Add parallel Print Page Options

El arca en Quiriat Jearim

Los hombres vinieron de Quiriat Jearim, tomaron el arca del Señor y la llevaron a la casa de Abinadab en la colina(A), y consagraron a Eleazar su hijo para que guardara el arca del Señor. Pero pasó mucho tiempo[a], veinte años, desde el día en que el arca quedó en Quiriat Jearim; y toda la casa de Israel añoraba al[b] Señor.

Entonces Samuel habló a toda la casa de Israel: «Si es que ustedes se vuelven al Señor con todo su corazón(B), entonces quiten de entre ustedes los dioses extranjeros(C) y a Astarot(D), y dirijan su corazón al Señor(E), y sírvanle solo a Él(F); y Él los librará de la mano de los filisteos». Los israelitas quitaron a los Baales y a Astarot, y sirvieron solo al Señor.

Y Samuel dijo: «Reúnan en Mizpa(G) a todo Israel, y yo oraré al Señor por ustedes(H)». Se reunieron los israelitas en Mizpa, y sacaron agua y la derramaron delante del Señor(I), ayunaron aquel día(J) y dijeron allí: «Hemos pecado contra el Señor(K)». Y Samuel juzgó a los israelitas en Mizpa. Cuando los filisteos oyeron que los israelitas se habían reunido en Mizpa, los príncipes de los filisteos subieron contra Israel. Cuando oyeron esto los israelitas, tuvieron temor de los filisteos(L).

Entonces los israelitas dijeron a Samuel: «No dejes de clamar al Señor nuestro Dios por nosotros(M), para que Él nos libre de la mano de los filisteos». Tomó Samuel un cordero de leche y lo ofreció como completo holocausto al Señor(N); y clamó Samuel al Señor por Israel y el Señor le respondió(O). 10 Mientras Samuel estaba ofreciendo el holocausto, los filisteos se acercaron para pelear con Israel. Pero el Señor tronó con gran estruendo[c](P) aquel día contra los filisteos y los confundió, y fueron derrotados[d](Q) delante de Israel. 11 Saliendo de Mizpa los hombres de Israel, persiguieron a los filisteos, hiriéndolos hasta más allá de Bet Car.

Derrota de los filisteos

12 Entonces Samuel tomó una piedra y la colocó entre Mizpa y Sen, y la llamó Ebenezer[e](R) y dijo: «Hasta aquí nos ha ayudado el Señor». 13 Los filisteos fueron sometidos(S) y no volvieron más dentro de los límites de Israel(T). Y la mano del Señor estuvo contra los filisteos todos los días de Samuel. 14 Las ciudades que los filisteos habían tomado de Israel fueron restituidas a Israel, desde Ecrón hasta Gat, e Israel libró su territorio de la mano de los filisteos. Y hubo paz entre Israel y los amorreos(U).

15 Samuel juzgó a Israel todos los días de su vida(V). 16 Cada año acostumbraba hacer un recorrido por Betel(W), Gilgal(X) y Mizpa(Y), y juzgaba a Israel en todos estos lugares. 17 Después volvía a Ramá(Z), pues allí estaba su casa, y allí juzgaba a Israel; y edificó allí un altar al Señor(AA).

Footnotes

  1. 7:2 Lit. los días fueron largos.
  2. 7:2 Lit. se lamentaba tras el.
  3. 7:10 Lit. voz.
  4. 7:10 Lit. heridos.
  5. 7:12 I.e. Piedra de Ayuda.

De kist van het verbond in Kirjat-Jearim

De mannen van Kirjat-Jearim haalden de kist van de Heer op. Ze brachten hem in het huis van Abinadab op de heuvel. Ze zalfden zijn zoon Eleazar tot priester om de kist van de Heer te bewaken.

Jaren gingen voorbij sinds de kist in Kirjat-Jearim was neergezet. Hij stond daar al 20 jaar. Het volk Israël klaagde nog steeds bij de Heer over de Filistijnen. Toen zei Samuel tegen hen: "Als jullie de Heer weer werkelijk gaan dienen, moeten jullie de andere goden en godinnen wegdoen. Houd met je hele hart van de Heer en dien Hem alleen. Dan zal Hij jullie redden uit de macht van de Filistijnen." Toen deden de Israëlieten hun godenbeelden weg en dienden alleen de Heer.

Toen zei Samuel: "Laat heel Israël naar Mizpa komen. Dan zal ik voor jullie tot de Heer bidden." In Mizpa gekomen schepten ze water uit de waterput en goten dat uit bij de Heer. Ook aten ze die dag niet. En ze zeiden: "We geven toe dat we ongehoorzaam zijn geweest aan de Heer." Daarna begon Samuel de Israëlieten bij Mizpa te leren wat er in de wet staat.

Overwinning op de Filistijnen

De Filistijnse stadskoningen hoorden dat de Israëlieten in Mizpa bij elkaar gekomen waren. Toen trokken ze met hun legers naar Mizpa. Toen de Israëlieten dat hoorden, werden ze erg bang. Ze zeiden tegen Samuel: "Bid alstublieft voor ons tot onze Heer God. Vraag Hem om ons te redden van de Filistijnen!" Samuel offerde een jong lammetje aan de Heer als brand-offer en bad tot de Heer voor Israël. En de Heer deed wat hij Hem vroeg. 10 Terwijl Samuel nog bezig was met het brand-offer, kwamen de Filistijnen al bij Mizpa aan. Toen liet de Heer het zó hevig onweren, dat de Filistijnen in paniek raakten. Daardoor werden ze verslagen door de Israëlieten. 11 Ze sloegen voor hen op de vlucht. De Israëlieten achtervolgden hen en versloegen hen tot voorbij Bet-Kar. 12 Toen zette Samuel een steen overeind tussen Mizpa en Sen. Hij noemde die steen: Eben-Haëzer (= 'Steen van de hulp'). "Want," zei hij, "tot hier heeft de Heer ons geholpen." 13 Zo werden de Filistijnen verslagen. Ze durfden het gebied van Israël niet meer binnen te vallen. Zolang Samuel leider van Israël was, was de Heer tegen de Filistijnen. 14 Het lukte Israël om de steden die de Filistijnen van hen hadden veroverd, weer terug te veroveren. Dat was het hele gebied van Ekron en Gat, met de dorpen die bij die steden hoorden. Ook tussen Israël en de Amorieten was er vrede.

15 Zijn leven lang leidde Samuel Israël. 16 Elk jaar reisde hij langs Bet-El, Gilgal en Mizpa. Dan gaf hij in die plaatsen leiding aan Israël. 17 Daarna ging hij altijd weer terug naar Rama. Want daar woonde hij en daar leidde hij Israël. Hij bouwde in Rama een altaar voor de Heer.