Add parallel Print Page Options

Mensen die anderen overhalen om slechte dingen te doen, zullen worden gestraft

17 Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Er gebeurt altijd wel iets wat mensen verleidt om slechte dingen te doen. Maar het zal slecht aflopen met iedereen die daar de oorzaak van is! Als iemand een kind overhaalt om slechte dingen te doen, zou het beter voor hem zijn geweest als hij met een molensteen om zijn nek in de zee gegooid was dan dat hij daarvoor de straf moet dragen! Pas dus goed op!"

Lessen over vergeving en over geloof

Jezus zei: "Als je ziet dat iemand iets verkeerds tegen je doet, spreek daar dan streng met hem over. Als hij er spijt van heeft, vergeef het hem dan. Zelfs als hij zeven keer per dag iets verkeerds tegen je doet, en zeven keer bij je terug komt en zegt: 'Het spijt me,' dan moet je hem vergeven."

De twaalf leerlingen zeiden tegen de Heer Jezus: "Geef ons meer geloof!" De Heer zei: "Je geloof hoeft maar zo groot te zijn als een mosterdzaadje. Als je dan tegen deze boom zou zeggen: 'Kom met wortels en al uit de grond en ga in de zee staan,' dan zou hij je gehoorzamen."

Een heer en zijn knecht

Jezus zei: "Stel dat je een knecht hebt, die voor je ploegt of je vee hoedt. Als hij van het land thuiskomt, zou je dan tegen hem zeggen: 'Kom maar gauw bij me aan tafel zitten'? Nee, je zegt: 'Maak mijn eten klaar en bedien mij, tot ik klaar ben met de maaltijd. Daarna mag je zelf eten en drinken.' Zul je je knecht ervoor bedanken dat hij deed wat je hem had bevolen? Nee, dat doe je niet. 10 Hetzelfde geldt voor jullie. Dus als jullie alles hebben gedaan wat jullie bevolen is, moeten jullie zeggen: 'We zijn maar knechten. We hebben gewoon gedaan wat we moesten doen.' "

Jezus geneest tien mannen met een besmettelijke huidziekte

11 Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door Samaria en Galilea. 12 Toen Hij ergens in een dorp was, kwamen daar tien mannen naar Hem toe die een besmettelijke huidziekte hadden.[a] Ze bleven op een afstand staan. 13 Daar riepen ze: "Jezus, Meester, help ons alstublieft!" 14 Jezus keek hen aan en zei tegen hen: "Ga naar de priester. Laat hem zien dat jullie weer gezond zijn."[b] Terwijl ze onderweg waren naar de priester, werden ze gezond. 15 Eén van hen kwam terug toen hij zag dat hij was genezen. Hij prees God luid. 16 Hij liet zich voor Jezus' voeten op zijn knieën vallen om Hem te bedanken. Dit was een man uit Samaria. 17 Jezus antwoordde: "Alle tien de mannen zijn toch gezond geworden? Waar zijn dan de andere negen? 18 Is er dan niemand anders terug gekomen om God te prijzen, dan alleen deze man die niet eens een Jood is?"[c] 19 En Hij zei tegen hem: "Sta op, je geloof heeft je gered."

Het eind van de tijd

20 De Farizeeërs vroegen aan Jezus wanneer het Koninkrijk van God zou komen. Jezus antwoordde: "Het Koninkrijk van God komt niet zó, dat je het kan zien. 21 Je zal niet kunnen zeggen: 'Kijk, hier is het,' of: 'Kijk, daar is het!' Want het Koninkrijk van God is binnenín jullie."

22 Tegen zijn leerlingen zei Hij: "Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen één dag van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die niet zien. 23 En de mensen zullen tegen jullie zeggen: 'Kijk, daar is het!' of: 'Kijk, hier is het!' Ga er niet heen en geloof hen niet. 24 Want zoals de bliksem van de ene kant tot de andere kant de hemel verlicht, zó zal de Mensenzoon zijn op de dag dat Hij komt. 25 Maar eerst moet Hij veel lijden, en de mensen van deze tijd zullen niets met Hem te maken willen hebben maar Hem doden.

26 In de tijd van de Mensenzoon zal precies hetzelfde gebeuren als in de tijd van Noach. 27 De mensen gingen gewoon hun gang. Ze aten en dronken en trouwden, tot op de dag dat Noach in de boot ging. Toen kwam de grote overstroming en ze verdronken allemaal. 28 En er zal hetzelfde gebeuren als in de tijd van Lot. De mensen hadden het druk met eten, drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen. 29 En op de dag dat Lot uit Sodom vluchtte, regende er vuur en zwavel uit de hemel en ze werden allemaal gedood. 30 Hetzelfde zal gebeuren op de dag waarop de Mensenzoon zal komen. 31 Als je die dag op het dak van je huis bent, moet je niet naar binnen gaan om spullen op te halen. En als je in het veld bent, moet je niet eerst naar huis teruggaan. 32 Denk aan wat er met de vrouw van Lot gebeurde![d] 33 Als je probeert je leven te redden, zul je het verliezen. Maar als je je leven opgeeft, zul je juist leven krijgen. 34 Ik zeg jullie dat er die nacht twee mensen in één bed zullen liggen. En de één zal plotseling worden meegenomen, de ander niet. 35 Twee vrouwen zullen samen graan aan het malen zijn. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet. 36 Twee mensen zullen op het land werken. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet." 37 Ze antwoordden: "Waar is dat, Heer?" Hij zei tegen hen: "Let op: Waar een dood dier ligt, daar zullen de gieren zich verzamelen."

Footnotes

  1. Lukas 17:12 De bijbel heeft het over 'melaatsheid'. Tegenwoordig heet het 'lepra'. Mensen met deze ziekte mochten niet worden aangeraakt. Ze waren 'onrein'. Lees Leviticus 13:45 en 46. Daarom moesten deze mannen op een afstand blijven van de andere mensen.
  2. Lukas 17:14 De priester bepaalde of iemand inderdaad de besmettelijke huidziekte had, of dat het iets anders was. Ook iemand die beweerde dat hij genezen was, moest dat door de priester laten beoordelen. Lees Leviticus 13.
  3. Lukas 17:18 In de tijd dat de bevolking van het koninkrijk Israël door de koning van Assur gevangen was meegenomen, waren er mensen van een ander volk in de streek Samaria komen wonen. Voor een deel hadden ze het Joodse geloof overgenomen en dat vermengd met hun eigen godsdiensten. Lees 2 Koningen 17:24-34. De Joden wilden niet met hen omgaan, omdat ze geen echte Joden waren.
  4. Lukas 17:32 Lees Genesis 19:25 en 26.

Jesus Warns of Offenses(A)

17 Then He said to the disciples, (B)“It is impossible that no [a]offenses should come, but (C)woe to him through whom they do come! It would be better for him if a millstone were hung around his neck, and he were thrown into the sea, than that he should [b]offend one of these little ones. Take heed to yourselves. (D)If your brother sins [c]against you, (E)rebuke him; and if he repents, forgive him. And if he sins against you seven times in a day, and seven times in a day returns [d]to you, saying, ‘I repent,’ you shall forgive him.”

Faith and Duty(F)

And the apostles said to the Lord, “Increase our faith.”

(G)So the Lord said, “If you have faith as a mustard seed, you can say to this mulberry tree, ‘Be pulled up by the roots and be planted in the sea,’ and it would obey you. And which of you, having a servant plowing or tending sheep, will say to him when he has come in from the field, ‘Come at once and sit down to eat’? But will he not rather say to him, ‘Prepare something for my supper, and gird yourself (H)and serve me till I have eaten and drunk, and afterward you will eat and drink’? Does he thank that servant because he did the things that were commanded [e]him? I think not. 10 So likewise you, when you have done all those things which you are commanded, say, ‘We are (I)unprofitable servants. We have done what was our duty to do.’ ”

Ten Lepers Cleansed

11 Now it happened (J)as He went to Jerusalem that He passed through the midst of Samaria and Galilee. 12 Then as He entered a certain village, there met Him ten men who were lepers, (K)who stood afar off. 13 And they lifted up their voices and said, “Jesus, Master, have mercy on us!”

14 So when He saw them, He said to them, (L)“Go, show yourselves to the priests.” And so it was that as they went, they were cleansed.

15 And one of them, when he saw that he was healed, returned, and with a loud voice (M)glorified God, 16 and fell down on his face at His feet, giving Him thanks. And he was a (N)Samaritan.

17 So Jesus answered and said, “Were there not ten cleansed? But where are the nine? 18 Were there not any found who returned to give glory to God except this foreigner?” 19 (O)And He said to him, “Arise, go your way. Your faith has made you well.”

The Coming of the Kingdom(P)

20 Now when He was asked by the Pharisees when the kingdom of God would come, He answered them and said, “The kingdom of God does not come with observation; 21 (Q)nor will they say, [f]‘See here!’ or ‘See there!’ For indeed, (R)the kingdom of God is [g]within you.”

22 Then He said to the disciples, (S)“The days will come when you will desire to see one of the days of the Son of Man, and you will not see it. 23 (T)And they will say to you, [h]‘Look here!’ or ‘Look there!’ Do not go after them or follow them. 24 (U)For as the lightning that flashes out of one part under heaven shines to the other part under heaven, so also the Son of Man will be in His day. 25 (V)But first He must suffer many things and be (W)rejected by this generation. 26 (X)And as it (Y)was in the (Z)days of (AA)Noah, so it will be also in the days of the Son of Man: 27 They ate, they drank, they married wives, they were given in marriage, until the (AB)day that Noah entered the ark, and the flood came and (AC)destroyed them all. 28 (AD)Likewise as it was also in the days of Lot: They ate, they drank, they bought, they sold, they planted, they built; 29 but on (AE)the day that Lot went out of Sodom it rained fire and brimstone from heaven and destroyed them all. 30 Even so will it be in the day when the Son of Man (AF)is revealed.

31 “In that day, he (AG)who is on the housetop, and his [i]goods are in the house, let him not come down to take them away. And likewise the one who is in the field, let him not turn back. 32 (AH)Remember Lot’s wife. 33 (AI)Whoever seeks to save his life will lose it, and whoever loses his life will preserve it. 34 (AJ)I tell you, in that night there will be two [j]men in one bed: the one will be taken and the other will be left. 35 (AK)Two women will be grinding together: the one will be taken and the other left. 36 [k]Two men will be in the field: the one will be taken and the other left.”

37 And they answered and said to Him, (AL)“Where, Lord?”

So He said to them, “Wherever the body is, there the eagles will be gathered together.”

Footnotes

  1. Luke 17:1 stumbling blocks
  2. Luke 17:2 cause one of these little ones to stumble
  3. Luke 17:3 NU omits against you
  4. Luke 17:4 M omits to you
  5. Luke 17:9 NU omits the rest of v. 9; M omits him
  6. Luke 17:21 NU reverses here and there
  7. Luke 17:21 in your midst
  8. Luke 17:23 NU reverses here and there
  9. Luke 17:31 possessions
  10. Luke 17:34 Or people
  11. Luke 17:36 NU, M omit v. 36.