Add parallel Print Page Options

Jerobeam

26 Ook Jerobeam, een dienaar van Salomo, kwam in opstand tegen de koning. Hij was de zoon van Nebat, uit Zereda. Hij was uit de stam van Efraïm. Zijn moeder was weduwe en heette Zerua. 27 Hij kwam in opstand tegen koning Salomo. Dat kwam zo.

Salomo liet de Millo-burcht bouwen en de scheur in de 'Stad van David' repareren. 28 Jerobeam deed zijn werk goed. Toen Salomo zag dat hij zijn werk goed deed, maakte hij hem opzichter over de arbeiders uit de stam van Jozef.[a]

29 Toen Jerobeam op een keer de stad Jeruzalem uitging, ontmoette hij buiten op de weg de profeet Ahia uit Silo. Ahia had een nieuwe mantel aan. Ze waren alleen, er was verder niemand. 30 Ahia trok zijn nieuwe mantel uit en scheurde die in twaalf stukken. 31 Hij zei tegen Jerobeam: "Pak tien stukken. Want dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren en Ik geef tien stammen aan jou. 32 Maar één stam zal van Salomo blijven, vanwege mijn belofte aan mijn dienaar David[b] en vanwege Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb uitgekozen. 33 Ik doe dit omdat Salomo Mij heeft verlaten. Hij is andere goden gaan aanbidden: Astarot, de godin van de Sidoniërs, Kamos, de god van de Moabieten, en Milkom, de god van de Ammonieten. Hij heeft niet geleefd zoals Ik het wil. Want hij heeft zich niet gehouden aan mijn wetten en leefregels zoals zijn vader David heeft gedaan. Daardoor heeft heel Israël Mij verlaten. Ze zijn andere goden gaan dienen.

34 Maar Ik zal hem het koninkrijk niet afnemen. Hij zal nog zijn leven lang koning mogen blijven. Want dat heb Ik beloofd aan mijn dienaar David. Hem had Ik uitgekozen en hij heeft zich aan mijn wetten en leefregels gehouden. 35 Maar Ik zal het koninkrijk van Salomo's zoon afnemen. Daarvan zal Ik tien stammen aan jou geven. 36 Aan zijn zoon zal Ik één stam geven. Want Ik wil dat er altijd een zoon van David koning zal zijn in Jeruzalem, de stad die Ik heb uitgekozen en waar Ik wil wonen. 37 Maar jou zal Ik koning maken over alles wat je wil hebben. Je zal koning worden van Israël. 38 Maar je moet Mij altijd gehoorzamen. Je moet leven zoals Ik het wil. Je moet je houden aan mijn wetten en leefregels, zoals mijn dienaar David heeft gedaan. Dan zal Ik met je zijn. Dan zal altijd één van jouw zonen koning zijn, net zoals bij David. Ik zal Israël aan jou geven. 39 Zo zal Ik de familie van David vernederen. Maar niet voor altijd."

40 Salomo probeerde Jerobeam te doden. Maar Jerobeam vluchtte naar Egypte. Hij ging naar koning Sisak van Egypte. Daar bleef hij wonen totdat Salomo gestorven was.

Read full chapter

Footnotes

  1. 1 Koningen 11:28 De stam van Jozef bestond uit de stammen van Efraïm en Manasse, de zonen van Jozef.
  2. 1 Koningen 11:32 God deed die belofte aan David toen David aan God vertelde dat hij graag een tempel voor Hem wilde bouwen. Lees 2 Samuel 7:12-16.

Jeroboam Rebels Against Solomon

26 Also, Jeroboam son of Nebat rebelled(A) against the king. He was one of Solomon’s officials, an Ephraimite from Zeredah, and his mother was a widow named Zeruah.

27 Here is the account of how he rebelled against the king: Solomon had built the terraces[a](B) and had filled in the gap in the wall of the city of David his father. 28 Now Jeroboam was a man of standing,(C) and when Solomon saw how well(D) the young man did his work, he put him in charge of the whole labor force of the tribes of Joseph.

29 About that time Jeroboam was going out of Jerusalem, and Ahijah(E) the prophet of Shiloh met him on the way, wearing a new cloak. The two of them were alone out in the country, 30 and Ahijah took hold of the new cloak he was wearing and tore(F) it into twelve pieces. 31 Then he said to Jeroboam, “Take ten pieces for yourself, for this is what the Lord, the God of Israel, says: ‘See, I am going to tear(G) the kingdom out of Solomon’s hand and give you ten tribes. 32 But for the sake(H) of my servant David and the city of Jerusalem, which I have chosen out of all the tribes of Israel, he will have one tribe. 33 I will do this because they have[b] forsaken me and worshiped(I) Ashtoreth the goddess of the Sidonians, Chemosh the god of the Moabites, and Molek the god of the Ammonites, and have not walked(J) in obedience to me, nor done what is right in my eyes, nor kept my decrees(K) and laws as David, Solomon’s father, did.

34 “‘But I will not take the whole kingdom out of Solomon’s hand; I have made him ruler all the days of his life for the sake of David my servant, whom I chose and who obeyed my commands and decrees. 35 I will take the kingdom from his son’s hands and give you ten tribes. 36 I will give one tribe(L) to his son so that David my servant may always have a lamp(M) before me in Jerusalem, the city where I chose to put my Name. 37 However, as for you, I will take you, and you will rule(N) over all that your heart desires;(O) you will be king over Israel. 38 If you do whatever I command you and walk in obedience to me and do what is right(P) in my eyes by obeying my decrees(Q) and commands, as David my servant did, I will be with you. I will build you a dynasty(R) as enduring as the one I built for David and will give Israel to you. 39 I will humble David’s descendants because of this, but not forever.’”

40 Solomon tried to kill Jeroboam, but Jeroboam fled(S) to Egypt, to Shishak(T) the king, and stayed there until Solomon’s death.

Read full chapter

Footnotes

  1. 1 Kings 11:27 Or the Millo
  2. 1 Kings 11:33 Hebrew; Septuagint, Vulgate and Syriac because he has