Add parallel Print Page Options

De rechten die Paulus heeft

Ik ben toch een boodschapper van God? Ik ben toch een vrij mens? Ik heb de Heer Jezus Christus toch gezien? Jullie zijn toch het bewijs van het werk dat ik in de Heer heb gedaan? Anderen vinden misschien dat ik géén boodschapper van God ben. Maar júllie zouden toch moeten weten dat ik dat wél ben. Jullie zijn daar zelf het bewijs van. Ik zeg dit om me te verdedigen tegen de mensen die onderzoeken of ik wel echt door de Heer ben gestuurd.

Ik heb toch het recht om op kosten van de gemeente eten en drinken te krijgen?[a] En om met een zuster te trouwen en haar mee te nemen op mijn reizen? De andere boodschappers van God en de broeders van de Heer en Petrus hebben dat óók gedaan! Moeten soms alleen Barnabas en ik zelf blijven werken om te eten te hebben? Hebben jullie wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen loon moet betalen? Of van een wijnboer die niet van zijn eigen druiven mag eten? Of van een herder die zelf niet van de melk van zijn schapen mag drinken?

Denken jullie dat ik hier mijn eigen mening geef? Of zegt de wet van Mozes er ook iets over? Ja, ook de wet van Mozes zegt daar iets over. Want daarin staat: "Je mag een os die in de oogst werkt, geen muilkorf omdoen. Hij moet onder het werken kunnen eten." Zegt God dat alleen vanwege de ossen? 10 Of zegt Hij dat ook voor ons? Ja, het werd voor óns opgeschreven. Iemand die ploegt, mag verwachten dat hij ervoor betaald zal worden. En iemand die de oogst helpt binnenhalen, mag verwachten dat hij daarvoor een beloning zal krijgen. 11 Nu hebben wij bij jullie geestelijke dingen gezaaid. Is het dan verkeerd om te verwachten dat we van jullie materiële dingen mogen oogsten zoals eten en drinken? 12 Andere mensen hebben daar recht op. Dan hebben wij daar toch zeker nog veel méér recht op? Maar we hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. We willen alles verdragen om het goede nieuws van Christus nergens mee in de weg te staan. 13 Jullie weten toch dat de priesters die in de tempel werken, ook van de tempel te eten krijgen? En dat de priesters die de offers brengen, ook van de offers mogen eten? 14 Zo heeft de Heer ook bepaald dat de mensen die het goede nieuws komen brengen, daar ook van mogen leven doordat ze van de mensen die het goede nieuws geloven alles krijgen wat ze nodig hebben.

Paulus maakt geen gebruik van zijn rechten

15 Maar ik heb zelf van dat recht helemaal geen gebruik gemaakt. Ik schrijf dit ook niet omdat ik er nu gebruik van wil gaan maken. Ik sterf liever van de honger, dan dat ik loon van jullie krijg voor mijn werk. Ik ben er trots op dat ik zo leef. En dat zal niemand mij afpakken! 16 Ik breng het goede nieuws wel, maar dat is helemaal niets om over op te scheppen. Ik móet dat namelijk doen. Het zou niet best voor mij zijn als ik het goede nieuws níet vertelde! 17 Als ik het goede nieuws zou brengen omdat ik dat zelf zo graag wilde, had ik recht op een beloning. Maar God heeft het mij als taak gegeven. Ik móet het doen, ook als ik er geen zin in zou hebben. 18 Krijg ik er dan helemaal niets voor? Jawel, mijn beloning is: het goede nieuws brengen zonder dat jullie iets voor mij hoeven te doen. Zo wil ik van mijn rechten als prediker geen gebruik maken.

De manier waarop Paulus de mensen dient

19 Ik ben wel een vrij mens, maar toch heb ik jullie allemaal als een slaaf gediend. Zo hoopte ik zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen. 20 Bij de Joden heb ik als een Jood geleefd, om Joden voor de Heer te winnen. Bij de mensen die zich aan de wet van Mozes houden, heb ik me ook aan de wet van Mozes gehouden. Zo hoopte ik hen voor de Heer te winnen. 21 Bij de mensen die de wet van Mozes niet kennen, leefde ik zelf ook niet volgens de wet van Mozes. (Maar natuurlijk leef ik voor God niet zonder de wet, want ik houd me aan de wet van Christus.) Zo hoopte ik die mensen voor Christus te winnen. 22 Bij zwakke mensen heb ik geleefd alsof ik ook zwak was, om die zwakke mensen voor de Heer te winnen. Ik heb mij altijd aan alle mensen aangepast. Zo hoopte ik er in ieder geval een paar te kunnen redden. 23 Ik heb alles over voor het goede nieuws. Alleen zó kan ik er ook zelf van genieten.

Het geloof is te vergelijken met een sportwedstrijd

24 Jullie weten wel dat álle mensen die aan een hardloopwedstrijd meedoen, moeten rennen. Toch kan er maar één de prijs winnen. Leef dan alsof jullie een wedstrijd moeten winnen! 25 En mensen die aan een sportwedstrijd meedoen, kunnen niet maar doen waar ze zin in hebben. Ze moeten hard trainen. Zíj doen dat om een aardse prijs te winnen. Maar wíj werken voor een eeuwige prijs! 26 Ik ren als een hardloper op mijn doel af. Een hardloper loopt immers ook niet zomaar ergens heen. En een bokser slaat ook niet in het wilde weg in de lucht. 27 En een sporter traint zijn lichaam en is er streng voor. Anders wordt hij afgekeurd voor de wedstrijd. Net als een sporter ben ook ik streng voor mezelf. Want anders word ik zelf ongeschikt voor de wedstrijd waar ik andere mensen voor opgeroepen heb!

Footnotes

  1. 1 Corinthiërs 9:4 Dat heeft Jezus gezegd. Lees Matteüs 10:10.

De rechten van apostelen

Ben ik dan niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik onze Here Jezus soms niet gezien? Heeft de Here mij soms niet gebruikt om u tot geloof in Hem te brengen? Al zeggen anderen dat ik geen apostel ben, u kunt dat niet zeggen. U bent zelf het levende bewijs: de Here heeft zijn stempel op u gezet.

Dat is ook mijn verdediging tegenover mensen die menen over mij te mogen oordelen. Mogen wij soms geen gebruik maken van het recht bij u te eten en te drinken? Mogen wij niet een gelovige als vrouw meenemen op onze reizen? De andere apostelen en de broers van de Here Jezus doen dat ook. En Petrus doet het. Zijn Barnabas en ik dan de enige apostelen die zelf ons brood moeten verdienen? Hebt u wel eens gehoord van een soldaat die zijn eigen soldij moet betalen? Of van een wijnbouwer die zijn eigen druiven niet mag eten? Of van een herder die de melk van zijn eigen vee niet mag drinken? Dit zijn maar enkele voorbeelden uit het dagelijks leven. Maar de wet van Mozes zegt hetzelfde. Daarin staat: ‘U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst,’ het dier moet zo nu en dan een hap kunnen nemen. Zou God dan alleen ossen op het oog hebben of ook ons? 10 Natuurlijk is dat voor ons geschreven! Want zowel wie ploegt als wie de oogst binnenhaalt, moet op een deel van de oogst kunnen rekenen. Zo moeten ook de apostelen hun werk kunnen doen in de hoop dat er voor hen gezorgd zal worden.

11 Wij hebben geestelijk zaad in u gezaaid. Is het dan teveel gevraagd dat wij eten en drinken oogsten? 12 Als andere apostelen door de gelovigen verzorgd worden, hebben wij daar toch ook recht op? Maar wij hebben van dat recht geen gebruik gemaakt. Wij hebben er niet over gesproken omdat u anders misschien niet had geluisterd naar het goede nieuws van Jezus Christus. 13 Weet u niet dat de mannen die in het huis van God werken, eten wat in dat huis gebracht wordt? En dat zij die voor het altaar zorgen, een deel krijgen van het offer dat op het altaar wordt gelegd? 14 Zo heeft de Here ook gezegd dat de mensen die het goede nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat goede nieuws ontvangen. 15 Maar ik heb nooit van dat recht gebruik gemaakt. En ik schrijf dit ook niet om daar verandering in te brengen. Ik zou nog liever van honger omkomen dan mij de voldoening te laten afnemen dat ik u het goede nieuws gebracht heb zonder er loon voor te krijgen. 16 Want als ik het goede nieuws bekendmaak, heb ik geen reden om trots te zijn. Ik kan gewoon niet anders. Het zou er slecht voor mij uitzien, als ik het niet bekendmaakte. 17 Als ik dit werk uit vrije wil deed, zou ik een beloning krijgen. Maar dat is niet zo, ik doe eenvoudig wat de Here mij heeft opgedragen.

18 Krijg ik dan helemaal geen loon? Jawel, mijn loon is de voldoening het goede nieuws voor niets te mogen brengen. Daarom maak ik niet ten volle gebruik van mijn rechten. 19 Want hoewel ik een vrij man ben, heb ik mij aan alle mensen ondergeschikt gemaakt om er zoveel mogelijk voor Christus te winnen. 20 Als ik bij Joden ben, leef ik als een Jood om hen voor Christus te winnen. Als ik bij mensen ben die zich aan de wet van Mozes houden, houd ik mij er ook aan omdat ik hen voor Christus wil winnen. 21 Als ik bij mensen ben die niet volgens de wet van Mozes leven, houd ik mij er ook niet aan, omdat ik hen voor Christus wil winnen. Maar dat wil niet zeggen dat ik zonder Gods wet leef. 22 Voor mij geldt de wet van Christus. Als ik bij zwakke mensen ben, laat ik niet merken dat ik sterk ben, om hen voor Christus te winnen. Ik heb mij aan al die mensen aangepast om in ieder geval enkelen van hen te redden. 23 Ik doe het allemaal ter wille van het goede nieuws, ik wil samen met vele anderen de zegen ervan hebben.

24 Op de wedstrijdbaan doen alle hardlopers hun best om te winnen en toch is er maar één die de prijs krijgt. Doe uw best dan ook de prijs te krijgen. 25 Wie voor een wedstrijd traint, ontzegt zich van alles: een sportman voor een erekrans die verwelkt, maar een gelovige voor een erekrans die nooit verwelkt. 26 Daarom loop ik niet zomaar wat in het wilde weg en ik sta ook niet in de lucht te boksen. 27 Nee, ik hard mijn lichaam en dwing het te doen wat ik wil, anders zou het wel eens kunnen gebeuren dat ik, na anderen voor de wedstrijd te hebben opgeroepen, zelf wordt gediskwalificeerd.

Am I not a free man? Am I not an emissary of the Messiah? Haven’t I seen Yeshua our Lord? And aren’t you yourselves the result of my work for the Lord? Even if to others I am not an emissary, at least I am to you; for you are living proof that I am the Lord’s emissary. That is my defense when people put me under examination.

Don’t we have the right to be given food and drink? Don’t we have the right to take along with us a believing wife, as do the other emissaries, also the Lord’s brothers and Kefa? Or are Bar-Nabba and I the only ones required to go on working for our living? Did you ever hear of a soldier paying his own expenses? or of a farmer planting a vineyard without eating its grapes? Who shepherds a flock without drinking some of the milk? What I am saying is not based merely on human authority, because the Torah says the same thing — for in the Torah of Moshe it is written, “You are not to put a muzzle on an ox when it is treading out the grain.”[a] If God is concerned about cattle, 10 all the more does he say this for our sakes. Yes, it was written for us, meaning that he who plows and he who threshes should work expecting to get a share of the crop. 11 If we have sown spiritual seed among you, is it too much if we reap a material harvest from you? 12 If others are sharing in this right to be supported by you, don’t we have a greater claim to it?

But we don’t make use of this right. Rather, we put up with all kinds of things so as not to impede in any way the Good News about the Messiah. 13 Don’t you know that those who work in the Temple get their food from the Temple, and those who serve at the altar get a share of the sacrifices offered there? 14 In the same way, the Lord directed that those who proclaim the Good News should get their living from the Good News.

15 But I have not made use of any of these rights. Nor am I writing now to secure them for myself, for I would rather die than be deprived of my ground for boasting! 16 For I can’t boast merely because I proclaim the Good News — this I do from inner compulsion: woe is me if I don’t proclaim the Good News! 17 For if I do this willingly, I have a reward; but if I do it unwillingly, I still do it, simply because I’ve been entrusted with a job. 18 So then, what is my reward? Just this: that in proclaiming the Good News I can make it available free of charge, without making use of the rights to which it entitles me.

19 For although I am a free man, not bound to do anyone’s bidding, I have made myself a slave to all in order to win as many people as possible. 20 That is, with Jews, what I did was put myself in the position of a Jew, in order to win Jews. With people in subjection to a legalistic perversion of the Torah, I put myself in the position of someone under such legalism, in order to win those under this legalism, even though I myself am not in subjection to a legalistic perversion of the Torah. 21 With those who live outside the framework of Torah, I put myself in the position of someone outside the Torah in order to win those outside the Torah — although I myself am not outside the framework of God’s Torah but within the framework of Torah as upheld by the Messiah. 22 With the “weak” I became “weak,” in order to win the “weak.” With all kinds of people I have become all kinds of things, so that in all kinds of circumstances I might save at least some of them.

23 But I do it all because of the rewards promised by the Good News, so that I may share in them along with the others who come to trust. 24 Don’t you know that in a race all the runners compete, but only one wins the prize? So then, run to win! 25 Now every athlete in training submits himself to strict discipline, and he does it just to win a laurel wreath that will soon wither away. But we do it to win a crown that will last forever. 26 Accordingly, I don’t run aimlessly but straight for the finish line; I don’t shadow-box but try to make every punch count. 27 I treat my body hard and make it my slave so that, after proclaiming the Good News to others, I myself will not be disqualified.

Footnotes

  1. 1 Corinthians 9:9 Deuteronomy 25:4

Do I not have cherut [in Rebbe, Melech HaMoshiach]? Am I not a Shliach? Have I not seen Rebbe, Melech HaMoshiach Adoneinu? Are you not my po’al (work) in Adoneinu?

If to others I am not a Shliach, surely I am to you, for you are the chotam (seal) of my shlichus (Ga 2:10), in Hashem.

My apologetic to the ones cross-examining me is this:

Do I not have the privilege of eating and drinking?

Is the privilege not mine to take an achot b’Moshiach as isha in my travels for Rebbe, Melech HaMoshiach’s avodas kodesh, just as the rest of his Shlichim do and the Achim [see p.848] of Rebbe, Melech HaMoshiach Adoneinu and Kefa?

Or is it only Bar-Nabba and I who are denied the privilege of not working at a parnasah?

Whoever heard of someone serving as a chaiyal (soldier) but having to pay his own wages for doing so? Who plants a kerem (vineyard) but does not eat the p’ri hakerem? And who serves as a ro’eh (shepherd) over a flock and of the cholov (milk) of the flock does not partake? [Devarim 20:6; Mishle 27:18]

Do I say this according to the dvar haBnei Adam? Or does not the Torah say these things?

For, in the Torah of Moshe [Rabbenu] it has been written, LO TACHSOM SHOR BEDISHO ("You shall not muzzle an ox treading grain" DEVARIM 25:4). Surely it is not for oxen that Hashem is concerned.

10 Or does he not speak altogether for our sake, and is it not for us that Hashem says this? Ken, for us, because it was written that the one plowing ought to plow on in tikvah, and the one threshing ought to partake with tikvah.

11 If we sowed spiritual things to you, is it too much if we reap in material things from you? [Ro 15:27]

12 If others over you can claim this privilege, can we not even more? But we did not make use of this privilege; we endure all things, lest any hindrance we should give to Moshiach’s Besuras HaGeulah.

13 Do you not have da’as that the kohanim serving in the Beis Hamikdash sherut (service in the Temple) eat the things of the Beis Hamikdash; the kohanim attending the Mizbe’ach (altar) have their share with the Mizbe’ach (altar)?

14 So also Moshiach Adoneinu appointed the ones proclaiming the Besuras HaGeulah to get their parnasah from the Besuras HaGeulah.

15 But I have not used any of these privileges; I did not write these things that it might be so with me; for it’s better for me rather to die than that someone deprive me of my kavod [in Rebbe, Melech HaMoshiach Pp 1:21].

16 For if I preach the Besuras HaGeulah there is nothing for me to boast about, als (since) necessity is laid on me, for Oy Li ("Woe to me!") if I do not preach the Besuras HaGeulah [YIRMEYAH 20:9].

17 For, if I do this willingly, I have a sachar (reward), but if unwillingly, then a ne’emanut (trusteeship), a kehunah for the Besuras HaGeulah [Ro 15:16] has been entrusted to me.

18 What then is my sachar (reward)? That in preaching as a maggid of the Besuras HaGeulah, I may make the Besuras HaGeulah free of charge, so as not to make full use of my right in the Besuras HaGeulah.

19 For being no indentured servant to any one of the Bnei Adam, I made myself a servant [working for nothing] to kol Bnei Adam, that I might win the more.

20 And I became to the Yehudim as a Yehudi, that I might win Yehudim; to the ones under Torah, I became as under Torah—not being myself under [the epoch of] Torah—that the ones under Torah I might win;

21 To the ones without Torah, as without Torah, though not being without the Torah of Hashem but being under Moshiach’s Torah [YESHAYAH 42:4], that I might win the ones without Torah.

22 I became weak to the weak ones that I might win the weak ones. I have become all things to kol Bnei Adam, that by all means I might save some.

23 And all things I do because of the Besuras HaGeulah that a fellow partaker and deveykus sharer in it I may become.

24 Do you not have da’as that the ones running on a race course all indeed run, but it is only one who receives the prize? So run that you may obtain the prize.

25 And everyone competing in the [Olympic] games in all things exercises shlitah atzmi: those ones, therefore, that they may obtain a perishable wreath; but we, an imperishable.

26 Therefore, I run not as one without a goal that is kovua (fixed, set). I box as not beating the air.

27 But I do more than merely spar with my basar; I pommel it and keep it under strict subjection, so that after I am the maggid to others, I myself will not become declared ineligible.