Add parallel Print Page Options

You yourselves know, brothers, that our visit to you was not fruitless. On the contrary, although we had already suffered and been outraged in Philippi, as you know, we had the courage, united with our God, to tell you the Good News even under great pressure. For the appeal we make does not flow from error or from impure motives, neither do we try to trick people. Instead, since God has tested us and found us fit to be entrusted with Good News, this is how we speak: not to win favor with people but with God, who tests our hearts. For, as you know, never did we employ flattering talk, nor did we put on a false front to mask greed — God is witness. Nor did we seek human praise — either from you or from others. As emissaries of the Messiah, we could have made our weight felt; but instead, we were gentle when we were with you, like a mother feeding and caring for her children. We were so devoted to you that we were glad to share with you not only God’s Good News but also our own lives, because you had become very dear to us. For you remember, brothers, our toil and hardship, how we worked night and day not to put a burden on any of you while we were proclaiming God’s Good News to you. 10 You are witnesses, and so is God, of how holy, righteous and blameless our behavior was in the sight of you believers; 11 for you know that we treated each one of you the way a father treats his children — 12 we encouraged you and comforted you and appealed to you to lead lives worthy of God, who calls you into his Kingdom and glory.

13 Another reason we regularly thank God is that when you heard the Word of God from us, you received it not merely as a human word, but as it truly is, God’s Word, which is at work in you believers. 14 For, brothers, you came to be imitators of God’s congregations in Y’hudah that are united with the Messiah Yeshua — you suffered the same things from your countrymen as they did from the Judeans who 15 both killed the Lord Yeshua and the prophets, and chased us out too. They are displeasing God and opposing all mankind 16 by trying to keep us from speaking to the Gentiles, so that they may be delivered. Their object seems to be always to make their sins as bad as possible! But God’s fury will catch up with them in the end.

17 And as for us, brothers, when we were deprived of your company for a short time — in person, but not in thought — we missed you and tried hard to come and see you. 18 We wanted so much to come to you — I, Sha’ul, tried more than once — but the Adversary stopped us. 19 For when our Lord Yeshua returns, what will be our hope, our joy, our crown to boast about? Won’t it be you? 20 Yes, you are our glory and our joy!

Paulus ziet terug op zijn bezoek aan Thessalonica

Broeders en zusters, u weet zelf dat ons bezoek aan u niet voor niets is geweest. U weet ook hoezeer wij in Filippi mishandeld en beledigd zijn, vlak voordat wij bij u kwamen. Het was verschrikkelijk wat wij daar hebben doorgemaakt. Toch gaf God ons de moed u het goede nieuws te brengen, we hebben ons er tot het uiterste voor ingespannen. Het is dus wel duidelijk dat wij niet door valse motieven werden geleid of bijbedoelingen hadden, toen wij een beroep op u deden. Wij zijn in alle opzichten eerlijk en oprecht geweest. Wij spreken als boodschappers van God. Hij heeft het ons toevertrouwd de waarheid bekend te maken. Wij vertellen de mensen niet wat zij graag willen horen, maar wat God ons opdraagt. Want Hij ziet wat in ons omgaat. Zoals u weet, hebben wij niet geprobeerd u met vleierij voor ons te winnen. God weet dat wij niet deden alsof, om op die manier geld van u los te krijgen. Wij zijn er ook nooit op uit geweest eer van u of van anderen te krijgen, hoewel wij als apostelen van Jezus Christus wel op onze rechten hadden kunnen staan. Wij zijn zo zacht en vriendelijk voor u geweest als een moeder voor haar kinderen. Wij hadden zoveel liefde voor u gekregen, dat wij u niet alleen met plezier Gods boodschap brachten, maar zelfs ons leven voor u wilden geven.

U herinnert zich wel, vrienden, hoe wij ons voor u hebben ingespannen. Dag en nacht zijn wij in de weer geweest. Terwijl wij u het goede nieuws van God brachten, zijn wij niemand tot last geweest. Wij hebben ons eigen brood verdiend. 10 U bent, samen met God, onze getuigen dat wij in onze omgang met u zuiver, eerlijk en onberispelijk zijn geweest. 11 U weet toch hoe wij met ieder van u hebben gesproken als een vader met zijn kinderen. 12 Wij hebben u getroost en bemoedigd en er bij u op aangedrongen waardig te leven tot eer van God, tot eer van Hem die u heeft uitgenodigd in zijn koninkrijk om zijn heerlijkheid te delen.

13 Hiervoor zullen wij God altijd blijven danken: toen u van ons het woord van God hoorde, was dat voor u geen nieuws van mensen, maar van God. U hebt het aangenomen voor wat het was: een boodschap van God. En die boodschap heeft een geweldige invloed op u die erin gelooft. 14 U overkwam hetzelfde, vrienden, als de christenen in Judea. U kreeg het zwaar te verduren van uw landgenoten, net als zij van de Joden. 15 Die hebben zowel hun profeten als de Here Jezus gedood, en wij zijn vreselijk door hen vervolgd. Zij verzetten zich zowel tegen God als tegen de mensen 16 en proberen ons ervan te weerhouden andere volken het goede nieuws te brengen, waardoor zij gered kunnen worden. Op die manier stapelen hun zonden zich steeds hoger op, zodat nu de maat vol is en Gods toorn over hen komt.

17 Broeders en zusters, nadat wij u een tijd alleen moesten laten—wel uit het oog, maar niet uit het hart—hebben wij erg ons best gedaan weer naar u terug te keren. Wij verlangden naar u en wilden heel graag naar u toe. 18 Ik, Paulus, heb het keer op keer geprobeerd, maar Satan hield ons tegen. 19 Want voor wie leven wij? Wie geven ons hoop en blijdschap? Wie zijn onze trots en beloning? Dat bent u! Ja, u die ons grote vreugde zult geven als wij, bij zijn terugkeer, samen voor de Here Jezus staan. 20 U bent onze erekroon.