五餅二魚

這些事以後,耶穌渡過加利利[a],也就是太巴列湖,到對岸去。 有一大群人,因為看到他在病人身上所行的神蹟,就跟隨他。

耶穌上了山,與他的門徒們在那裡坐下。 那時猶太人的逾越節快到了。 耶穌舉目觀看,見一大群人向他走來,就對腓力說:「我們從哪裡買餅給這些人吃呢?」 他說這話是要試試腓力,其實他自己已經知道要做什麼了。

腓力回答:「就是兩百個銀幣[b]的餅,也不夠每個人吃一小塊!」

他的一個門徒,就是西門彼得的弟弟安得烈,對耶穌說: 「這裡有個孩子,帶了五個大麥餅和兩條魚。可是對這麼多人,這些算什麼呢?」

10 耶穌說:「讓他們坐下來。」

那地方草多,他們坐了下來;男人的數目約有五千。 11 耶穌就拿起餅來,祝謝以後,分給那些坐著的人[c],把魚也如此分了,他們要多少就給多少。

12 大家吃飽了以後,耶穌就對他的門徒們說:「把剩下的碎塊收拾起來,免得浪費。」 13 他們就把大家吃剩的那五個大麥餅的碎塊收拾起來,裝滿了十二個籃子。

14 眾人看見耶穌所行的神蹟,就說:「這個人確實是那位要來到世上的先知!」 15 耶穌看出他們要來強迫他做王,就又獨自退到山上去了。

在水面上行走

16 到了晚上,他的門徒們下到湖邊。 17 他們上了船,開始渡過湖往迦百農去。原來天色已經黑了,而耶穌還沒有來到他們那裡。 18 當時,大風吹起,湖水翻騰。 19 他們已經划了約有四、五公里[d],看到耶穌在湖面上行走,逐漸向船靠近,他們就感到懼怕。

20 耶穌對他們說:「是我,不要怕!」 21 門徒們這才願意接他上船。船立刻就到了他們所要去的地方。

生命的糧

22 第二天,留在湖對岸的眾人,知道在那裡除了一條小船之外[e],沒有別的船;而且知道耶穌沒有和他的門徒們一起上船,是門徒們自己去的。 23 有幾條別的小船從太巴列城來,靠近主祝謝後眾人吃餅的地方。 24 這樣,眾人一發現耶穌已經不在那裡,連他的門徒們也不在那裡,就上了船,往迦百農去找耶穌。

25 他們在湖的對岸找到了耶穌,就問他:「拉比,你是什麼時候到這裡來的?」

26 耶穌回答說:「我確確實實地告訴你們:你們找我,並不是因為看見了神蹟,而是因為你們吃餅吃飽了。 27 不要為那會腐敗的食物做工,而要為那存留到永生的食物做工。這食物就是人子要給你們的,因為人子是父神所印證的。」

28 他們問:「我們應該做什麼,才算做神的工作呢?」

29 耶穌回答說:「信神所派來的那一位,就是做神的工作。」

30 他們就問:「那麼,你行個什麼神蹟,好讓我們看了就可以信你呢?你可以做什麼呢? 31 我們的祖先在曠野吃了嗎哪,正如經上所記:『他把從天上來的糧賜給他們吃。』[f]

32 耶穌對他們說:「我確確實實地告訴你們:那從天上來的糧不是摩西賜給你們的,而是我父把從天上來的真糧賜給了你們。 33 要知道,神的糧就是從天上降下來、賜生命給世人的那一位。」

34 他們就對耶穌說:「主啊,請你時常把這糧賜給我們!」

35 耶穌對他們說:「我就是生命的糧。到我這裡來的人,絕不飢餓;信我的人,永不乾渴。 36 但是我告訴過你們,你們雖然看到了我[g],還是不信。 37 凡是父賜給我的人,都會到我這裡來,而到我這裡來的人,我絕不丟棄[h] 38 因為我從天上降下來,不是要行自己的意思,而是要行那派我來者的意思。 39 那派我來者[i]的旨意,就是要我不失去他賜給我的任何人,而且要我在末日使他復活。 40 要知道,我父[j]的旨意正是:所有看見子而信他的人都得到永恆的生命,並且在末日,我將要使他復活。」

41 這時候,一些猶太人因為耶穌說『我是從天上降下來的糧』,就私下議論他, 42 並說:「這不就是約瑟的兒子耶穌嗎?我們不都認識他的父母嗎?現在他怎麼說『我是從天上降下來的』呢?」

43 耶穌就對他們說:「你們不要彼此議論了。 44 如果不是派我來的父引領他,沒有人能到我這裡來;到我這裡來的,在末日我還要使他復活。 45 先知書上記著:『他們都將成為神所教導的人。』[k]任何人聽了並領會了從父而來的教導,就會到我這裡來。 46 這並不是說,有誰看到父;只有從神而來的那一位,他才看到父。

47 「我確確實實地告訴你們:信我[l]的人,就有永恆的生命。 48 我就是生命的糧。 49 你們的祖先在曠野吃了嗎哪,還是死了。 50 那從天上降下來、讓人吃了而不死的糧,就在這裡。 51 我就是從天上降下來的生命的糧。人如果吃了這糧,就將活著,直到永遠。我要賜的糧就是我的肉身,是為了世人的生命所賜的[m]。」

52 於是那些猶太人彼此爭論,說:「這個人怎麼能把自己的肉身給我們吃呢?」

53 耶穌說:「我確確實實地告訴你們:如果你們不吃人子的肉,不喝人子的血,你們裡面就沒有生命。 54 吃我肉、喝我血的人,就有永恆的生命,在末日我還要使他復活; 55 因為我的肉是真食物,我的血是真飲物。 56 吃我肉、喝我血的人,住在我裡面,我也住在他裡面。 57 永生的父怎樣差派了我,我又因父而活,照樣,以我為食的人也將因我而活。 58 這才是從天上降下來的糧,不像嗎哪。你們的[n]祖先吃過嗎哪還是死了,而吃這糧的人就將活著,直到永遠。」

59 這些話是耶穌在迦百農教導人的時候,在會堂裡說的。

許多門徒離開耶穌

60 他的門徒當中有許多人聽了,就說:「這話實在嚴厲,誰能聽呢?」

61 耶穌自己裡面知道他的門徒們為這話私下議論,就對他們說:「這話絆倒你們[o]嗎? 62 所以,如果你們看見人子升到他原先所在的地方,你們會怎麼樣呢? 63 賜人生命的是靈[p],肉體沒有什麼用。我對你們說的話就是靈,就是生命。 64 然而你們當中有一些不信的人。」原來,耶穌從起初就知道哪些人不[q]信,也知道哪一個人要出賣他。 65 耶穌又說:「所以我告訴過你們:如果不是蒙父所賜,沒有人能到我這裡來。」

66 從此耶穌的門徒中有許多人離開回到背後的事上,不再與他同行。 67 耶穌就對十二使徒[r]說:「你們也不會想離開吧?」

68 西門彼得回答:「主啊,你有永恆生命的話語,我們還去歸從誰呢? 69 我們已經相信,也知道你就是神的那位聖者。[s]

70 耶穌對他們說:「我不是揀選了你們十二使徒嗎?可是你們當中有一個是魔鬼。」 71 耶穌說的是加略西門的兒子[t]猶大;這個人雖然是十二使徒中的一個,後來卻要出賣耶穌。

Footnotes

  1. 約翰福音 6:1 湖——原文直譯「海」。
  2. 約翰福音 6:7 兩百個銀幣——原文為「200得拿利」。1得拿利=約1日工資的羅馬銀幣。
  3. 約翰福音 6:11 分給那些坐著的人——有古抄本作「分給門徒們,門徒們又分給那些坐著的人」。
  4. 約翰福音 6:19 四、五公里——原文為「25-30視距」。1視距=185公尺。
  5. 約翰福音 6:22 除了一條小船之外——有古抄本作「除了耶穌的門徒們上的那一條小船之外」。
  6. 約翰福音 6:31 《出埃及記》16:4;《詩篇》78:24。
  7. 約翰福音 6:36 有古抄本沒有「我」。
  8. 約翰福音 6:37 丟棄——原文直譯「趕出去」。
  9. 約翰福音 6:39 有古抄本附「——父」。
  10. 約翰福音 6:40 我父——有古抄本作「那派我來者」。
  11. 約翰福音 6:45 《以賽亞書》54:13。
  12. 約翰福音 6:47 有古抄本沒有「我」。
  13. 約翰福音 6:51 有古抄本沒有「所賜的」。
  14. 約翰福音 6:58 有古抄本沒有「嗎哪。你們的」。
  15. 約翰福音 6:61 絆倒你們——或譯作「使你們覺得反感」。
  16. 約翰福音 6:63 靈——或譯作「聖靈」。
  17. 約翰福音 6:64 有古抄本沒有「不」。
  18. 約翰福音 6:67 使徒——輔助詞語。
  19. 約翰福音 6:69 你就是神的那位聖者。——有古抄本作「你就是基督,永生神的兒子。」
  20. 約翰福音 6:71 兒子——輔助詞語。

Het wonder van de vijf broden en de twee vissen

Hierna vertrok Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (dat is het Meer van Tiberias). Een grote groep mensen volgde Hem, omdat ze zagen dat Hij de zieke mensen door wonderen genas. Jezus klom de berg op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was een paar dagen voor het Paasfeest. Toen Jezus opkeek, zag Hij dat er een grote groep mensen naar Hem toe kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?" Dat zei Hij om te zien wat Filippus zou zeggen. Want Hij wist Zelf al wat Hij zou gaan doen. Filippus antwoordde Hem: "Zelfs als we voor 200 zilverstukken brood zouden kopen, zou dat nog niet genoeg zijn voor al die mensen. Zelfs niet als iedereen een heel klein beetje kreeg." Eén van zijn leerlingen, Andreas (de broer van Simon Petrus), zei tegen Hem: "Hier is een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Maar dat is natuurlijk lang niet genoeg voor zoveel mensen." 10 Jezus zei: "Zorg dat de mensen gaan zitten." Er was op die plek veel gras. De mannen, ongeveer 5000, gingen dus zitten. 11 Toen nam Jezus de broden, dankte God ervoor en verdeelde ze onder de leerlingen. En de leerlingen verdeelden het brood onder de mensen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij met de vissen. En Hij gaf alle mensen zoveel als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg had gegeten, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamel de stukken brood die zijn overgebleven, zodat er niets wordt weggegooid." 13 Dat deden ze. Toen iedereen klaar was met eten, vulden ze twaalf manden met de stukken die waren overgebleven van de vijf broden. 14 De mensen zagen wat voor wonder Jezus had gedaan. En ze zeiden tegen elkaar: "Dit moet wel de profeet zijn die naar de aarde zou komen."

15 Jezus wist dat de mensen zouden komen om Hem met geweld koning te maken. Daarom ging Hij weg en klom helemaal alleen de berg op.

De storm op het meer

16 Toen het avond was geworden, gingen zijn leerlingen naar het meer. 17 Ze stapten in een boot en begonnen naar de overkant te roeien, naar Kapernaüm. Het was al donker geworden, maar Jezus was nog niet bij hen teruggekomen. 18 Intussen was het gaan stormen en de golven werden steeds hoger. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (ongeveer 7 km) hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen en naar de boot komen. Ze werden vreselijk bang. 20 Maar Jezus zei: "IK BEN het.[a] Wees maar niet bang." 21 Ze wilden Hem bij zich in de boot nemen. Op dat moment waren ze plotseling aan de overkant.

Het Brood dat levend maakt

22 De volgende dag was de grote groep mensen nog steeds aan de andere kant van het meer. Ze zagen dat er geen andere boot had gelegen dan die van de leerlingen. Ze wisten dat Jezus niet met zijn leerlingen in die boot was weggevaren. De leerlingen waren zonder Hem vertrokken. 23 Er kwamen wel andere bootjes uit Tiberias bij de plek waar ze het brood hadden gegeten nadat de Heer Jezus ervoor had gedankt. 24 De mensen zagen dat Jezus daar niet bij was en de leerlingen ook niet. Toen voeren ook zij naar de overkant, om Jezus in Kapernaüm te zoeken.

25 Toen ze Hem aan de overkant van het meer vonden, vroegen ze Hem: "Meester, wanneer bent U hier aangekomen?" 26 Jezus antwoordde: "Luister goed! Jullie zoeken Mij niet omdat jullie Mij wonderen hebben zien doen. Maar jullie zoeken Mij omdat jullie brood van Mij hebben gekregen en genoeg hebben kunnen eten. 27 Maar jullie moeten je niet zo druk maken over gewoon eten. Gewoon eten is ook weer gauw verdwenen. Zoek liever naar het eten dat eeuwig leven geeft. De Mensenzoon kan dat aan jullie geven. Want God de Vader heeft Mij daarvoor de macht en het recht gegeven." 28 Toen vroegen ze Hem: "Wat wil God dan dat we doen?" 29 Jezus antwoordde: "God wil dat jullie geloven in de Man die Hij heeft gestuurd." 30 Ze antwoordden Hem: "Welk bewijs geeft U ons dat we in U moeten geloven? Waaraan kunnen we dat zien? Wat voor teken geeft U ons? 31 Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten. Dat staat in de Boeken: 'Hij gaf hen brood uit de hemel te eten.' Kunt U iets doen wat bijzonderder is dan dat?"

32 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Mozes jullie niet het echte brood uit de hemel heeft gegeven. Mijn hemelse Vader geeft jullie het echte brood uit de hemel. 33 Want alleen het brood dat uit de hemel komt en leven geeft aan de mensen, is het echte brood van God." 34 Toen zeiden ze tegen Hem: "Heer, wilt U ons dan altijd van dat brood geven?" 35 Jezus antwoordde: "IK BEN[b] dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar jullie geloven Mij niet, ook al hebben jullie Mij gezien. Dat heb Ik jullie al eerder gezegd. 37 Maar iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij toe komen. En Ik zal niemand die naar Mij toe komt, wegsturen. 38 Want Ik ben niet uit de hemel gekomen om te doen wat Ik Zelf wil, maar om te doen wat God wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 39 En Hij wil dat er niemand verloren gaat van de mensen die Hij Mij heeft gegeven. Hij wil dat Ik hen allemaal op de laatste dag uit de dood terugroep en weer levend maak. 40 Want mijn Vader wil dat iedereen die Mij ziet en in Mij gelooft, het eeuwige leven zal hebben. En Ik zal hem op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken."

41 De Joden mopperden erover dat Hij had gezegd dat Hij het echte brood uit de hemel was. 42 Ze zeiden tegen elkaar: "Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?" 43 Jezus zei tegen hen: "Mopper maar niet tegen elkaar. 44 Iemand kan alleen naar Mij toe komen als de Vader hem helpt. En dan zal Ik hem op de laatste dag weer levend maken. 45 In de Boeken van de profeten staat: 'En ze zullen allemaal God leren kennen.' Iedereen die naar de Vader heeft geluisterd en Hem heeft leren kennen, zal naar Mij toe komen. 46 Ik bedoel niet dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen de Man die bij God vandaan komt, heeft de Vader gezien. 47 Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie in Mij geloven, hebben jullie het eeuwige leven.

48 IK BEN het brood dat leven geeft. 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en ze zijn uiteindelijk gestorven. 50 Maar het brood dat uit de hemel is gekomen, is anders. Als je daarvan eet, zul je niet meer sterven. 51 IK BEN dat levende brood dat uit de hemel gekomen is. Als je van dit brood eet, zul je eeuwig leven. Dat brood is mijn lichaam. Ik geef mijn lichaam om aan alle mensen leven te geven."

52 De Joden begonnen ruzie met elkaar te maken en zeiden: "Hoe kan Hij nou zijn lichaam aan ons te eten geven?" 53 Jezus zei: "Luister goed! Als jullie niet van het lichaam van de Mensenzoon eten, en niet van zijn bloed drinken, is er geen leven in jullie. 54 Maar als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, hebben jullie het eeuwige leven. En dan zal Ik jullie op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken. 55 Want mijn lichaam is het enige echte eten en mijn bloed is het enige echte drinken. 56 Als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, zijn jullie één met Mij en ben Ik één met jullie. 57 De levende Vader heeft Mij gestuurd en Ik leef door de Vader. Zo zal ook iedereen die van Mij eet, door Mij leven. 58 Dit is het echte brood dat uit de hemel gekomen is. Het is niet hetzelfde brood als het manna dat jullie voorouders hebben gegeten, want zij zijn gestorven. Maar iedereen die van dít brood eet, zal eeuwig leven."

59 Dit vertelde Hij de mensen in de synagoge van Kapernaüm.

Petrus begrijpt wie Jezus is

60 Ook zijn leerlingen hoorden dit. En een groot aantal van hen zei: "Dit gaat echt te ver! Wie kan dat nou begrijpen?" 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen hierover mopperden. Daarom zei Hij tegen hen: 62 "Vinden jullie dít al te ver gaan? Wat zullen jullie dan zeggen, als jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar Hij vroeger ook was? 63 Het is de geest die iemand levend maakt. Aan alleen een lichaam heb je niets. Mijn woorden zijn Geest en leven. 64 Maar een aantal van jullie gelooft Mij niet." Want Jezus wist van het begin af aan wie Hem niet geloofden. Hij wist ook al wie Hem later zou verraden. 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd dat niemand in Mij kan geloven als de hemelse Vader hem er niet bij helpt." 66 Vanaf dat moment ging een groot aantal van zijn leerlingen niet langer met Hem mee. Ze gingen naar huis terug.

67 Toen zei Jezus tegen de twaalf leerlingen die Hij Zelf uitgekozen had: "Willen jullie niet óók weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie moeten we dan gaan? Uw woorden geven eeuwig leven. 69 Wij geloven werkelijk dat U de Messias bent, de Zoon van de levende God." 70 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie twaalf niet voor niets uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel." 71 Hij bedoelde Judas Iskariot, de zoon van Simon. Want Judas zou Hem later verraden. Hij was één van de twaalf leerlingen.

Footnotes

  1. Johannes 6:20 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  2. Johannes 6:35 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.

Jesus Feeds the Five Thousand(A)

Some time after this, Jesus crossed to the far shore of the Sea of Galilee (that is, the Sea of Tiberias), and a great crowd of people followed him because they saw the signs(B) he had performed by healing the sick. Then Jesus went up on a mountainside(C) and sat down with his disciples. The Jewish Passover Festival(D) was near.

When Jesus looked up and saw a great crowd coming toward him, he said to Philip,(E) “Where shall we buy bread for these people to eat?” He asked this only to test him, for he already had in mind what he was going to do.

Philip answered him, “It would take more than half a year’s wages[a] to buy enough bread for each one to have a bite!”

Another of his disciples, Andrew, Simon Peter’s brother,(F) spoke up, “Here is a boy with five small barley loaves and two small fish, but how far will they go among so many?”(G)

10 Jesus said, “Have the people sit down.” There was plenty of grass in that place, and they sat down (about five thousand men were there). 11 Jesus then took the loaves, gave thanks,(H) and distributed to those who were seated as much as they wanted. He did the same with the fish.

12 When they had all had enough to eat, he said to his disciples, “Gather the pieces that are left over. Let nothing be wasted.” 13 So they gathered them and filled twelve baskets with the pieces of the five barley loaves left over by those who had eaten.

14 After the people saw the sign(I) Jesus performed, they began to say, “Surely this is the Prophet who is to come into the world.”(J) 15 Jesus, knowing that they intended to come and make him king(K) by force, withdrew again to a mountain by himself.(L)

Jesus Walks on the Water(M)

16 When evening came, his disciples went down to the lake, 17 where they got into a boat and set off across the lake for Capernaum. By now it was dark, and Jesus had not yet joined them. 18 A strong wind was blowing and the waters grew rough. 19 When they had rowed about three or four miles,[b] they saw Jesus approaching the boat, walking on the water;(N) and they were frightened. 20 But he said to them, “It is I; don’t be afraid.”(O) 21 Then they were willing to take him into the boat, and immediately the boat reached the shore where they were heading.

22 The next day the crowd that had stayed on the opposite shore of the lake(P) realized that only one boat had been there, and that Jesus had not entered it with his disciples, but that they had gone away alone.(Q) 23 Then some boats from Tiberias(R) landed near the place where the people had eaten the bread after the Lord had given thanks.(S) 24 Once the crowd realized that neither Jesus nor his disciples were there, they got into the boats and went to Capernaum in search of Jesus.

Jesus the Bread of Life

25 When they found him on the other side of the lake, they asked him, “Rabbi,(T) when did you get here?”

26 Jesus answered, “Very truly I tell you, you are looking for me,(U) not because you saw the signs(V) I performed but because you ate the loaves and had your fill. 27 Do not work for food that spoils, but for food that endures(W) to eternal life,(X) which the Son of Man(Y) will give you. For on him God the Father has placed his seal(Z) of approval.”

28 Then they asked him, “What must we do to do the works God requires?”

29 Jesus answered, “The work of God is this: to believe(AA) in the one he has sent.”(AB)

30 So they asked him, “What sign(AC) then will you give that we may see it and believe you?(AD) What will you do? 31 Our ancestors ate the manna(AE) in the wilderness; as it is written: ‘He gave them bread from heaven to eat.’[c](AF)

32 Jesus said to them, “Very truly I tell you, it is not Moses who has given you the bread from heaven, but it is my Father who gives you the true bread from heaven. 33 For the bread of God is the bread that comes down from heaven(AG) and gives life to the world.”

34 “Sir,” they said, “always give us this bread.”(AH)

35 Then Jesus declared, “I am(AI) the bread of life.(AJ) Whoever comes to me will never go hungry, and whoever believes(AK) in me will never be thirsty.(AL) 36 But as I told you, you have seen me and still you do not believe. 37 All those the Father gives me(AM) will come to me, and whoever comes to me I will never drive away. 38 For I have come down from heaven(AN) not to do my will but to do the will(AO) of him who sent me.(AP) 39 And this is the will of him who sent me, that I shall lose none of all those he has given me,(AQ) but raise them up at the last day.(AR) 40 For my Father’s will is that everyone who looks to the Son(AS) and believes in him shall have eternal life,(AT) and I will raise them up at the last day.”

41 At this the Jews there began to grumble about him because he said, “I am the bread that came down from heaven.” 42 They said, “Is this not Jesus, the son of Joseph,(AU) whose father and mother we know?(AV) How can he now say, ‘I came down from heaven’?”(AW)

43 “Stop grumbling among yourselves,” Jesus answered. 44 “No one can come to me unless the Father who sent me draws them,(AX) and I will raise them up at the last day. 45 It is written in the Prophets: ‘They will all be taught by God.’[d](AY) Everyone who has heard the Father and learned from him comes to me. 46 No one has seen the Father except the one who is from God;(AZ) only he has seen the Father. 47 Very truly I tell you, the one who believes has eternal life.(BA) 48 I am the bread of life.(BB) 49 Your ancestors ate the manna in the wilderness, yet they died.(BC) 50 But here is the bread that comes down from heaven,(BD) which anyone may eat and not die. 51 I am the living bread(BE) that came down from heaven.(BF) Whoever eats this bread will live forever. This bread is my flesh, which I will give for the life of the world.”(BG)

52 Then the Jews(BH) began to argue sharply among themselves,(BI) “How can this man give us his flesh to eat?”

53 Jesus said to them, “Very truly I tell you, unless you eat the flesh(BJ) of the Son of Man(BK) and drink his blood,(BL) you have no life in you. 54 Whoever eats my flesh and drinks my blood has eternal life, and I will raise them up at the last day.(BM) 55 For my flesh is real food and my blood is real drink. 56 Whoever eats my flesh and drinks my blood remains in me, and I in them.(BN) 57 Just as the living Father sent me(BO) and I live because of the Father, so the one who feeds on me will live because of me. 58 This is the bread that came down from heaven. Your ancestors ate manna and died, but whoever feeds on this bread will live forever.”(BP) 59 He said this while teaching in the synagogue in Capernaum.

Many Disciples Desert Jesus

60 On hearing it, many of his disciples(BQ) said, “This is a hard teaching. Who can accept it?”(BR)

61 Aware that his disciples were grumbling about this, Jesus said to them, “Does this offend you?(BS) 62 Then what if you see the Son of Man(BT) ascend to where he was before!(BU) 63 The Spirit gives life;(BV) the flesh counts for nothing. The words I have spoken to you—they are full of the Spirit[e] and life. 64 Yet there are some of you who do not believe.” For Jesus had known(BW) from the beginning which of them did not believe and who would betray him.(BX) 65 He went on to say, “This is why I told you that no one can come to me unless the Father has enabled them.”(BY)

66 From this time many of his disciples(BZ) turned back and no longer followed him.

67 “You do not want to leave too, do you?” Jesus asked the Twelve.(CA)

68 Simon Peter answered him,(CB) “Lord, to whom shall we go? You have the words of eternal life.(CC) 69 We have come to believe and to know that you are the Holy One of God.”(CD)

70 Then Jesus replied, “Have I not chosen you,(CE) the Twelve? Yet one of you is a devil!”(CF) 71 (He meant Judas, the son of Simon Iscariot,(CG) who, though one of the Twelve, was later to betray him.)(CH)

Footnotes

  1. John 6:7 Greek take two hundred denarii
  2. John 6:19 Or about 5 or 6 kilometers
  3. John 6:31 Exodus 16:4; Neh. 9:15; Psalm 78:24,25
  4. John 6:45 Isaiah 54:13
  5. John 6:63 Or are Spirit; or are spirit