Add parallel Print Page Options

Jezus geeft weer duizenden mensen te eten

Op een keer was er weer een heel grote groep mensen bij elkaar. Ze hadden niets te eten bij zich. Jezus riep zijn leerlingen naar Zich toe en zei tegen hen: "Ik heb medelijden met al die mensen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets meer te eten. Als Ik hen zonder eten naar huis stuur, zakken ze onderweg nog in elkaar van de honger. Want sommigen van hen komen van ver weg." Zijn leerlingen antwoordden Hem: "Hoe kunnen we hier aan genoeg brood komen voor al die mensen? Er woont hier helemaal niemand!" Jezus vroeg: "Hoeveel broden hebben jullie?" Ze zeiden: "Zeven." Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten. Hij nam de zeven broden en dankte God ervoor. Toen brak Hij de broden in stukken en gaf die aan de leerlingen om uit te delen. Ze deelden het brood uit aan de mensen. Ze hadden ook een paar visjes. Nadat Hij die had gezegend, zei Hij dat ze die ook moesten uitdelen. En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: zeven manden vol. Er waren ongeveer 4000 mensen. Na het eten stuurde Jezus hen naar huis. 10 Onmiddellijk daarna stapte Jezus met zijn leerlingen in de boot en voer naar het gebied van Dalmanoeta.

De Farizeeërs vragen Jezus om een teken

11 De Farizeeërs kwamen naar Jezus toe en begonnen ruzie met Hem te maken. Ze vroegen Hem om een teken van God te laten zien. Ze wilden dat Hij bewees wie Hij was. Dat vroegen ze om Hem uit te dagen. 12 Hij zuchtte diep en zei: "Waarom willen jullie zo graag een teken zien? Luister goed: jullie krijgen geen teken!" 13 En Hij liet hen daar staan, stapte weer in de boot en vertrok naar de overkant.

De slechte invloed van de Farizeeërs en Herodes

14 De leerlingen hadden vergeten om brood mee te nemen. Ze hadden maar één brood bij zich in de boot en verder niets. 15 Jezus waarschuwde hen: "Pas goed op voor de gist van de Farizeeërs en van Herodes." 16 De leerlingen zeiden tegen elkaar: "Dat zegt Jezus vast omdat we geen brood hebben." 17 Toen Jezus dat merkte, zei Hij: "Waarom hebben jullie het er over dat jullie geen brood hebben? Zien jullie het dan nóg niet? Begrijpen jullie het nóg niet? Hebben jullie zo'n hard hart? 18 Hebben jullie ogen die niets zien en oren die niets horen? 19 Weten jullie niet meer wat er gebeurde toen Ik de vijf broden brak voor de 5000 mensen? Hoeveel manden vol brood hadden jullie toen over?" Ze antwoordden: "Twaalf." 20 "En bij de zeven broden voor de 4000 mensen? Hoeveel manden vol brood hadden jullie toen over?" 21 En ze zeiden: "Zeven." En Hij zei tegen hen: "Waarom begrijpen jullie het nog steeds niet?"

Jezus geneest een blinde man

22 Ze kwamen bij Betsaïda. Daar brachten de mensen een blinde man naar Jezus toe. Ze smeekten Hem om hem aan te raken. 23 Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Toen spuugde Hij in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: "Zie je iets?" 24 De man keek op en zei: "Ik zie de bomen. Nee, het moeten mensen zijn, want ze lopen." 25 Toen legde Jezus nog een keer zijn handen op de ogen van de man. Toen zag hij alles duidelijk en was gezond. 26 Jezus stuurde hem naar huis en zei: "Ga het dorp niet in en vertel niemand wat er gebeurd is."

Petrus begrijpt wie Jezus is

27 Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen van de streek Cesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij aan zijn leerlingen: "Wie ben Ik volgens de mensen?" 28 Ze antwoordden Hem: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Anderen dat U de profeet Elia bent.[a] Weer andere mensen zeggen dat U één van de profeten bent." 29 Hij vroeg hun: "En jullie? Wie ben Ik volgens jullie?" Petrus antwoordde Hem: "U bent de Messias."[b] 30 En Hij verbood hun streng om dit tegen andere mensen te zeggen.

Jezus vertelt over zijn dood

31 Jezus begon hun uit te leggen dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden. Dat Hij niet geloofd zou worden door de leiders van het volk, de leiders van de priesters en de wetgeleerden. Dat Hij zelfs zou worden gedood. Maar ook dat Hij op de derde dag uit de dood zou opstaan. 32 Hij vertelde hun dat allemaal, zonder iets voor hen te verbergen.

Toen nam Petrus Hem apart. Hij begon Hem streng tegen te spreken. 33 Maar Jezus draaide Zich om naar zijn leerlingen en zei streng tegen Petrus: "Ga weg, duivel! Want jij wil niet wat God wil, maar wat de mensen willen."

Jezus volgen

34 Toen riep Jezus de grote groep mensen en zijn leerlingen bij Zich. Hij zei tegen hen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet het kruis opnemen[c] en Mij volgen. 35 Want als je je leven voor jezelf wil houden, zul je je leven verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij en voor het goede nieuws, zul je je leven redden. 36 Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven? 37 En wat kun je geven in ruil voor je leven?

38 Het is erg als je je voor Mij en voor mijn woorden schaamt tegenover deze ontrouwe en ongehoorzame mensen. Want dan zal de Mensenzoon Zich ook voor jou schamen op de dag dat Hij samen met de heilige engelen terugkomt met de hemelse macht en majesteit van zijn Vader." (lees verder)

Footnotes

  1. Markus 8:28 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór. De profeet Maleachi had ruim 300 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
  2. Markus 8:29 Het woord 'Messias' is Hebreeuws en betekent 'Gezalfde'. 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament is geschreven, werd hij de 'Christus' genoemd, wat hetzelfde betekent.
  3. Markus 8:34 De mensen die naar Jezus luisterden, kenden de Romeinse doodstraf door kruisiging. Iemand die gekruisigd ging worden, moest zelf zijn kruis dragen. Zij begrepen dus heel goed dat 'het kruis opnemen' verband hield met 'dood'. Het gaat hier over het opgeven van je eigen leven, om verder voor Jezus te leven.

耶穌使四千人吃飽

那時,又有一大群人聚在一起,他們沒有東西吃。耶穌就叫來門徒,說: 「我憐憫這些人,他們跟我在一起已經三天,沒有任何吃的了。 如果讓他們餓著肚子回家,他們在路上會體力不支,因為有些人是遠道而來的。」

門徒說:「在這荒野,如何找到足夠的食物給這些人吃呢?」

耶穌問:「你們有多少餅?」

門徒答道:「七個。」

耶穌便吩咐大家坐在地上,然後拿著那七個餅祝謝了,掰開,遞給門徒,讓門徒分給大家,門徒就把餅分給大家。 他們還有幾條小魚。耶穌祝謝了,叫門徒分給眾人。 大家都吃了,並且吃飽了,剩下的零碎裝滿了七個筐子。 吃的人約有四千。耶穌讓眾人回家後, 10 隨即和門徒上船,來到大瑪努他地區。

11 法利賽人出來盤問耶穌,要求祂從天上顯一個神蹟給他們看看,藉此試探祂。 12 耶穌深深歎息道:「這世代的人為什麼總是要看神蹟呢?我實在告訴你們,沒有神蹟給這世代的人看。」 13 然後,耶穌離開他們,乘船回對岸去了。

防備法利賽人和希律的酵

14 門徒忘了帶餅,船上只有一個餅。 15 耶穌警告他們:「你們要謹慎,要提防法利賽人和希律的酵!」

16 他們彼此議論說:「老師這樣說,是不是因為我們沒有帶餅呢?」

17 耶穌知道他們的心思,就說:「你們為什麼議論沒有帶餅的事呢?難道你們還不明白、不領悟嗎?你們的心還是愚頑嗎? 18 你們有眼不會看,有耳不會聽嗎?你們不記得嗎? 19 我掰開五個餅分給五千人吃的時候,你們撿了多少籃的零碎呢?」

門徒答道:「十二籃。」

20 耶穌又說:「我用七個餅餵飽四千人的時候,你們撿了多少筐零碎呢?」

門徒答道:「七筐。」

21 耶穌接著說:「你們還不明白嗎?」

治好伯賽大的瞎子

22 他們到了伯賽大,有人帶來一個瞎子,求耶穌摸他。 23 耶穌拉著瞎子的手帶他走到村外,吐唾沫在他的眼睛上,並把手按在他身上,問他:「你看見什麼了?」

24 他抬頭看了看,說:「我看見人們好像一棵棵的樹,走來走去。」

25 耶穌把手按在他的眼睛上,他定睛一看,便恢復了視力,什麼都看得清清楚楚。 26 耶穌叫他回家,並對他說:「不要再進這個村子了。」

彼得宣告耶穌是基督

27 耶穌和門徒前往凱撒利亞·腓立比境內的村莊。在路上,祂問門徒:「別人說我是誰?」

28 他們說:「有人說你是施洗者約翰,有人說你是以利亞,有人說你是眾先知中的一位。」

29 耶穌又問他們:「那麼,你們說我是誰?」

彼得回答說:「你是基督!」

30 耶穌吩咐他們不要洩露祂的身分。

耶穌預言自己的受難和復活

31 從此,耶穌便告訴他們,人子必須受許多苦,被長老、祭司長和律法教師棄絕,殺害,但必在三天之後復活。 32 耶穌清楚地把這些事告訴了他們,彼得就把祂拉到一邊,勸阻祂。 33 耶穌轉身看了看門徒,斥責彼得說:「撒旦,退到我後面去!因為你不考慮上帝的意思,只考慮人的意思。」

34 祂叫眾人和門徒一起過來,對他們說:「如果有人要跟從我,就應當捨己,背起他的十字架跟從我。 35 因為想救自己生命的,必失去生命;但為了我和福音而失去生命的,必得到生命。 36 人就是賺得全世界,卻喪失自己的生命,又有什麼益處呢? 37 他還能用什麼換回生命呢?

38 「在這淫亂、罪惡的世代,如果有人以我和我的道為恥,人子在父的榮耀中與聖天使再來的時候,也要以他為恥。」

Een maaltijd voor vierduizend mensen

Er waren veel mensen naar Jezus komen luisteren. Toen Hij zag dat zij geen eten meer hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. ‘Ik heb met die mensen te doen,’ zei Hij. ‘Zij zijn hier al drie dagen en hebben niets meer te eten. Ik kan ze zo niet naar huis laten gaan. Sommigen komen van heel ver. Ze zouden onderweg flauwvallen van de honger.’ ‘Waar halen we hier ooit brood vandaan?’ vroegen zijn leerlingen. ‘Voor al die mensen! Hier woont immers niemand!’ ‘Hoeveel broden hebben jullie bij je?’ vroeg Hij. ‘Zeven,’ antwoordden zij. Hij zei dat iedereen op de grond moest gaan zitten. Daarna nam Hij de zeven broden, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Zijn leerlingen brachten het brood naar de mensen. Er waren ook nog een paar visjes. Hij dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen dat ze die ook aan de mensen moesten geven. Iedereen at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog over. Zeven manden vol. En er waren wel zoʼn vierduizend mensen!

10 Jezus stuurde de mensen naar huis. Direct daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en stak over naar Dalmanuta. 11 Er kwamen Farizeeën naar Jezus toe en gingen met Hem in debat. ‘Kunt U God laten bewijzen dat Hij U heeft gestuurd?’ vroegen zij. Zij wilden Hem op de proef stellen. 12 Met een diepe zucht zei Jezus: ‘Waarom wilt u een bewijs hebben? Dat krijgt u niet!’ 13 Hij draaide Zich om en liet hen staan. Hij stapte in de boot en ging naar de overkant van het meer. 14 Maar zijn leerlingen hadden vergeten eten te kopen. Het enige wat zij bij zich hadden, was één brood.

15 Onderweg waarschuwde Hij hen: ‘Pas op voor de gist van Herodes en de Farizeeën!’ 16 Zij dachten dat Hij dit zei omdat zij geen brood bij zich hadden. 17 Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom maken jullie je zorgen over brood? Begrijpen jullie het dan niet? Heb je het nu nog niet door? 18 Jullie hebben nu al zoveel gezien en zoveel gehoord! Het lijkt wel of het jullie niets heeft gedaan. 19 Zijn jullie alweer vergeten wat er gebeurde toen Ik vijf broden uitdeelde aan die vijfduizend mensen? Hoeveel manden hadden jullie nodig om het overschot op te halen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden zij. 20 ‘En toen Ik zeven broden aan die vierduizend mensen gaf? Hoeveel bleef er toen over?’ 21 ‘Zeven manden,’ was hun antwoord. Jezus zei: ‘Begrijpen jullie het nu nog niet?’

De genezing van een blinde man

22 Ze kwamen in Betsaïda. Enkele mensen brachten een blinde man bij Jezus en vroegen of Hij hem wilde aanraken. 23 Hij pakte de blinde man bij de hand en nam hem mee buiten het dorp. Hij spuugde hem in de ogen, legde zijn handen erop en vroeg: ‘Ziet u al iets?’ 24 De man keek om zich heen en zei: ‘Ja, ik zie de mensen lopen. Maar, wat raar, het lijken net bomen.’ 25 Jezus legde zijn handen nog eens op de ogen van de man. Hierna kon hij weer normaal zien. Hij was genezen en zag alles duidelijk. 26 Jezus stuurde hem naar huis en zei: ‘Ga het dorp niet in.’

27 Later gingen Jezus en zijn leerlingen naar de dorpen rondom de stad Caesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij: ‘Wat zeggen de mensen eigenlijk van Mij? Wie ben Ik volgens hen?’ 28 ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden de leerlingen. ‘Anderen dat U Elia bent of een andere profeet.’ 29 ‘En jullie dan?’ vroeg Hij. ‘Wat denken jullie van Mij? Wie ben Ik?’ 30 Petrus antwoordde: ‘U bent de Christus.’ Jezus zei dat zij dit aan niemand mochten vertellen. 31 Hij begon hun te vertellen over de verschrikkelijke dingen die Hij, de Mensenzoon, zou moeten doormaken. Hij zei dat de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden Hem zouden veroordelen, dat men Hem zelfs zou doden en dat Hij na drie dagen weer levend zou worden. 32 Omdat Hij hier ronduit met hen over sprak, nam Petrus Hem apart. ‘Zulke dingen moet U niet meer zeggen,’ zei hij. 33 Jezus keerde Zich om. Met zijn gezicht naar de andere leerlingen vermaande Hij Petrus: ‘Satan, maak dat je wegkomt! Jij bekijkt de zaak van de menselijke kant en niet van Gods kant!’

34 Hij riep zijn leerlingen en de vele mensen die waren toegestroomd bij Zich en zei: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet zijn kruis opnemen en Mij volgen. 35 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij en voor Gods plan verliest, zal het behouden. 36 Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uw leven te verspelen? 37 Wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven? 38 Wie zich in deze tijd van ontrouw en misdaad voor Mij en mijn woorden schaamt, voor hem zal Ik, de Mensenzoon, Mij ook schamen als Ik met de heilige engelen in de heerlijkheid van mijn Vader kom.’

Jezus geeft weer duizenden mensen te eten

Op een keer was er weer een heel grote groep mensen bij elkaar. Ze hadden niets te eten bij zich. Jezus riep zijn leerlingen naar Zich toe en zei tegen hen: "Ik heb medelijden met al die mensen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets meer te eten. Als Ik hen zonder eten naar huis stuur, zakken ze onderweg nog in elkaar van de honger. Want sommigen van hen komen van ver weg." Zijn leerlingen antwoordden Hem: "Hoe kunnen we hier aan genoeg brood komen voor al die mensen? Er woont hier helemaal niemand!" Jezus vroeg: "Hoeveel broden hebben jullie?" Ze zeiden: "Zeven." Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten. Hij nam de zeven broden en dankte God ervoor. Toen brak Hij de broden in stukken en gaf die aan de leerlingen om uit te delen. Ze deelden het brood uit aan de mensen. Ze hadden ook een paar visjes. Nadat Hij die had gezegend, zei Hij dat ze die ook moesten uitdelen. En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: zeven manden vol. Er waren ongeveer 4000 mensen. Na het eten stuurde Jezus hen naar huis. 10 Onmiddellijk daarna stapte Jezus met zijn leerlingen in de boot en voer naar het gebied van Dalmanoeta.

De Farizeeërs vragen Jezus om een teken

11 De Farizeeërs kwamen naar Jezus toe en begonnen ruzie met Hem te maken. Ze vroegen Hem om een teken van God te laten zien. Ze wilden dat Hij bewees wie Hij was. Dat vroegen ze om Hem uit te dagen. 12 Hij zuchtte diep en zei: "Waarom willen jullie zo graag een teken zien? Luister goed: jullie krijgen geen teken!" 13 En Hij liet hen daar staan, stapte weer in de boot en vertrok naar de overkant.

De slechte invloed van de Farizeeërs en Herodes

14 De leerlingen hadden vergeten om brood mee te nemen. Ze hadden maar één brood bij zich in de boot en verder niets. 15 Jezus waarschuwde hen: "Pas goed op voor de gist van de Farizeeërs en van Herodes." 16 De leerlingen zeiden tegen elkaar: "Dat zegt Jezus vast omdat we geen brood hebben." 17 Toen Jezus dat merkte, zei Hij: "Waarom hebben jullie het er over dat jullie geen brood hebben? Zien jullie het dan nóg niet? Begrijpen jullie het nóg niet? Hebben jullie zo'n hard hart? 18 Hebben jullie ogen die niets zien en oren die niets horen? 19 Weten jullie niet meer wat er gebeurde toen Ik de vijf broden brak voor de 5000 mensen? Hoeveel manden vol brood hadden jullie toen over?" Ze antwoordden: "Twaalf." 20 "En bij de zeven broden voor de 4000 mensen? Hoeveel manden vol brood hadden jullie toen over?" 21 En ze zeiden: "Zeven." En Hij zei tegen hen: "Waarom begrijpen jullie het nog steeds niet?"

Jezus geneest een blinde man

22 Ze kwamen bij Betsaïda. Daar brachten de mensen een blinde man naar Jezus toe. Ze smeekten Hem om hem aan te raken. 23 Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Toen spuugde Hij in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: "Zie je iets?" 24 De man keek op en zei: "Ik zie de bomen. Nee, het moeten mensen zijn, want ze lopen." 25 Toen legde Jezus nog een keer zijn handen op de ogen van de man. Toen zag hij alles duidelijk en was gezond. 26 Jezus stuurde hem naar huis en zei: "Ga het dorp niet in en vertel niemand wat er gebeurd is."

Petrus begrijpt wie Jezus is

27 Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen van de streek Cesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij aan zijn leerlingen: "Wie ben Ik volgens de mensen?" 28 Ze antwoordden Hem: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Anderen dat U de profeet Elia bent.[a] Weer andere mensen zeggen dat U één van de profeten bent." 29 Hij vroeg hun: "En jullie? Wie ben Ik volgens jullie?" Petrus antwoordde Hem: "U bent de Messias."[b] 30 En Hij verbood hun streng om dit tegen andere mensen te zeggen.

Jezus vertelt over zijn dood

31 Jezus begon hun uit te leggen dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden. Dat Hij niet geloofd zou worden door de leiders van het volk, de leiders van de priesters en de wetgeleerden. Dat Hij zelfs zou worden gedood. Maar ook dat Hij op de derde dag uit de dood zou opstaan. 32 Hij vertelde hun dat allemaal, zonder iets voor hen te verbergen.

Toen nam Petrus Hem apart. Hij begon Hem streng tegen te spreken. 33 Maar Jezus draaide Zich om naar zijn leerlingen en zei streng tegen Petrus: "Ga weg, duivel! Want jij wil niet wat God wil, maar wat de mensen willen."

Jezus volgen

34 Toen riep Jezus de grote groep mensen en zijn leerlingen bij Zich. Hij zei tegen hen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet het kruis opnemen[c] en Mij volgen. 35 Want als je je leven voor jezelf wil houden, zul je je leven verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij en voor het goede nieuws, zul je je leven redden. 36 Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven? 37 En wat kun je geven in ruil voor je leven?

38 Het is erg als je je voor Mij en voor mijn woorden schaamt tegenover deze ontrouwe en ongehoorzame mensen. Want dan zal de Mensenzoon Zich ook voor jou schamen op de dag dat Hij samen met de heilige engelen terugkomt met de hemelse macht en majesteit van zijn Vader." (lees verder)

Footnotes

  1. Markus 8:28 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór. De profeet Maleachi had ruim 300 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
  2. Markus 8:29 Het woord 'Messias' is Hebreeuws en betekent 'Gezalfde'. 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament is geschreven, werd hij de 'Christus' genoemd, wat hetzelfde betekent.
  3. Markus 8:34 De mensen die naar Jezus luisterden, kenden de Romeinse doodstraf door kruisiging. Iemand die gekruisigd ging worden, moest zelf zijn kruis dragen. Zij begrepen dus heel goed dat 'het kruis opnemen' verband hield met 'dood'. Het gaat hier over het opgeven van je eigen leven, om verder voor Jezus te leven.

耶穌使四千人吃飽

那時,又有一大群人聚在一起,他們沒有東西吃。耶穌就叫來門徒,說: 「我憐憫這些人,他們跟我在一起已經三天,沒有任何吃的了。 如果讓他們餓著肚子回家,他們在路上會體力不支,因為有些人是遠道而來的。」

門徒說:「在這荒野,如何找到足夠的食物給這些人吃呢?」

耶穌問:「你們有多少餅?」

門徒答道:「七個。」

耶穌便吩咐大家坐在地上,然後拿著那七個餅祝謝了,掰開,遞給門徒,讓門徒分給大家,門徒就把餅分給大家。 他們還有幾條小魚。耶穌祝謝了,叫門徒分給眾人。 大家都吃了,並且吃飽了,剩下的零碎裝滿了七個筐子。 吃的人約有四千。耶穌讓眾人回家後, 10 隨即和門徒上船,來到大瑪努他地區。

11 法利賽人出來盤問耶穌,要求祂從天上顯一個神蹟給他們看看,藉此試探祂。 12 耶穌深深歎息道:「這世代的人為什麼總是要看神蹟呢?我實在告訴你們,沒有神蹟給這世代的人看。」 13 然後,耶穌離開他們,乘船回對岸去了。

防備法利賽人和希律的酵

14 門徒忘了帶餅,船上只有一個餅。 15 耶穌警告他們:「你們要謹慎,要提防法利賽人和希律的酵!」

16 他們彼此議論說:「老師這樣說,是不是因為我們沒有帶餅呢?」

17 耶穌知道他們的心思,就說:「你們為什麼議論沒有帶餅的事呢?難道你們還不明白、不領悟嗎?你們的心還是愚頑嗎? 18 你們有眼不會看,有耳不會聽嗎?你們不記得嗎? 19 我掰開五個餅分給五千人吃的時候,你們撿了多少籃的零碎呢?」

門徒答道:「十二籃。」

20 耶穌又說:「我用七個餅餵飽四千人的時候,你們撿了多少筐零碎呢?」

門徒答道:「七筐。」

21 耶穌接著說:「你們還不明白嗎?」

治好伯賽大的瞎子

22 他們到了伯賽大,有人帶來一個瞎子,求耶穌摸他。 23 耶穌拉著瞎子的手帶他走到村外,吐唾沫在他的眼睛上,並把手按在他身上,問他:「你看見什麼了?」

24 他抬頭看了看,說:「我看見人們好像一棵棵的樹,走來走去。」

25 耶穌把手按在他的眼睛上,他定睛一看,便恢復了視力,什麼都看得清清楚楚。 26 耶穌叫他回家,並對他說:「不要再進這個村子了。」

彼得宣告耶穌是基督

27 耶穌和門徒前往凱撒利亞·腓立比境內的村莊。在路上,祂問門徒:「別人說我是誰?」

28 他們說:「有人說你是施洗者約翰,有人說你是以利亞,有人說你是眾先知中的一位。」

29 耶穌又問他們:「那麼,你們說我是誰?」

彼得回答說:「你是基督!」

30 耶穌吩咐他們不要洩露祂的身分。

耶穌預言自己的受難和復活

31 從此,耶穌便告訴他們,人子必須受許多苦,被長老、祭司長和律法教師棄絕,殺害,但必在三天之後復活。 32 耶穌清楚地把這些事告訴了他們,彼得就把祂拉到一邊,勸阻祂。 33 耶穌轉身看了看門徒,斥責彼得說:「撒旦,退到我後面去!因為你不考慮上帝的意思,只考慮人的意思。」

34 祂叫眾人和門徒一起過來,對他們說:「如果有人要跟從我,就應當捨己,背起他的十字架跟從我。 35 因為想救自己生命的,必失去生命;但為了我和福音而失去生命的,必得到生命。 36 人就是賺得全世界,卻喪失自己的生命,又有什麼益處呢? 37 他還能用什麼換回生命呢?

38 「在這淫亂、罪惡的世代,如果有人以我和我的道為恥,人子在父的榮耀中與聖天使再來的時候,也要以他為恥。」

Een maaltijd voor vierduizend mensen

Er waren veel mensen naar Jezus komen luisteren. Toen Hij zag dat zij geen eten meer hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. ‘Ik heb met die mensen te doen,’ zei Hij. ‘Zij zijn hier al drie dagen en hebben niets meer te eten. Ik kan ze zo niet naar huis laten gaan. Sommigen komen van heel ver. Ze zouden onderweg flauwvallen van de honger.’ ‘Waar halen we hier ooit brood vandaan?’ vroegen zijn leerlingen. ‘Voor al die mensen! Hier woont immers niemand!’ ‘Hoeveel broden hebben jullie bij je?’ vroeg Hij. ‘Zeven,’ antwoordden zij. Hij zei dat iedereen op de grond moest gaan zitten. Daarna nam Hij de zeven broden, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Zijn leerlingen brachten het brood naar de mensen. Er waren ook nog een paar visjes. Hij dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen dat ze die ook aan de mensen moesten geven. Iedereen at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog over. Zeven manden vol. En er waren wel zoʼn vierduizend mensen!

10 Jezus stuurde de mensen naar huis. Direct daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en stak over naar Dalmanuta. 11 Er kwamen Farizeeën naar Jezus toe en gingen met Hem in debat. ‘Kunt U God laten bewijzen dat Hij U heeft gestuurd?’ vroegen zij. Zij wilden Hem op de proef stellen. 12 Met een diepe zucht zei Jezus: ‘Waarom wilt u een bewijs hebben? Dat krijgt u niet!’ 13 Hij draaide Zich om en liet hen staan. Hij stapte in de boot en ging naar de overkant van het meer. 14 Maar zijn leerlingen hadden vergeten eten te kopen. Het enige wat zij bij zich hadden, was één brood.

15 Onderweg waarschuwde Hij hen: ‘Pas op voor de gist van Herodes en de Farizeeën!’ 16 Zij dachten dat Hij dit zei omdat zij geen brood bij zich hadden. 17 Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom maken jullie je zorgen over brood? Begrijpen jullie het dan niet? Heb je het nu nog niet door? 18 Jullie hebben nu al zoveel gezien en zoveel gehoord! Het lijkt wel of het jullie niets heeft gedaan. 19 Zijn jullie alweer vergeten wat er gebeurde toen Ik vijf broden uitdeelde aan die vijfduizend mensen? Hoeveel manden hadden jullie nodig om het overschot op te halen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden zij. 20 ‘En toen Ik zeven broden aan die vierduizend mensen gaf? Hoeveel bleef er toen over?’ 21 ‘Zeven manden,’ was hun antwoord. Jezus zei: ‘Begrijpen jullie het nu nog niet?’

De genezing van een blinde man

22 Ze kwamen in Betsaïda. Enkele mensen brachten een blinde man bij Jezus en vroegen of Hij hem wilde aanraken. 23 Hij pakte de blinde man bij de hand en nam hem mee buiten het dorp. Hij spuugde hem in de ogen, legde zijn handen erop en vroeg: ‘Ziet u al iets?’ 24 De man keek om zich heen en zei: ‘Ja, ik zie de mensen lopen. Maar, wat raar, het lijken net bomen.’ 25 Jezus legde zijn handen nog eens op de ogen van de man. Hierna kon hij weer normaal zien. Hij was genezen en zag alles duidelijk. 26 Jezus stuurde hem naar huis en zei: ‘Ga het dorp niet in.’

27 Later gingen Jezus en zijn leerlingen naar de dorpen rondom de stad Caesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij: ‘Wat zeggen de mensen eigenlijk van Mij? Wie ben Ik volgens hen?’ 28 ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden de leerlingen. ‘Anderen dat U Elia bent of een andere profeet.’ 29 ‘En jullie dan?’ vroeg Hij. ‘Wat denken jullie van Mij? Wie ben Ik?’ 30 Petrus antwoordde: ‘U bent de Christus.’ Jezus zei dat zij dit aan niemand mochten vertellen. 31 Hij begon hun te vertellen over de verschrikkelijke dingen die Hij, de Mensenzoon, zou moeten doormaken. Hij zei dat de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden Hem zouden veroordelen, dat men Hem zelfs zou doden en dat Hij na drie dagen weer levend zou worden. 32 Omdat Hij hier ronduit met hen over sprak, nam Petrus Hem apart. ‘Zulke dingen moet U niet meer zeggen,’ zei hij. 33 Jezus keerde Zich om. Met zijn gezicht naar de andere leerlingen vermaande Hij Petrus: ‘Satan, maak dat je wegkomt! Jij bekijkt de zaak van de menselijke kant en niet van Gods kant!’

34 Hij riep zijn leerlingen en de vele mensen die waren toegestroomd bij Zich en zei: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet zijn kruis opnemen en Mij volgen. 35 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij en voor Gods plan verliest, zal het behouden. 36 Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uw leven te verspelen? 37 Wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven? 38 Wie zich in deze tijd van ontrouw en misdaad voor Mij en mijn woorden schaamt, voor hem zal Ik, de Mensenzoon, Mij ook schamen als Ik met de heilige engelen in de heerlijkheid van mijn Vader kom.’