Add parallel Print Page Options

治好痲风病人(A)

耶稣下了山,许多人跟随着他。 有一个患痲风的人前来向他跪拜,说:“主啊!如果你肯,必能使我洁净。” 耶稣伸手摸他,说:“我肯,你洁净了吧!”他的痲风立刻洁净了。 耶稣对他说:“你千万不可告诉别人,只要去给祭司检查,并且照着摩西所规定的献上供物,好向大家作证。”

治好百夫长的仆人(B)

耶稣到了迦百农,有一个百夫长前来恳求他, 说:“主啊!我的仆人瘫痪了,躺在家里非常痛苦。” 耶稣对他说:“我去医治他。” 百夫长回答:“主啊,要你到舍下来,实在不敢当。只要你说一句话,我的仆人就必好了。 我自己是在别人的权下,也有兵在我以下;我对这个说‘去!’他就去,对另一个说‘来!’他就来;对仆人说‘作这个!’他就作。” 10 耶稣听了,就很惊奇,对跟随的人说:“我实在告诉你们,这样的信心,我在以色列中从来没有见过。 11 我告诉你们,必有许多人从东从西来到,和亚伯拉罕、以撒、雅各在天国里一起吃饭。 12 但本来要承受天国的人,反被丢在外面黑暗里,在那里必要哀哭切齿。” 13 于是耶稣对百夫长说:“回去吧!事情必照你所信的给你成就。”他的仆人就在那时痊愈了。

治病赶鬼(C)

14 耶稣来到彼得家里,看见他的岳母发烧,病在床上。 15 耶稣一摸她的手,热就退了;她就起来服事耶稣。 16 到了黄昏,有些人带了许多被鬼附的人来见耶稣,他只用一句话就把污灵赶出去,并且医好了所有患病的人。 17 这样正应验了以赛亚先知所说的:

“他亲自除去我们的软弱,

担当我们的疾病。”

跟从耶稣的要求(D)

18 耶稣看见许多人围着他,就吩咐往对岸去。 19 有一位经学家前来对他说:“老师,你无论往哪里去,我都要跟从你!” 20 耶稣回答:“狐狸有洞,天空的飞鸟有窝,但人子却没有栖身(“栖身”原文作“枕头”)的地方。” 21 另一个门徒对他说:“主啊!请准我先回去安葬我的父亲吧。” 22 耶稣对他说:“跟从我吧!让死人去埋葬他们的死人。”

平静风浪(E)

23 耶稣上了船,门徒跟着他。 24 忽然海上起了狂风,甚至船都被波涛掩盖,但耶稣却睡着了。 25 他们走来把他叫醒,说:“主啊!救命啊!我们没命了!” 26 耶稣却对他们说:“小信的人哪!为甚么害怕呢?”他就起来斥责风和海,风浪就完全平静了。 27 众人都惊奇,说:“这是甚么人,连风和海也听从他?”

治好鬼附的人(F)

28 耶稣过到对岸加大拉人的地区,遇见两个被鬼附着的人从墓地出来;他们十分凶暴,甚至没有人敢从那条路经过。 29 他们喊叫:“ 神的儿子,我们跟你有甚么关系呢?时候还没有到,你就来这里叫我们受苦吗?” 30 那时远远有一大群猪正在吃东西。 31 那些鬼就求耶稣,说:“如果要赶我们出来,就准我们进到猪群里去吧。” 32 耶稣对他们说:“出去吧!”他们就出来,进了猪群。那一群猪忽然闯下山崖,掉在海里淹死了。 33 放猪的人逃进城里,把被鬼附的人的遭遇和一切事情,都报告出来。 34 全城的居民都出来要见耶稣,看见了他,就求他离开他们的地区。

Jezus geneest vele mensen

Jezus ging de berg af en vele mensen liepen met Hem mee. Er kwam een melaatse man naar Jezus toe. Die viel voor Hem op de knieën, keek naar Hem op en zei: ‘Here, als U het wilt, kunt U mij genezen.’ Jezus raakte de man aan. ‘Ik wil het,’ zei Hij. ‘Word weer gezond.’ Hij had het nog maar net gezegd of de melaatsheid was verdwenen. Daarop zei Hij tegen de man: ‘Praat er met niemand over. Ga meteen naar de priester om u te laten onderzoeken. Neem ook het offer mee dat volgens de wet van Mozes moet worden gebracht voor de genezing van melaatsheid. Dan zal iedereen weten dat u genezen bent.’

Toen Jezus in Kafarnaüm kwam, liep een officier van het Romeinse leger op Hem toe. Hij vertelde dat zijn knecht verlamd in bed lag en verging van de pijn. Hij vroeg of Jezus er iets aan wilde doen. ‘Ja,’ zei Jezus, ‘zal Ik meegaan om hem te genezen?’ ‘Nee, nee,’ antwoordde de officier. ‘U hoeft niet bij mij thuis te komen. Daar ben ik niet goed genoeg voor. U kunt gewoon hier blijven. Als U zegt dat mijn knecht beter moet worden, wórdt hij beter. Want ik moet doen wat mijn commandant mij opdraagt, en mijn soldaten moeten doen wat ik zeg. Als ik tegen een soldaat zeg: “Ga,” dan gaat hij. Als ik tegen een ander zeg: “Kom,” dan komt hij. En als ik tegen mijn knecht zeg: “Doe dit eens,” dan doet hij het. Zo is het ook met U. Als U zegt dat de ziekte uit mijn knecht moet verdwijnen, gebeurt dat!’ 10 Jezus was verbaasd en zei tegen de mensen om Hem heen: ‘Nergens in Israël heb Ik iemand ontmoet die zoveel geloof heeft! 11 Ik zeg u dat uit alle delen van de wereld een stroom van mensen het Koninkrijk van de hemelen zal binnengaan. Zij zullen met Abraham, Isaak en Jakob aan tafel zitten. 12 Maar veel van wie recht dachten te hebben op het Koninkrijk zullen in de diepste duisternis worden gegooid. Daar zullen zij jammeren van wroeging en verdriet.’ 13 Jezus zei tegen de Romeinse officier: ‘Ga naar huis. Het gebeurt zoals u gelooft.’ Op datzelfde moment werd de knecht genezen.

14 Jezus kwam in het huis van Petrus en zag dat Petrusʼ schoonmoeder met koorts in bed lag. 15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. De vrouw stond op en ging voor Hem zorgen.

16 ʼs Avonds werden verscheidene mensen bij Jezus gebracht die boze geesten hadden. Hij hoefde maar één woord te spreken en de boze geesten gingen uit de mensen weg. Ieder die ziek was, werd genezen. 17 Daarmee werd werkelijkheid wat de profeet Jesaja had gezegd: ‘Hij heeft onze kwalen op zich genomen en onze ziekten gedragen.’

18 Jezus zag dat er steeds meer mensen om Hem heen kwamen staan. Hij zei tegen zijn leerlingen dat zij het meer moesten oversteken. 19 Op dat moment kwam er een bijbelgeleerde naar Hem toe en zei: ‘Meester, ik zal U volgen waar u maar heengaat.’ 20 Jezus antwoordde: ‘Vossen hebben holen en vogels nesten, maar Ik, de Mensenzoon, heb geen plaats om mijn hoofd neer te leggen.’ 21 Iemand anders, een van zijn leerlingen, vroeg: ‘Here, vindt U het goed dat ik pas weer met U meega nadat ik mijn vader heb begraven?’ 22 ‘Nee,’ antwoordde Jezus. ‘Ga met Mij mee. Laat de mensen die geestelijk dood zijn, hun eigen doden maar begraven.’

23 Hij stapte in de boot en ging met zijn leerlingen naar de overkant van het meer. 24 Terwijl zij overvoeren, stak er plotseling een hevige storm op. De golven waren zo hoog dat ze over de boot sloegen. Jezus lag te slapen. 25 De leerlingen gingen naar Hem toe en maakten Hem wakker. ‘Here,’ schreeuwden ze. ‘Red ons! Wij vergaan!’ 26 Jezus zei: ‘Waarom zijn jullie zo bang? Hebben jullie zo weinig vertrouwen?’ Hij ging staan en zei tegen de wind en de golven dat zij moesten ophouden, en het werd doodstil. 27 De leerlingen wisten niet wat ze zagen. ‘Wie is Hij toch?’ vroegen zij zich af. ‘Zelfs de wind en de golven doen wat Hij zegt!’

28 Toen Jezus aan de andere kant van het meer kwam, in de streek van de Gadarenen, kwamen er twee mannen op Hem af, die beheerst werden door boze geesten. De mannen woonden in graven die in de rotsen waren uitgehouwen, en waren zo gevaarlijk dat niemand bij hen in de buurt durfde te komen. 29 ‘Wat wilt U van ons, Zoon van God?’ schreeuwden zij. ‘Komt U ons nu al kwellen!’ 30 Een eind verderop liep een grote kudde varkens eten te zoeken. 31 ‘Als U ons wegjaagt, stuur ons dan in die varkens,’ smeekten de boze geesten. 32 ‘Goed,’ zei Jezus. ‘Ga!’ De geesten verlieten de twee mannen en gingen in de varkens. Alle varkens stormden de steile helling af en verdronken in het meer. 33 De varkenshoeders vluchtten naar een nabijgelegen stad en vertelden wat er allemaal was gebeurd. Het verhaal over de twee bezetenen bracht grote opschudding teweeg. 34 De hele stad liep uit, naar Jezus toe. Toen zij bij Hem kwamen, vroegen zij Hem dringend weg te gaan.