bij de dorsvloer[e] van de Jebusiet Ornan. 16 David zag de engel van de Heer tussen hemel en aarde staan, met in zijn hand een getrokken zwaard. Hij hield dat zwaard over Jeruzalem uitgestrekt. David en de leiders, gekleed in rouwkleren, lieten zich op de grond vallen. 17 En David riep tot God: "Het was míjn bevel om het volk te tellen. Ík heb verkeerd gedaan. Maar deze arme schapen, wat hebben zíj gedaan? Straf alstublieft alleen mij en mijn familie! Maar laat uw volk met rust en straf hen niet!"

Het altaar voor de Heer

18 Toen stuurde de Engel van de Heer de profeet Gad naar David. Gad moest tegen David zeggen: "Bouw op de dorsvloer van Ornan een altaar voor de Heer." 19 David gehoorzaamde Gad en deed wat de Heer had bevolen.

20 Ornan was op dat moment de tarwekorrels uit de halmen aan het kloppen. Toen hij omkeek, zag hij de engel. Zijn vier zonen die bij hem waren, verborgen zich.

21 Toen Ornan David aan zag komen, liep hij naar hem toe en boog zich diep voor hem. 22 David zei tegen hem: "Ik wil je dorsvloer kopen.[f] Laat me de volle prijs betalen. Ik wil hier een altaar voor de Heer bouwen. Dan zal de pest ophouden." 23 Maar Ornan antwoordde: "Mijn heer de koning, neem wat u wil hebben en doe wat u wil. Kijk, daar staan ossen voor de offers. De dorssleden mag u gebruiken als brandhout en het graan als meel-offer. Ik geef u alles." 24 Maar koning David zei: "Nee, ik wil alles voor de volle prijs van je kopen. Want ik wil niet iets wat van jou is aan de Heer geven. Ik wil mijn God geen offers brengen die me niets hebben gekost." 25 Toen kocht David alles van Ornan voor 600 sikkels (6,6 kilo) goud. 26 Hij bouwde daar een altaar voor de Heer en bracht brand-offers en dank-offers. Hij bad tot de Heer. En de Heer antwoordde hem met vuur uit de hemel op het brand-offeraltaar. 27 Toen gaf de Heer aan de engel het bevel om zijn zwaard weg te steken.

28 Toen David zag dat de Heer hem op de dorsvloer van Ornan had geantwoord, offerde hij daar. 29 De tent van de Heer, die Mozes had gemaakt in de woestijn, en het brand-offeraltaar stonden in die tijd op de heuvel bij Gibeon. 30 Maar David kon daar niet heen, omdat hij bang was voor het zwaard van de engel van de Heer. (lees verder)

Footnotes

  1. 1 Kronieken 18:4 Als de pezen in de poten werden doorgesneden, werden de paarden kreupel. Zo waren ze niet meer geschikt voor het leger.
  2. 1 Kronieken 20:4 De Refaïeten waren ongewoon grote mensen, net als de Enakieten. Lees Deuteronomium 2:10.
  3. 1 Kronieken 21:1 Lees ook 2 Samuel 24:1.
  4. 1 Kronieken 21:4 Dit kan te maken hebben met wat God tegen Mozes had gezegd in Exodus 30:12. God wilde niet dat de koning op zijn leger vertrouwde, maar dat hij op zijn God zou vertrouwen. Lees ook Deuteronomium 17:16.
  5. 1 Kronieken 21:15 Op de dorsvloer wordt het graan uit de halmen geklopt.
  6. 1 Kronieken 21:22 Op deze plek bouwde Salomo later de tempel. Lees 2 Kronieken 3:1.