Add parallel Print Page Options

Gods medewerkers en Gods werk

Maar, broeders en zusters, ik kon niet tegen jullie spreken als tegen mensen die Gods Geest in zich hebben. Want ook al geloven jullie, toch denken jullie nog op de manier van de ongelovige mensen. Dus als mensen die Gods Geest niet hebben. Jullie zijn nog steeds baby's in het geloof. Jullie weten nog bijna niets van Christus. Ik heb jullie heel eenvoudige dingen over God geleerd. Net zoals je aan baby's melk moet geven en geen vast voedsel. Want de moeilijker dingen konden jullie nog niet begrijpen. En dat kunnen jullie nog steeds niet. Want jullie doen en denken nog precies als de ongelovige mensen. Want als jullie jaloers zijn en ruzie maken, dan zijn jullie toch nog net als de ongelovige mensen? Dan zijn jullie toch nog helemaal niet veranderd? Want als de één zegt: "Ík hoor bij Paulus!" en de ander: "Ík hoor bij Apollos!" dan zijn jullie toch onveranderde mensen? Want wat zijn Apollos en Paulus? Gewoon dienaren van God door wie jullie in Jezus zijn gaan geloven! We hebben allebei het werk gedaan dat we van de Heer moesten doen. Ik heb het geloof in jullie hart geplant. Apollos heeft jullie geloof verzorgd. Maar God zorgde voor de groei van jullie geloof. Daarom is degene die plant niet belangrijk, en degene die verzorgt ook niet. Alleen God is belangrijk, want Hij zorgt voor de groei. Maar de planter en de verzorger zijn wel allebei nodig. En allebei zullen ze hun eigen beloning krijgen voor het werk dat ze hebben gedaan. Zo zijn wij dus Gods medewerkers. En jullie zijn Gods akker waarop Híj werkt.

Bouwen op het fundament

Je zou ook kunnen zeggen: Jullie zijn Gods gebouw. 10 Met de gave die God mij heeft gegeven, heb ik als een goed bouwmeester het fundament van jullie geloof gelegd. Op dat fundament bouwen andere mensen verder. Maar zij moeten wel goed opletten hóe ze daarop verder bouwen. 11 Want niemand mag een ander fundament leggen dan dat er al ligt. Want dat fundament is Jezus Christus. 12 Later zal vanzelf duidelijk worden hoe iedereen op dit fundament verder heeft gebouwd. Als je goed gebouwd hebt, is dat te vergelijken met goud, zilver en edelstenen. Als je slecht gebouwd hebt, is dat te vergelijken met hout, hooi en stro. 13 Of je goed of slecht hebt gebouwd, zal te zien zijn op de laatste dag. Want die dag komt met vuur. En het vuur zal duidelijk maken waarmee is gebouwd. 14 Als het bouwwerk dat je op het fundament hebt gebouwd, blijft staan, zul je van de Heer een beloning krijgen. 15 Maar als het afbrandt, zul je geen beloning krijgen. Je zal wel zelf gered worden. Maar het zal zijn alsof je door het vuur bent gegaan.

16 Vergeet niet dat jullie de tempel van God zijn. In die tempel woont Gods Geest. 17 Als iemand de tempel van God kwaad doet, zal God hém kwaad doen. Want de tempel van God is heilig. Jullie zijn die heilige tempel!

Er is geen reden om op te scheppen

18 Houd jezelf niet voor de gek! Als jullie denken dat jullie heel wijs zijn in de dingen van deze wereld, moeten jullie eerst dwaas worden. Pas dan zullen jullie écht wijs worden. 19 Want God vindt de wijsheid van de wereld juist dwaas. Want er staat in de Boeken: "God vangt de wijze mensen in hun wijsheid." 20 En ergens anders staat: "De Heer weet dat de ideeën van de wijze mensen niets te betekenen hebben." 21 Daarom moeten jullie niet opscheppen over één bepaalde persoon, want dat is dwaas. Álles is immers van jullie: 22 Paulus, Apollos en Petrus, de wereld, leven en dood, heden en toekomst – alles is van jullie. 23 En jullie zijn van Christus, en Christus is van God.

Gods medewerkers en Gods akker

Broeders en zusters, toen ik bij u was, kon ik u nog niet toespreken als geestelijke mensen. U leidde uw eigen leven en deed uw eigen zin. Uw verhouding met Christus was nog zó pril dat ik u alleen maar melk kon geven. Vast voedsel was te zwaar voor u en dat is helaas nog steeds het geval. Ook nu nog wordt u door uw eigen verlangens beheerst. Want als u jaloers bent en elkaar niet kunt verdragen, wordt u blijkbaar nog door uw eigen verlangens beheerst. Dan bent u net als de ongelovige mensen. Als de een zegt bij Paulus te horen en de ander bij Apollos, is dat erg menselijk geredeneerd. Wie is Apollos en wie ben ik? God heeft ons willen gebruiken om u tot het geloof in Christus te brengen, ieder van ons zoals de Here het ons opgedragen heeft. Ik heb het geloof in u geplant, Apollos heeft het verder verzorgd, maar alleen God kon het laten groeien. De planter en de verzorger zijn niet belangrijk, maar God wel. Hij geeft de groei. De planter en de verzorger kunnen niet zonder elkaar. Zij krijgen allebei de beloning die hun toekomt, afhankelijk van het werk dat zij deden. Wij zijn Gods medewerkers en u bent Gods akker. Of anders gezegd: Gods gebouw.

10 God heeft mij het voorrecht en de kracht gegeven om als een goed architect de fundering te leggen waarop een ander voortbouwt. Natuurlijk moet iedereen wel oppassen hóe hij daarop bouwt. 11 Want een andere fundering dan Jezus Christus mag niemand leggen. 12 U kunt op die ene fundering met allerlei materialen bouwen, met goud, zilver en edelsteen, óf met hout, hooi en stro. 13 Het zal vanzelf blijken wat u hebt gedaan, want de grote dag van de Here komt met vuur. In het vuur blijft alleen over wat waardevol is, de rest verbrandt. 14 Als u met vuurvast materiaal op de fundering hebt gebouwd, krijgt u loon. 15 Als uw werk verbrandt, zult u verlies lijden. U zult zelf gered worden, maar dan wel door het vuur heen.

16 Weet u niet dat u zelf de tempel van God bent en dat zijn Geest in u woont? 17 Als iemand Gods tempel beschadigt, zal God hem schade toebrengen. Want Gods tempel is heilig. En u bent de tempel van God!

18 Maak uzelf niets wijs. Als iemand zich verbeeldt in deze wereld een wijs mens te zijn, moet hij dwaas worden. Dan pas zult u weten wat wijs is. 19 De wijsheid van deze wereld is voor God immers dwaasheid! Zo staat het ook in de Boeken: ‘God vangt de wijzen in hun eigen sluwheid,’ 20 en: ‘De Here weet dat wat er in wijze mensen omgaat nutteloos is.’ 21 Kijk geen mensen naar de ogen, want in God hebt u alles al ontvangen. 22 Of het nu om Paulus, Apollos of Petrus gaat, of om de wereld, het leven en de dood, of om heden of toekomst: alles ligt vast in Gods hand en is van u. 23 Want u bent van Christus en Christus is van God.

And I, brethren, could not speak unto you as unto spiritual, but as unto carnal, as unto babes in Christ. I fed you with milk, not with meat; for ye were not yet able to bear it: nay, not even now are ye able; for ye are yet carnal: for whereas there is among you jealousy and strife, are ye not carnal, and do ye not walk after the manner of men? For when one saith, I am of Paul; and another, I am of Apollos; are ye not men? What then is Apollos? and what is Paul? Ministers through whom ye believed; and each as the Lord gave to him. I planted, Apollos watered; but God gave the increase. So then neither is he that planteth anything, neither he that watereth; but God that giveth the increase. Now he that planteth and he that watereth are one: but each shall receive his own reward according to his own labor. For we are God’s fellow-workers: ye are God’s [a]husbandry, God’s building.

10 According to the grace of God which was given unto me, as a wise masterbuilder I laid a foundation; and another buildeth thereon. But let each man take heed how he buildeth thereon. 11 For other foundation can no man lay than that which is laid, which is Jesus Christ. 12 But if any man buildeth on the foundation gold, silver, costly stones, wood, hay, stubble; 13 each man’s work shall be made manifest: for the day shall declare it, because it is revealed in fire; [b]and the fire itself shall prove each man’s work of what sort it is. 14 If any man’s work shall abide which he built thereon, he shall receive a reward. 15 If any man’s work shall be burned, he shall suffer loss: but he himself shall be saved; yet so as through fire.

16 Know ye not that ye are a [c]temple of God, and that the Spirit of God dwelleth in you? 17 If any man destroyeth the [d]temple of God, him shall God destroy; for the [e]temple of God is holy, [f]and such are ye.

18 Let no man deceive himself. If any man thinketh that he is wise among you in this [g]world, let him become a fool, that he may become wise. 19 For the wisdom of this world is foolishness with God. For it is written, [h]He that taketh the wise in their craftiness: 20 and again, [i]The Lord knoweth the reasonings of the wise, that they are vain. 21 Wherefore let no one glory in men. For all things are yours; 22 whether Paul, or Apollos, or Cephas, or the world, or life, or death, or things present, or things to come; all are yours; 23 and ye are Christ’s; and Christ is God’s.

Footnotes

  1. 1 Corinthians 3:9 Greek tilled land.
  2. 1 Corinthians 3:13 Or, and each man’s work, of what sort it is, the fire shall prove it
  3. 1 Corinthians 3:16 Or, sanctuary
  4. 1 Corinthians 3:17 Or, sanctuary
  5. 1 Corinthians 3:17 Or, sanctuary
  6. 1 Corinthians 3:17 Or, which temple ye are
  7. 1 Corinthians 3:18 Or, age
  8. 1 Corinthians 3:19 Job 5:13.
  9. 1 Corinthians 3:20 Ps. 94:11.