Add parallel Print Page Options

De stam van Levi

De zonen van Levi waren: Gerson, Kehat en Merari. De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. De kinderen van Amram waren: Aäron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aäron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. Eleazar kreeg een zoon: Pinehas. Pinehas kreeg een zoon: Abisua. Abisua kreeg een zoon: Bukki. Bukki kreeg een zoon: Uzzi. Uzzi kreeg een zoon: Zeraja. Zeraja kreeg een zoon: Merajot. Merajot kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Ahimaäz. Ahimaäz kreeg een zoon: Azarja. Azarja kreeg een zoon: Johanan. 10 Johanan kreeg een zoon: Azarja. Deze Azarja was hogepriester in de tempel die Salomo in Jeruzalem had gebouwd. 11 Azarja kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. 12 Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Sallum. 13 Sallum kreeg een zoon: Hilkia. Hilkia kreeg een zoon: Azarja. 14 Azarja kreeg een zoon: Seraja. Seraja kreeg een zoon: Jozadak. 15 Jozadak was één van de mensen die door koning Nebukadnezar van Babel gevangen werden meegenomen naar Babel toen de Heer de bewoners van Juda en Jeruzalem liet meenemen.

16 De zonen van Levi waren dus: Gerson, Kehat en Merari.

17 De zonen van Gerson waren: Libni en Simi.

18 De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.

19 De zonen van Merari waren: Mali en Musi. Dit zijn de namen van de families van de Levieten.

20 De familie van Gerson: Gersons zoon was Libni. Zijn zoon was Jahat. Zijn zoon was Zimma. 21 Zijn zoon was Joa. Zijn zoon was Iddo. Zijn zoon was Zera. En zijn zoon was Jeatrai.

22 De familie van Kehat: Kehats zoon was Amminadab. Zijn zoon was Korach. Zijn zoon was Assir. 23 Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Ebjasaf. Zijn zoon was Assir. 24 Zijn zoon was Tahat. Zijn zoon was Uriël. Zijn zoon was Uzzia en zijn zoon was Saul.

25 De familie van Elkana: Elkana's zonen waren: Amasai, Ahimot 26 en Elkana. De zoon van deze Elkana was Zofai. Zijn zoon was Nahat. 27 Zijn zoon was Eliab. Zijn zoon was Jeroham. Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Samuel. 28 De zonen van Samuel waren: de oudste zoon Joël en de tweede zoon Abia.

29 De familie van Merari: Merari's zoon was Mali. Zijn zoon was Libni. Zijn zoon was Simeï. Zijn zoon was Uzza. 30 Zijn zoon was Simea. Zijn zoon was Haggia. Zijn zoon was Asaja.

De taken van de Levieten in het heiligdom

31 Een aantal mannen uit de familie van Levi werd door David aangewezen als zangers in het heiligdom van de Heer. Dat was toen de kist van het verbond door koning David in Jeruzalem was neergezet. 32 Ze waren eerst zangers bij de tent van ontmoeting,[a] later in de tempel die Salomo in Jeruzalem voor de Heer liet bouwen. Ze werkten volgens de voorschriften die ze hadden gekregen.

33 Uit de familie van Kehat was Heman leider van de zangers. Heman was de zoon van Joël, die een zoon was van Samuel, 34 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Jeroham, die een zoon was van Eliël, die een zoon was van Toa, 35 die een zoon was van Zuf, die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Mahat, die een zoon was van Amassai, 36 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Joël, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Zefanja, 37 die een zoon was van Tahat, die een zoon was van Assir, die een zoon was van Asaf, die een zoon was van Korach, 38 die een zoon was van Jizhar, die een zoon was van Kehat, die een zoon was van Levi, die een zoon was van Jakob.

39 Rechts van Heman stond Asaf met een groep zangers. Hij was de zoon van Berechja, die een zoon was van Simea, 40 die een zoon was van Michaël, die een zoon was van Baëseja, die een zoon was van Malkia, 41 die een zoon was van Etni, die een zoon was van Zera, die een zoon was van Adaja, 42 die een zoon was van Etan, die een zoon was van Zimma, die een zoon was van Simeï, 43 die een zoon was van Jahat, die een zoon was van Gerson, die een zoon was van Levi.

44 Links van Heman stond Etan met een groep zangers. Etan was uit de familie van Merari. Hij was de zoon van Kisi, die een zoon was van Abdi, die een zoon was van Malluch, 45 die een zoon was van Hasabja, die een zoon was van Amazia, die een zoon was van Hilkia, 46 die een zoon was van Amzi, die een zoon was van Bani, die een zoon was van Semer, 47 die een zoon was van Mali, die een zoon was van Musi, die een zoon was van Merari, die een zoon was van Levi.

48 De andere Levieten deden dienst in de tent van ontmoeting. 49 Maar alleen Aäron en zijn zonen mochten de offers brengen op het brandoffer-altaar en het wierook-altaar. En alleen zij mochten het werk in de allerheiligste kamer doen en vergeving brengen over het volk Israël. Dat moesten ze doen volgens de wetten die Mozes, de dienaar van God, had gegeven.

50 Dit is de familie van Aäron: Aärons zoon was Eleazar. Zijn zoon was Pinehas. Zijn zoon was Abisua. 51 Zijn zoon was Bukki. Zijn zoon was Uzzi. Zijn zoon was Seraja. 52 Zijn zoon was Merajot. Zijn zoon was Amarja. Zijn zoon was Ahitub. 53 Zijn zoon was Zadok. Zijn zoon was Ahimaäz.

De steden van de Levieten

54 De Levieten woonden in de volgende steden. Eerst werd geloot welk gebied de families van Kehat die afstamden van Aäron, zouden krijgen. 55 Ze kregen Hebron dat in het gebied van de stam van Juda ligt, met de graslanden daar omheen. 56 Maar de akkers van Hebron en de dorpen die daarbij hoorden werden aan Kaleb, de zoon van Jefunne gegeven. 57 De families van Kehat kregen dus de vrijstad[b] Hebron, verder Libna met de graslanden daar omheen, Jattir en Estemoa met de graslanden daar omheen, 58 Hilen met de graslanden daar omheen, Debir met de graslanden daar omheen, 59 Asan met de graslanden daar omheen en Bet-Semes met de graslanden daar omheen. 60 In het gebied van de stam van Benjamin kregen ze: Geba met de graslanden daar omheen, Allemet met de graslanden daar omheen en Anatot met de graslanden daar omheen. In totaal woonden hun families dus in 13 steden. 61 De rest van de families van Kehat kreeg door loting tien steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse.

62 De families van Gerson kregen 13 steden in de gebieden van de stammen van Issaschar, Aser, Naftali en Manasse in Basan.

63 De families van Merari kregen door loting twaalf steden in de gebieden van de stammen van Ruben, Gad en Zebulon.

64 Zo gaven de Israëlieten aan de Levieten steden met de graslanden daar omheen 65 in de gebieden van de stammen van Juda, Simeon en Benjamin, door erom te loten. Deze steden werden met name genoemd.

66 De rest van de families van Kehat kreeg steden in het gebied van de stam van Efraïm: 67 de vrijstad Sichem met de graslanden daar omheen. Sichem lag in de bergen. Verder Gezer met de graslanden daar omheen, 68 Jokmeam met de graslanden daar omheen, Bet-Horon met de graslanden daar omheen, 69 Ajalon met de graslanden daar omheen, en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 70 Een aantal families van Kehat kreeg steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse: Aner met de graslanden daar omheen en Bileam met de graslanden daar omheen.

71 Een aantal families van Gerson kreeg steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse: Golan in Basan met de graslanden daar omheen en Astarot met de graslanden daar omheen. 72 Verder in het gebied van de stam van Issaschar: Kedes met de graslanden daar omheen, Dobrat met de graslanden daar omheen, 73 Ramot met de graslanden daar omheen en Anem met de graslanden daar omheen. 74 In het gebied van de stam van Aser: Masal met de graslanden daar omheen, Abdor met de graslanden daar omheen, 75 Hukok met de graslanden daar omheen en Rehob met de graslanden daar omheen. 76 In het gebied van de stam van Naftali: Kedes in Galilea met de graslanden daar omheen, Hammon met de graslanden daar omheen en Kirjataïm met de graslanden daar omheen.

77 Een aantal families van Merari kreeg steden in het gebied van de stam van Zebulon: Rimmono met de graslanden daar omheen en Tabor met de graslanden daar omheen. 78 Aan de oostkant van de Jordaan bij Jericho, in het gebied van de stam van Ruben: Bezer in de woestijn met de graslanden daar omheen, Jaza met de graslanden daar omheen, 79 Kedemot met de graslanden daar omheen en Mefaät met de graslanden daar omheen. 80 In het gebied van de stam van Gad: Ramot in Gilead met de graslanden daar omheen, Mahanaïm met de graslanden daar omheen, 81 Hesbon met de graslanden daar omheen en Jaëzer met de graslanden daar omheen.

Footnotes

  1. 1 Kronieken 6:32 Hiermee wordt de tent bedoeld die David voor de kist van het verbond had laten neerzetten. Lees 1 Kronieken 16:1. De oorspronkelijke tent van ontmoeting stond nog steeds in Gibeon.
  2. 1 Kronieken 6:57 Een vrijstad was een stad waar iemand heen kon vluchten als hij per ongeluk iemand gedood had. Daar mocht hij niet gedood worden door het familielid dat wraak kwam nemen op de man die iemand had gedood. Hij moest daar blijven wonen tot de dood van de hogepriester. Daarna mocht hij weer vrij in zijn eigen stad gaan wonen. Lees Numeri 35:11, 25-28.

利未的后裔

利未的儿子是革顺、哥辖和米拉利。 哥辖的儿子是暗兰、以斯哈、希伯仑和乌薛。 暗兰的儿子是亚伦和摩西,女儿是米利暗。亚伦的儿子是拿答、亚比户、以利亚撒和以他玛。 以利亚撒生非尼哈,非尼哈生亚比书, 亚比书生布基,布基生乌西, 乌西生西拉希雅,西拉希雅生米拉约, 米拉约生亚玛利雅,亚玛利雅生亚希突, 亚希突生撒督,撒督生亚希玛斯, 亚希玛斯生亚撒利雅,亚撒利雅生约哈难, 10 约哈难生亚撒利雅——这亚撒利雅在耶路撒冷 所罗门建的圣殿里任祭司, 11 亚撒利雅生亚玛利雅,亚玛利雅生亚希突, 12 亚希突生撒督,撒督生沙龙, 13 沙龙生希勒迦,希勒迦生亚撒利雅, 14 亚撒利雅生西莱雅,西莱雅生约萨答。 15 在耶和华借尼布甲尼撒掳掠犹大和耶路撒冷人的时候,约萨答也一起被掳去了。

16 利未的儿子是革顺、哥辖和米拉利。 17 革顺的儿子一个叫立尼,一个叫示每。 18 哥辖的儿子是暗兰、以斯哈、希伯仑、乌薛。 19 米拉利的儿子是抹利和姆示。以上是利未人按宗族分的各家族。

20 革顺的儿子是立尼,立尼的儿子是雅哈,雅哈的儿子是薪玛, 21 薪玛的儿子是约亚,约亚的儿子是易多,易多的儿子是谢拉,谢拉的儿子是耶特赖。

22 哥辖的儿子是亚米拿达,亚米拿达的儿子是可拉,可拉的儿子是亚惜, 23 亚惜的儿子是以利加拿,以利加拿的儿子是以比雅撒,以比雅撒的儿子是亚惜, 24 亚惜的儿子是他哈,他哈的儿子是乌列,乌列的儿子是乌西雅,乌西雅的儿子是少罗。 25 以利加拿的儿子是亚玛赛和亚希摩。 26 亚希摩的儿子是以利加拿,以利加拿的儿子是琐菲,琐菲的儿子是拿哈, 27 拿哈的儿子是以利押,以利押的儿子是耶罗罕,耶罗罕的儿子是以利加拿,以利加拿的儿子是撒母耳。 28 撒母耳的长子是约珥,次子是亚比亚。 29 米拉利的儿子是抹利,抹利的儿子是立尼,立尼的儿子是示每,示每的儿子是乌撒, 30 乌撒的儿子是示米亚,示米亚的儿子是哈基雅,哈基雅的儿子是亚帅雅。

圣殿的歌乐手

31 约柜安放在耶和华的殿中之后,大卫便派人在那里负责歌乐。 32 他们按班次在会幕供职,一直到所罗门在耶路撒冷建造了耶和华的殿。 33 以下是负责歌乐的人及其后代:

哥辖的后代有希幔。希幔是约珥的儿子,约珥是撒母耳的儿子, 34 撒母耳是以利加拿的儿子,以利加拿是耶罗罕的儿子,耶罗罕是以列的儿子,以列是陀亚的儿子, 35 陀亚是苏弗的儿子,苏弗是以利加拿的儿子,以利加拿是玛哈的儿子,玛哈是亚玛赛的儿子, 36 亚玛赛是以利加拿的儿子,以利加拿是约珥的儿子,约珥是亚撒利雅的儿子,亚撒利雅是西番雅的儿子, 37 西番雅是他哈的儿子,他哈是亚惜的儿子,亚惜是以比雅撒的儿子,以比雅撒是可拉的儿子, 38 可拉是以斯哈的儿子,以斯哈是哥辖的儿子,哥辖是利未的儿子,利未是以色列的儿子。 39 希幔的族兄和助手亚萨是比利迦的儿子,比利迦是示米亚的儿子, 40 示米亚是米迦勒的儿子,米迦勒是巴西雅的儿子,巴西雅是玛基雅的儿子, 41 玛基雅是伊特尼的儿子,伊特尼是谢拉的儿子,谢拉是亚大雅的儿子, 42 亚大雅是以探的儿子,以探是薪玛的儿子,薪玛是示每的儿子, 43 示每是雅哈的儿子,雅哈是革顺的儿子,革顺是利未的儿子。 44 希幔和亚萨的族兄和助手有米拉利的后代以探。以探是基示的儿子,基示是亚伯底的儿子,亚伯底是玛鹿的儿子, 45 玛鹿是哈沙比雅的儿子,哈沙比雅是亚玛谢的儿子,亚玛谢是希勒迦的儿子, 46 希勒迦是暗西的儿子,暗西是巴尼的儿子,巴尼是沙麦的儿子, 47 沙麦是末力的儿子,末力是姆示的儿子,姆示是米拉利的儿子,米拉利是利未的儿子。 48 希幔和亚萨的同族弟兄利未人都奉派到会幕——上帝的殿中担任各种职务。

49 亚伦和他的后代在祭坛和香坛上献祭烧香,负责至圣所里的各种工作,为以色列人赎罪,正如上帝的仆人摩西的吩咐。 50 以下是亚伦的后代:以利亚撒、非尼哈、亚比书、 51 布基、乌西、西拉希雅、 52 米拉约、亚玛利雅、亚希突、 53 撒督、亚希玛斯。

利未人住的地方

54 以下是哥辖族人亚伦的后代分到的地方:

他们抽中第一签, 55 得到了犹大境内的希伯仑城及其周围的草场, 56 但城外的田地和村庄分给了耶孚尼的儿子迦勒。 57 亚伦的子孙得到避难城希伯仑、立拿及其周围的草场、雅提珥、以实提莫及其周围的草场、 58 希仑、底璧、 59 亚珊、伯·示麦及这些城邑周围的草场。 60 他们还得到了便雅悯支派的迦巴、阿勒篾、亚拿突及这些城邑周围的草场。他们各宗族所得的城邑共十三座。

61 哥辖族其余的人从玛拿西半个支派中抽签分到了十座城。 62 革顺各宗族的人从以萨迦、亚设和拿弗他利支派以及玛拿西支派的巴珊地区分到了十三座城。 63 米拉利各宗族的人从吕便、迦得和西布伦支派抽签分到十二座城。 64 以色列人把这些城邑及其周围的草场分给了利未人。 65 以上提到的犹大、西缅和便雅悯支派的城邑也是用抽签的方式分给他们的。 66 哥辖的一些宗族从以法莲支派分到城邑, 67 其中有以法莲山区的避难城示剑及其周围的草场,还有基色、 68 约缅、伯·和仑、 69 亚雅仑和迦特·临门及这些城邑周围的草场。 70 哥辖族其余的人从玛拿西半个支派中得到了亚乃、比连城及其周围的草场。 71 革顺族从玛拿西半个支派中得到了巴珊的哥兰及其周围的草场,亚斯她录及其周围的草场。 72 他们从以萨迦支派得到了基低斯、大比拉、 73 拉末、亚念及这些城邑周围的草场。 74 他们从亚设支派得到了玛沙、押顿、 75 户割、利合及这些城邑周围的草场。 76 他们从拿弗他利支派得到了加利利的基低斯、哈们、基列亭及这些城邑周围的草场。 77 米拉利族的人从西布伦支派得到了临摩挪和他泊城及其周围的草场; 78 从约旦河东岸、耶利哥对面的吕便支派得到了旷野中的比悉、雅哈撒、 79 基底莫、米法押及这些城邑的草场; 80 从迦得支派得到了基列的拉末及其周围的草场、玛哈念、 81 希实本、雅谢及这些城邑周围的草场。

De nakomelingen van Levi

Hier volgen de namen van de zonen van Levi: Gersom, Kehat en Merari. Kehats zonen waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël. Amrams kinderen waren Aäron, Mozes en Mirjam. Aärons zonen waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 4-10 De oudste zonen van de elkaar opvolgende generaties van Aäron waren: Eleazar, de vader van Pinechas, de vader van Abisua, de vader van Bukki, de vader van Uzzi, de vader van Zerahja, de vader van Merajoth, de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Ahimaäz, de vader van Azarja, de vader van Johanan, de vader van Azarja, die hogepriester was van de tempel in Jeruzalem, die door Salomo was gebouwd.

11-15 Deze Azarja was de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Sallum, de vader van Hilkia, de vader van Azarja, de vader van Seraja, de vader van Jozadak.

Jozadak werd balling, toen de Here het volk van Juda en Jeruzalem gevangen liet nemen door Nebukadnezar.

16 Zoals hierboven aangegeven, waren Gersom, Kehat en Merari de zonen van Levi. 17 De zonen van Gersom waren Libni en Simi. 18 De zonen van Kehat waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël.

19-21 De zonen van Merari waren Machli en Musi. De families van de Levieten waren als volgt naar hun gezinshoofden verdeeld: in de familie van Gersom: Libni, Jahath, Zimma, Joah, Iddo, Zarah en Jeathrai. 22-24 In de familie van Kehat: Amminadab, Korach, Assir, Elkana, Ebjasaf, Assir, Tachat, Uriël, Uzzia en Saul. 25-27 Het gezin van Elkana was verder verdeeld in de volgende gezinnen van zijn zonen Amasai, Ahimoth, Elkana, Zofai, Nachat, Eliab, Jeroham en Elkana. 28 De gezinnen van de familie van Samuël werden geleid door Samuëls zonen: Joël, de oudste, en Abia, de tweede zoon. 29,30 De gezinnen van de familie van Merari werden geleid door zijn zonen Machli, Libni, Simi, Uzza, Simea, Haggia en Asaja.

31 Koning David wees deze mannen als koorleiders aan en liet koren vormen om God in de tabernakel te prijzen, nadat hij daar de ark een plaats had gegeven. 32 Totdat Salomo de tempel in Jeruzalem had gebouwd, gingen zij daar door met het leiden van de samenzang.

33-38 Hier volgen de namen van de nakomelingen van de koorleiders: de zanger Heman kwam uit de familie van Kehat en zijn geslachtsregister ging terug via de volgende personen: Joël, Samuël, Elkana, Jeroham, Eliël, Toah, Suf, Elkana, Mahath, Amassai, Elkana, Joël, Azarja, Zefanja, Tachat, Assir, Ebjasaf, Korach, Jishar, Kehat, Levi en Israël. 39-43 Hemans helper was Asaf, wiens stamboom terugging via Berechja, Simea, Michaël, Baëseja, Malkia, Ethni, Zerach, Adaja, Ethan, Zimma, Simi, Jahath, Gersom en Levi. 44-47 Hemans tweede helper was Ethan, een lid van de familie van Merari, die aan zijn linkerhand stond. Ethans stamboom liep terug via Kisi, Abdi, Malluch, Hasabja, Amazia, Hilkia, Amzi, Bani, Semer, Machli, Musi, Merari en Levi.

48 Hun familieleden, alle andere Levieten, waren belast met allerlei andere taken in de tabernakel. 49 Maar alleen Aäron en zijn nakomelingen waren priesters. Tot hun taken behoorde het offeren van brandoffers en reukwerk, alle werkzaamheden die te maken hadden met het binnenste heiligdom, het Heilige der Heiligen, voor de verzoening van Israël met de Here. Zij zorgden ervoor dat alle aanwijzingen die Gods dienaar Mozes had gegeven, werden opgevolgd.

50-53 De nakomelingen van Aäron waren Eleazar, Pinechas, Abisua, Bukki, Uzzi, Zerahja, Merajoth, Amarja, Ahitub, Zadok en Ahimaäz. 54 Door middel van het lot werden aan de nakomelingen van Aäron die deel uitmaakten van de familie van Kehat, 55 de vrijstad Hebron in Juda met de weidegronden er omheen toegewezen. 56,57 Maar de velden en omringende dorpen werden aan Kaleb, de zoon van Jefunne, gegeven. 58,59 De nakomelingen van Aäron kregen ook de volgende steden met weidegronden er omheen: Libna, Jattir, Estemoa, Hilen, Debir, Asan en Bet-Semes. 60 Dertien andere steden met het omringende grasland, inclusief Geba, Alemeth en Anathoth, werden door de stam van Benjamin aan de priesters toegewezen. 61 Daarna werd er geloot om de verdeling van het land van de overgebleven nakomelingen van de familie van Kehat te regelen en zij kregen tien steden in het gebied van de stam van Manasse.

62 De gezinnen van de familie van Gersom kregen door middel van het lot dertien steden in het gebied van Basan van de stammen Issachar, Aser, Naftali en Manasse. 63 De gezinnen van de Merari-familie kregen op diezelfde manier twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon. 64,65 Ook de stammen Juda, Simeon en Benjamin stelden op deze manier door middel van het lot steden beschikbaar aan de Levieten. De namen van deze steden werden daarbij hardop genoemd.

66-69 De stam van Efraïm gaf de volgende vrijsteden met het omringende grasland aan de overgebleven gezinnen van de Kehat-familie: Sichem, de vrijstad in het gebergte Efraïm, Gezer, Jokmeam, Bet-Horon, Ajalon en Gath-Rimmon. 70 De volgende vrijsteden met het omringende grasland kwamen in handen van de gezinnen van de Kehatieten uit het bezit van de stam van Manasse: Aner en Bileam.

71 De vrijsteden met het omringende grasland die de stam van Manasse aan de gezinnen van de Gersom-familie gaf, waren: de vrijstad Golan in Basan en Astharoth. 72 De stam van Issachar gaf hun Kedes, Dobrath, 73 Ramot en Anem, met uiteraard de omringende weidegronden. 74 De stam van Aser gaf hun Masal, Abdon, 75 Hukok en Rechob, weer met het omringende grasland. 76 De stam van Naftali gaf hun Kedes in Galilea, Hammon en Kirjataïm met het bijbehorende grasland. 77 Van de stam van Zebulon kregen zij de steden Rimmono en Tabor. 78,79 Aan de overkant van de Jordaan, tegenover Jericho, gaf de stam van Ruben hun Beser, een woestijnstad, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, met de daarbij behorende weidegronden. 80 De stam van Gad gaf hun ten slotte Ramot in Gilead, Machanaïm, 81 Chesbon en Jazer. Ook hier kregen zij de erbij behorende weidegronden bij.