Print Page Options

De gelovigen kunnen iets leren van de geschiedenis van het volk Israël

10 Let op, broeders en zusters, hoe het met onze voorouders is gegaan. Onze voorouders werden allemaal geleid en beschermd door de wolk van God.[a] Ze trokken ook allemaal door de zee.[b] Door de wolk en door de zee werden ze allemaal gedoopt tot volk van Mozes. Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel. Ze dronken allemaal hetzelfde geestelijke drinken.[c] Want ze dronken allemaal uit de geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was Christus. En toch was God met de meesten van hen niet blij. Daarom liet Hij hen sterven in de woestijn.[d]

Deze dingen zijn gebeurd als voorbeeld voor ons. De bedoeling is dat we er iets van zullen leren. We kunnen ervan leren dat we niet moeten verlangen naar dingen waarmee we ongehoorzaam zijn aan God. Zij deden dat wel. Jullie moeten ook geen afgoden aanbidden. Zij deden dat wel. Er staat in de Boeken: "Het volk ging zitten om offers te brengen en te eten en te drinken, en ze maakten er een wild feest van."[e] En we moeten geen dingen op het gebied van seks doen die God niet goedvindt. Sommigen van hen deden dat wel, en er stierven op één dag 23.000 mensen.[f] En we moeten God niet uitdagen. Sommigen van hen deden dat wel, en ze stierven doordat ze werden gebeten door giftige slangen.[g] 10 En jullie moeten niet mopperen en klagen. Want de mensen die dat deden, werden gedood door de doods-engel.[h] 11 Van alles wat met hen gebeurd is, kunnen we iets leren. Het is een voorbeeld voor ons. Het werd lang geleden opgeschreven als waarschuwing voor de mensen van nu, aan het eind van de tijd. 12 Dus als je denkt dat je zulke dingen nooit zou doen, kijk dan goed uit dat je ze niet op een dag tóch doet. 13 Maar als je in de verleiding komt om iets verkeerds te doen, bedenk dan dit. Geen één verleiding is zó groot, dat je er niet tegenop zou kunnen. Want God laat je nooit in de steek. Hij zal niet toestaan dat je het zó moeilijk krijgt, dat je het niet meer aankan. Want Hij zal, als er verleidingen komen, ook voor de oplossing zorgen. Daardoor zul je sterk genoeg zijn om de juiste beslissingen te nemen.

De maaltijd van de Heer

14 Daarom, lieve broeders en zusters, moeten jullie ver bij de afgoden vandaan blijven. 15 Jullie zijn toch verstandige mensen? Bedenk dan zelf of ik gelijk heb met wat ik zeg. 16 Door samen uit de wijnbeker te drinken waarvoor we God danken, worden we één met het bloed van Christus. Dat weten jullie. En door samen te eten van het brood dat we breken, worden we één met het lichaam van Christus.[i] Dat weten jullie óók. 17 Omdat we van één brood eten, zijn wij met elkaar verbonden tot één Lichaam. Het maakt niet uit met hoeveel we zijn. Want we eten immers allemaal van dat ene brood. 18 Zo is het toch ook bij het volk Israël. De priesters die van de offers eten, zijn verbonden met het altaar waarop dat offer gebracht is.

19 Wat wil ik hiermee zeggen? Dat een afgodenoffer iets betekent? Of dat een afgod een echte god is? 20 Nee, helemaal niet. Ik bedoel dat het offers zijn aan duivelse geesten, en niet aan God. En ik wil niet dat jullie iets met de duivelse geesten te maken hebben door van die offers te eten. 21 Jullie kunnen niet uit de wijnbeker van de Heer drinken, én uit de wijnbeker van de duivelse geesten. Jullie kunnen niet van de maaltijd van de Heer eten, én van de maaltijd van de duivelse geesten. 22 Of willen we de Heer boos maken? Zijn we soms sterker dan Hij?

Houd rekening met het geweten van je broeders en zusters

23 Alles mag, maar niet alles is nuttig. Alles mag, maar niet alles is goed voor een ander. 24 Denk niet alleen maar aan jezelf, maar denk vooral aan de anderen.

25 Jullie mogen alles eten wat op de vleesmarkt te koop is. Je hoeft niet, om je geweten gerust te stellen, eerst te vragen of het van een offer komt of niet. 26 Want alles op aarde is van de Heer. 27 Als je door een ongelovige wordt uitgenodigd om te komen eten, ga dan gerust. En je mag alles eten wat hij op tafel zet. Je hoeft niet eerst te vragen of het van een offer komt of niet. 28 Maar als iemand anders je waarschuwt: "Dat is offervlees," moet je het niet opeten. Laat het staan, uit respect voor die ander. Ook omdat het belangrijk is voor het geweten. 29 Ik bedoel nu niet je eigen geweten, maar het geweten van de persoon die jou waarschuwde.

Misschien vragen jullie: Maar waarom zou ik me moeten aanpassen aan het geweten van iemand anders? Mijn geweten hoeft toch niet door iemand anders beoordeeld te worden? 30 Als ik iets eet en God ervoor dank, mag iemand anders er toch niets slechts over zeggen?

31 Dat is wel waar, maar ik wil dat als jullie eten of drinken, of wat voor dingen dan ook doen, het altijd God moet eren. 32 Niets van wat je doet mag voor andere mensen een belemmering zijn voor het geloof in Jezus. Niet voor Joden, niet voor mensen van andere volken en niet voor de gelovigen. 33 Dat doe ik ook. Ik zoek altijd het beste voor andere mensen. Want het gaat niet om mijzelf, maar om de anderen. Want ik wil dat ze gered zullen worden. (lees verder)

Een les uit de geschiedenis

10 Broeders en zusters, in dit verband wil ik u herinneren aan wat onze voorouders hebben meegemaakt. Zij werden allemaal door de wolk van God geleid en liepen dwars door de Rode Zee. Die ervaring was hun doop als het volk van Mozes. God zorgde ervoor dat zij allemaal geestelijk eten en drinken kregen, voorbeelden van geestelijke waarheden. Dat drinken kregen zij uit de geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was Christus. Toch was God niet tevreden over de meesten van hen, Hij sloeg hen neer in de woestijn. Die gebeurtenissen zijn een les voor ons, wij moeten niet naar slechte dingen verlangen zoals zij. Loop ook niet achter andere goden aan, zoals sommigen van hen deden. In de Boeken staat: ‘Zij gingen zitten om te eten en te drinken en ze stonden op om losbandig te dansen.’ Pas daarvoor op. Laten wij ook geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen, want daarom stierven er op één dag drieëntwintigduizend van hen. Wij moeten het geduld van de Here niet op de proef stellen, zoals sommigen van hen deden, want daarom stierven zij aan slangenbeten. 10 En mopper niet tegen God, zoals sommigen van hen, want daarom trof hun de dood. 11 Dat is allemaal met hen gebeurd om een voorbeeld te stellen. En het is opgeschreven als een waarschuwing voor ons, die in het einde van de tijd leven. 12 Als u denkt dat u nooit zover zult gaan, moet u oppassen om niet te zondigen. 13 De beproevingen die u hebt ondergaan, zijn niet ongewoon. God is trouw, Hij zal ervoor zorgen dat de beproevingen u niet teveel worden. Hij zal ook een uitweg uit de beproevingen geven, zodat u er tegen opgewassen bent.

14 Houd u daarom, lieve vrienden, ver van de verering van afgoden. 15 U bent verstandige mensen, beoordeel zelf of ik gelijk heb. 16 Als wij aan de tafel van de Here drinken uit de beker, Hem danken en zijn zegen vragen, hebben wij toch samen deel aan het bloed van Christus? En als wij het brood breken, hebben wij toch samen deel aan zijn lichaam? 17 Want al zijn wij met velen, wij zijn één lichaam omdat we allemaal van dat ene brood eten. 18 Denk maar eens aan het natuurlijke volk van Israël: door van de offers te eten, is het betrokken bij het altaar waarop de offers gebracht worden. 19 Wil ik hiermee zeggen dat een offer voor een afgod toch een echt offer is? Of dat zoʼn afgod echt is? 20 Verre van dat! Wat ik wil zeggen, is dat de mensen die zoʼn afgod een offer brengen, in feite een offer aan boze geesten brengen en niet aan God. En ik wil niet dat u iets met de boze geesten te maken hebt. 21 U kunt niet uit de beker van de Here drinken én uit de beker van de boze geesten. U kunt niet bij de Here aan tafel gaan én bij de boze geesten. 22 Of willen wij de Here jaloers maken? Denken wij sterker te zijn dan Hij?

23 Alles mag, zegt u. Maar niet alles is zinvol. Zeker, alles mag, maar niet alles is opbouwend. 24 U moet niet uw eigen belang zoeken, maar dat van de ander. 25 Wat op de vleesmarkt verkocht wordt, mag u zonder gewetensbezwaar eten. Het doet er niet toe of het aan afgoden is gewijd. 26 Er staat immers geschreven: ‘De aarde en al haar rijkdom zijn van de Here.’ 27 Als een ongelovige u uitnodigt bij hem te komen eten en u wilt dat, neem de uitnodiging dan aan. Eet alles wat u wordt voorgezet zonder u af te vragen of het soms aan een afgod gewijd is. 28 Als echter een andere gelovige zegt: ‘Dat vlees is aan een afgod gewijd,’ moet u het laten staan ter wille van hem die u erop wijst. Anders zou hij last van zijn geweten kunnen krijgen. 29 Het gaat dus niet om uw geweten, maar om het zijne. Maar waarom zou mijn vrijheid moeten worden beperkt door andermans geweten? 30 Als ik God dank voor wat ik eet, hoe durft die ander er dan iets van te zeggen? Ik dank God toch! 31 Wat u ook doet, doe het tot eer van God, ook het eten en drinken. 32 Wees geen struikelblok voor Joden, heidenen of gelovigen. 33 Ikzelf maak het iedereen in alles naar de zin. Het gaat mij niet om mijn eigen belang, maar om het belang van heel veel mensen, want ik hoop dat zij allemaal gered zullen worden.

Das warnende Beispiel von Israel in der Wüste

10 Ich will aber nicht, meine Brüder, dass ihr außer Acht lasst, dass unsere Väter alle unter der Wolke gewesen und alle durch das Meer hindurchgegangen sind.

Sie wurden auch alle auf Mose getauft in der Wolke und im Meer,

und sie haben alle dieselbe geistliche Speise gegessen und alle denselben geistlichen Trank getrunken;

denn sie tranken aus einem geistlichen Felsen, der ihnen folgte. Der Fels aber war Christus.

Aber an der Mehrzahl von ihnen hatte Gott kein Wohlgefallen; sie wurden nämlich in der Wüste niedergestreckt.

Diese Dinge aber sind zum Vorbild[a] für uns geschehen, damit wir nicht nach dem Bösen begierig werden, so wie jene begierig waren.

Werdet auch nicht Götzendiener, so wie etliche von ihnen, wie geschrieben steht: »Das Volk setzte sich nieder, um zu essen und zu trinken, und stand auf, um sich zu vergnügen«.[b]

Lasst uns auch nicht Unzucht treiben, so wie etliche von ihnen Unzucht trieben, und es fielen an einem Tag 23 000.

Lasst uns auch nicht Christus versuchen, so wie auch etliche von ihnen ihn versuchten und von den Schlangen umgebracht wurden.

10 Murrt auch nicht, so wie auch etliche von ihnen murrten und durch den Verderber umgebracht wurden.

11 Alle diese Dinge aber, die jenen widerfuhren, sind Vorbilder, und sie wurden zur Warnung[c] für uns aufgeschrieben, auf die das Ende der Weltzeiten gekommen ist.

12 Darum, wer meint, er stehe, der sehe zu, dass er nicht falle!

13 Es hat euch bisher nur menschliche Versuchung[d] betroffen. Gott aber ist treu; er wird nicht zulassen, dass ihr über euer Vermögen versucht werdet, sondern er wird zugleich mit der Versuchung auch den Ausgang schaffen, sodass ihr sie ertragen könnt.

Die Gemeinschaft beim Mahl des Herrn ist unvereinbar mit Götzendienst

14 Darum, meine Geliebten, flieht vor dem Götzendienst!

15 Ich rede ja mit Verständigen; beurteilt ihr, was ich sage!

16 Der Kelch des Segens, den wir segnen, ist er nicht [die] Gemeinschaft des Blutes des Christus? Das Brot, das wir brechen, ist es nicht [die] Gemeinschaft des Leibes des Christus?[e]

17 Denn es ist ein Brot, so sind wir, die Vielen, ein Leib; denn wir alle haben Teil an dem einen Brot.

18 Seht das Israel nach dem Fleisch! Stehen nicht die, welche die Opfer essen, in Gemeinschaft mit dem Opferaltar?

19 Was sage ich nun? Dass ein Götze etwas sei, oder dass ein Götzenopfer etwas sei?

20 Nein, sondern dass die Heiden das, was sie opfern, den Dämonen opfern und nicht Gott! Ich will aber nicht, dass ihr in Gemeinschaft mit den Dämonen seid.

21 Ihr könnt nicht den Kelch des Herrn trinken und den Kelch der Dämonen; ihr könnt nicht am Tisch des Herrn teilhaben und am Tisch der Dämonen!

22 Oder wollen wir den Herrn zur Eifersucht reizen? Sind wir etwa stärker als er?

Zur Ehre Gottes leben

23 Es ist mir alles erlaubt — aber es ist nicht alles nützlich! Es ist mir alles erlaubt — aber es erbaut nicht alles!

24 Niemand suche das Seine, sondern jeder das des anderen.

25 Alles, was auf dem Fleischmarkt angeboten wird, das esst, ohne um des Gewissens willen nachzuforschen;

26 denn »dem Herrn gehört die Erde und was sie erfüllt«.[f]

27 Und wenn jemand von den Ungläubigen euch einlädt und ihr hingehen wollt, so esst alles, was euch vorgesetzt wird, und forscht nicht nach um des Gewissens willen.

28 Wenn aber jemand zu euch sagt: Das ist Götzenopferfleisch! — so esst es nicht, um dessen willen, der den Hinweis gab, und um des Gewissens willen, denn »dem Herrn gehört die Erde und was sie erfüllt«.

29 Ich rede aber nicht von deinem eigenen Gewissen, sondern von dem des anderen; denn warum sollte meine Freiheit von dem Gewissen eines anderen gerichtet werden?

30 Und wenn ich es dankbar genieße, warum sollte ich gelästert werden über dem, wofür ich danke?

31 Ob ihr nun esst oder trinkt oder sonst etwas tut — tut alles zur Ehre Gottes!

32 Gebt weder den Juden noch den Griechen noch der Gemeinde Gottes einen Anstoß,

33 so wie auch ich in allen Stücken allen zu Gefallen lebe und nicht meinen Nutzen suche, sondern den der vielen, damit sie gerettet werden.

Footnotes

  1. (10,6) gr. typos; so auch V. 11 u. Röm 5,14.
  2. (10,7) od. zu tanzen / scherzen; 2Mo 32,6.
  3. (10,11) od. zur Belehrung / Ermahnung; der Sinn des gr. Wortes ist: etwas dem Herzen bzw. Sinn vorstellen, damit es Einsicht und Umkehr bewirkt.
  4. (10,13) od. Prüfung / Anfechtung (gr. peirasmos).
  5. (10,16) od. ist er nicht [die] Teilhaberschaft an dem Blut ... an dem Leib ...
  6. (10,26) Ps 24,1.

Exemple d'Israël dans le désert

10 Frères et sœurs, je ne veux pas vous laisser ignorer que nos ancêtres ont tous été sous la nuée et qu’ils ont tous passé à travers la mer; ils ont tous été baptisés en Moïse dans la nuée et dans la mer, ils ont tous mangé la même nourriture spirituelle et ils ont tous bu la même boisson spirituelle. En effet, ils buvaient à un rocher spirituel qui les accompagnait, et ce rocher était Christ. Mais la plupart d'entre eux n’ont pas été approuvés par Dieu, puisqu'ils sont morts dans le désert.

Or ces faits sont arrivés pour nous servir d'exemples, afin que nous n'ayons pas de mauvais désirs comme eux en ont eu. Ne devenez pas idolâtres comme certains d'entre eux. En effet, il est écrit: Le peuple s'assit pour manger et pour boire; puis ils se levèrent pour s’amuser.[a] Ne nous livrons pas non plus à l’immoralité sexuelle comme certains d'entre eux l'ont fait, de sorte que 23'000 sont tombés en un seul jour. Ne provoquons pas Christ comme certains d'entre eux l'ont fait, si bien qu’ils sont morts, victimes des serpents. 10 Ne murmurez pas comme certains d'entre eux l’ont fait, de sorte qu’ils sont morts sous les coups du destructeur. 11 Tous ces faits leur sont arrivés pour servir d'exemples, et ils ont été écrits pour notre instruction, à nous qui sommes parvenus à la fin des temps. 12 Ainsi donc, que celui qui croit être debout fasse attention à ne pas tomber!

Conclusion: agir pour la gloire de Dieu

13 Aucune tentation ne vous est survenue qui n’ait été humaine. Dieu est fidèle, et il ne permettra pas que vous soyez tentés au-delà de vos forces; mais avec la tentation il préparera aussi le moyen d'en sortir, afin que vous puissiez la supporter.

14 C'est pourquoi, mes bien-aimés, fuyez l'idolâtrie. 15 Je vous parle comme à des personnes intelligentes; jugez vous-mêmes de ce que je dis. 16 La coupe de bénédiction que nous bénissons n'est-elle pas la communion au sang de Christ? Le pain que nous rompons n'est-il pas la communion au corps de Christ? 17 Puisqu'il y a un seul pain, nous qui sommes nombreux, nous formons un seul corps, car nous participons tous à un même pain. 18 Voyez les Israélites: ceux qui mangent les animaux offerts en sacrifice ne sont-ils pas en communion avec l'autel? 19 Que veux-je donc dire? Que la viande sacrifiée aux idoles aurait de l’importance, ou qu'une idole serait quelque chose? Pas du tout. 20 Mais ce que les non-Juifs sacrifient, ils le sacrifient à des démons, et non à Dieu; or, je ne veux pas que vous soyez en communion avec les démons. 21 Vous ne pouvez pas boire à la coupe du Seigneur et à la coupe des démons; vous ne pouvez pas participer à la table du Seigneur et à la table des démons. 22 Ou bien voulons-nous provoquer la jalousie du Seigneur? Sommes-nous plus forts que lui?

23 Tout [m’]est permis, mais tout n'est pas utile; tout [m’]est permis, mais tout n'édifie pas. 24 Que personne ne cherche son propre intérêt, mais plutôt celui de l’autre. 25 Mangez de tout ce qui se vend au marché sans vous poser de question par motif de conscience, 26 car la terre avec tout ce qu'elle contient appartient au Seigneur[b]. 27 Si un non-croyant vous invite et que vous acceptiez d’y aller, mangez de tout ce qu'on vous présentera sans vous poser de question par motif de conscience. 28 Mais si quelqu'un vous dit: «C’est de la viande offerte aux idoles», n'en mangez pas à cause de celui qui vous a informés et par motif de conscience. 29 Je parle ici non de votre conscience, mais de celle de l'autre personne. Pourquoi, en effet, ma liberté serait-elle jugée par une conscience étrangère? 30 Si moi, je mange avec reconnaissance, pourquoi devrais-je être blâmé à propos d’un aliment pour lequel je remercie Dieu?

31 Ainsi donc, que vous mangiez, que vous buviez ou quoi que vous fassiez, faites tout pour la gloire de Dieu. 32 Ne soyez une cause de faux pas ni pour les non-Juifs, ni pour les Juifs, ni pour l'Eglise de Dieu. 33 Faites comme moi: je m'efforce en tout de plaire à tous, recherchant non mon avantage mais celui du plus grand nombre afin qu'ils soient sauvés.

Footnotes

  1. 1 Corinthiens 10:7 Le peuple… s’amuser: citation d’Exode 32.6 et renvoi à l’épisode du veau d’or.
  2. 1 Corinthiens 10:26 Car la terre… Seigneur: citation du Psaume 24.1.

10 Moreover, brethren, I would not that ye should be ignorant, how that all our fathers were under the cloud, and all passed through the sea;

And were all baptized unto Moses in the cloud and in the sea;

And did all eat the same spiritual meat;

And did all drink the same spiritual drink: for they drank of that spiritual Rock that followed them: and that Rock was Christ.

But with many of them God was not well pleased: for they were overthrown in the wilderness.

Now these things were our examples, to the intent we should not lust after evil things, as they also lusted.

Neither be ye idolaters, as were some of them; as it is written, The people sat down to eat and drink, and rose up to play.

Neither let us commit fornication, as some of them committed, and fell in one day three and twenty thousand.

Neither let us tempt Christ, as some of them also tempted, and were destroyed of serpents.

10 Neither murmur ye, as some of them also murmured, and were destroyed of the destroyer.

11 Now all these things happened unto them for examples: and they are written for our admonition, upon whom the ends of the world are come.

12 Wherefore let him that thinketh he standeth take heed lest he fall.

13 There hath no temptation taken you but such as is common to man: but God is faithful, who will not suffer you to be tempted above that ye are able; but will with the temptation also make a way to escape, that ye may be able to bear it.

14 Wherefore, my dearly beloved, flee from idolatry.

15 I speak as to wise men; judge ye what I say.

16 The cup of blessing which we bless, is it not the communion of the blood of Christ? The bread which we break, is it not the communion of the body of Christ?

17 For we being many are one bread, and one body: for we are all partakers of that one bread.

18 Behold Israel after the flesh: are not they which eat of the sacrifices partakers of the altar?

19 What say I then? that the idol is any thing, or that which is offered in sacrifice to idols is any thing?

20 But I say, that the things which the Gentiles sacrifice, they sacrifice to devils, and not to God: and I would not that ye should have fellowship with devils.

21 Ye cannot drink the cup of the Lord, and the cup of devils: ye cannot be partakers of the Lord's table, and of the table of devils.

22 Do we provoke the Lord to jealousy? are we stronger than he?

23 All things are lawful for me, but all things are not expedient: all things are lawful for me, but all things edify not.

24 Let no man seek his own, but every man another's wealth.

25 Whatsoever is sold in the shambles, that eat, asking no question for conscience sake:

26 For the earth is the Lord's, and the fulness thereof.

27 If any of them that believe not bid you to a feast, and ye be disposed to go; whatsoever is set before you, eat, asking no question for conscience sake.

28 But if any man say unto you, this is offered in sacrifice unto idols, eat not for his sake that shewed it, and for conscience sake: for the earth is the Lord's, and the fulness thereof:

29 Conscience, I say, not thine own, but of the other: for why is my liberty judged of another man's conscience?

30 For if I by grace be a partaker, why am I evil spoken of for that for which I give thanks?

31 Whether therefore ye eat, or drink, or whatsoever ye do, do all to the glory of God.

32 Give none offence, neither to the Jews, nor to the Gentiles, nor to the church of God:

33 Even as I please all men in all things, not seeking mine own profit, but the profit of many, that they may be saved.