求耶和華憐憫

耶和華啊,求你顧念我們的遭遇,
看看我們所受的恥辱!
我們的土地被陌生人侵佔,
我們的房屋落入外族人手中。
我們成了喪父的孤兒,
我們的母親成了寡婦。
我們喝水要付錢,
燒的柴要用錢買。
敵人緊追不捨,
我們疲憊不堪,不得安歇。
為了得到食物,
我們向埃及、亞述卑躬屈膝。
我們的祖先犯了罪,
已經逝去,
我們卻要承擔他們的罪責。
奴僕做了我們的主人,
無人從他們手中解救我們。
曠野中殺機四伏,
我們冒著生命危險才得到糧食。
10 我們因饑餓而發熱,
皮膚熱如烤爐。
11 婦女在錫安遭強暴,
少女在猶大被姦污。
12 首領雙手被吊起來,
老人得不到尊敬。
13 青年被迫推磨,
孩童肩背柴捆,步履蹣跚。
14 老人不再坐在城門口,
青年不再彈琴奏樂。
15 我們心中的快樂消失,
我們的舞蹈變成了哀哭。
16 榮耀的冠冕從我們頭上落下。
我們犯了罪,我們有禍了!
17 此情此景使我們黯然神傷,
淚眼模糊。
18 錫安山一片荒涼,
豺狼四處遊蕩。

19 耶和華啊,你永遠掌權,
你的寶座世代長存。
20 你為何永遠忘記我們?
為何如此長久地棄絕我們?
21 耶和華啊,求你使我們回到你身邊,
讓我們歸向你,
恢復我們昔日的繁榮!
22 難道你完全棄絕了我們,
仍然向我們大發烈怒嗎?

Jeremia pleit voor het volk

Och Here, denk aan alles wat ons is overkomen, kijk eens naar de ellende waaronder wij gebukt gaan!
Onze huizen en ons land zijn in bezit genomen door buitenlanders.
Wij zijn wezen, onze vaders zijn dood en onze moeders zijn weduwen.
Wij moeten zelfs betalen voor ons drinkwater, hout wordt ons tegen de hoogst mogelijke prijzen verkocht.
Wij buigen onze nek onder de voet van de overwinnaar, zonder ons rust te gunnen, laten zij ons zwoegen.
Wij smeken Egypte en Assyrië om brood.
Onze voorouders zondigden, maar stierven voordat de oordelende hand zijn werk begon. Wij dragen nu de straf die zij verdienden!
Onze vroegere dienaars zijn ons nu de baas geworden, er is niemand overgebleven die ons kan redden.
Wij gaan de woestijn in om voedsel te zoeken, maar daarbij lopen wij het risico door de vijand te worden gedood.
10 Onze huid voelt heet aan, we hebben koorts door de honger.
11 Zij verkrachten de vrouwen van Jeruzalem en de meisjes in de steden van Juda.
12 Onze prinsen hebben zij opgehangen en zelfs bejaarde mannen worden met minachting behandeld.
13 Zij nemen jonge mannen mee om hun koren te malen en de kleine kinderen wankelen onder de zware lasten die zij moeten dragen.
14 De oude mannen zitten niet meer in de stadspoorten, de jongeren dansen en zingen niet meer.
15 De vreugde in onze harten is gedoofd, ons dansen is veranderd in rouwen.
16 Onze glorie is vergaan. De kroon is van ons hoofd gevallen. Dat overkomt ons allemaal vanwege onze zonden.
17 Onze harten zijn zwak en droevig, de schittering is uit onze ogen verdwenen.
18 Jeruzalem en de tempel van de Here zijn verwoest en liggen er verlaten bij. Alleen de vossen dwalen er in rond.
19 Och Here, U blijft voor altijd dezelfde! Uw troon staat vast van generatie op generatie.
20 Waarom vergeet U ons nog steeds? Waarom keert U ons zo lang de rug toe?
21 Bewerk in ons hart een ommekeer en breng ons weer bij U terug! Dat is onze enige hoop! Geef ons onze vroegere vreugde weer terug!
22 Of hebt U ons voorgoed afgewezen? Komt er ooit een einde aan uw toorn tegen ons?

Remember, Lord, what has happened to us;
    look, and see our disgrace.(A)
Our inheritance(B) has been turned over to strangers,(C)
    our homes(D) to foreigners.(E)
We have become fatherless,
    our mothers are widows.(F)
We must buy the water we drink;(G)
    our wood can be had only at a price.(H)
Those who pursue us are at our heels;
    we are weary(I) and find no rest.(J)
We submitted to Egypt and Assyria(K)
    to get enough bread.
Our ancestors(L) sinned and are no more,
    and we bear their punishment.(M)
Slaves(N) rule over us,
    and there is no one to free us from their hands.(O)
We get our bread at the risk of our lives
    because of the sword in the desert.
10 Our skin is hot as an oven,
    feverish from hunger.(P)
11 Women have been violated(Q) in Zion,
    and virgins in the towns of Judah.
12 Princes have been hung up by their hands;
    elders(R) are shown no respect.(S)
13 Young men toil at the millstones;
    boys stagger under loads of wood.
14 The elders are gone from the city gate;
    the young men have stopped their music.(T)
15 Joy is gone from our hearts;
    our dancing has turned to mourning.(U)
16 The crown(V) has fallen from our head.(W)
    Woe to us, for we have sinned!(X)
17 Because of this our hearts(Y) are faint,(Z)
    because of these things our eyes(AA) grow dim(AB)
18 for Mount Zion,(AC) which lies desolate,(AD)
    with jackals prowling over it.

19 You, Lord, reign forever;(AE)
    your throne endures(AF) from generation to generation.
20 Why do you always forget us?(AG)
    Why do you forsake(AH) us so long?
21 Restore(AI) us to yourself, Lord, that we may return;
    renew our days as of old
22 unless you have utterly rejected us(AJ)
    and are angry with us beyond measure.(AK)