Psalmen 129
Het Boek
129 Een bedevaartslied.
Laat Israël het volgende zeggen:
sinds de tijd dat ons volk ontstond,
zijn wij onderdrukt.
2 Van het begin af aan
hebben zij ons in moeilijkheden gebracht,
maar zij hebben ons niet overwonnen.
3 Zij hebben ons onderdrukt
en zelfs gemarteld.
4 Maar de Here, die rechtvaardig oordeelt,
heeft de touwen waarmee de ongelovigen
ons hadden vastgebonden doorgesneden.
5 Alle volken die Jeruzalem haten,
zullen te kijk worden gezet en wegvluchten.
6 Zij lijken op gras dat op de daken groeit
en al is verdord voor het wordt uitgetrokken.
7 Het kan zelfs niet meer als hooi dienen.
8 Voor zulke mensen geldt niet de zegenwens:
‘Ik bid dat de Here u zegent.’
Ook niet:
‘Wij zegenen u in de naam van de Here.’
Psalm 129
King James Version
129 Many a time have they afflicted me from my youth, may Israel now say:
2 Many a time have they afflicted me from my youth: yet they have not prevailed against me.
3 The plowers plowed upon my back: they made long their furrows.
4 The Lord is righteous: he hath cut asunder the cords of the wicked.
5 Let them all be confounded and turned back that hate Zion.
6 Let them be as the grass upon the housetops, which withereth afore it groweth up:
7 Wherewith the mower filleth not his hand; nor he that bindeth sheaves his bosom.
8 Neither do they which go by say, The blessing of the Lord be upon you: we bless you in the name of the Lord.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.