Add parallel Print Page Options

Asa, koning van Juda

14 Abiam stierf en werd begraven in de 'Stad van David'. Zijn zoon Asa werd na hem koning van Juda. Toen Asa koning was, had het land tien jaar rust. Hij leefde zoals zijn Heer God het wilde. Hij haalde de altaren voor de afgoden en de offerplaatsen weg, sloeg de godenbeelden kapot en hakte de heilige palen om. Hij beval de Judeeërs om de Heer, de God van hun voorouders, te dienen en zich aan Gods wet te houden. In alle steden van Juda haalde hij de offerplaatsen en de beelden voor de zonnegod weg. In de tijd dat hij regeerde, had het koninkrijk rust.

Hij bouwde muren en torens rond een aantal steden in Juda, want het land had rust. Er werden al die jaren geen oorlogen tegen hem gevoerd. Want de Heer gaf hem vrede. Asa zei tegen de bewoners van Juda: "Laten we deze steden versterken met muren, torens en deuren met grendels. Want het land is nog steeds van ons, omdat we onze Heer God dienen. Daarom heeft Hij ons aan alle grenzen rust gegeven." Zo konden ze rustig bouwen. En het land had voorspoed.

Asa had een leger met 300.000 mannen uit de stam van Juda, bewapend met schilden en speren, en 280.000 mannen uit de stam van Benjamin, bewapend met pijl en boog en een klein schild. Het waren allemaal dappere mannen.

Op een keer viel Zera uit Ethiopië Asa aan met een ontelbaar groot leger en 300 strijdwagens. Hij kwam tot bij Maresa. 10 Asa trok ook met zijn leger naar Maresa. In het Sefata-dal kwamen de legers tegenover elkaar te staan. 11 Toen riep Asa zijn Heer God om hulp. Hij zei: "Heer, U kan iedereen helpen. Het maakt voor U niet uit of hij een klein of een groot leger heeft. Help ons, Heer God! Want vol vertrouwen op U zijn we hier gekomen om te strijden tegen dit enorme leger. Heer, U bent onze God. U bent machtiger dan mensen!"

12 En de Heer zorgde ervoor dat het Ethiopische leger de strijd verloor van Asa en Juda. Het sloeg op de vlucht. 13 Asa achtervolgde het met zijn leger tot bij Gerar. Hij doodde zoveel mannen, dat ze niets meer tegen Asa konden beginnen. Ze werden volkomen verslagen door de Heer en zijn leger. Asa veroverde een enorme buit. 14 Ook veroverden ze alle steden in de buurt van Gerar. Dat lukte doordat de bewoners door de Heer in paniek gebracht waren. Asa's leger plunderde de steden helemaal leeg, want er was veel te halen. 15 Ook de tentenkampen van de herders overvielen ze. Ze namen grote aantallen schapen, geiten en kamelen mee. Daarna gingen ze naar Jeruzalem terug.

Asa Succeeds Abijah in Judah

14 [a](A)So Abijah slept with his fathers, and they buried him in the city of David, and his son Asa became king in his place. The land was undisturbed for ten years during his days.

[b]Asa did good and right in the sight of the Lord his God, for he removed (B)the foreign altars and (C)high places, tore down the sacred pillars, cut down the [c](D)Asherim, and commanded Judah to seek the Lord God of their fathers and to observe the law and the commandment. He also removed the high places and the (E)incense altars from all the cities of Judah. And the kingdom was undisturbed under him. (F)He built fortified cities in Judah, since the land was undisturbed, and [d]there was no one at war with him during those years, (G)because the Lord had given him rest. For he said to Judah, “(H)Let us build these cities and surround them with walls and towers, gates and bars. The land is still [e]ours because we have sought the Lord our God; we have sought Him, and He has given us rest on every side.” So they built and prospered. Now Asa had an army of (I)300,000 from Judah, bearing large shields and spears, and 280,000 from Benjamin, bearing shields and wielding bows; all of them were valiant warriors.

Now Zerah the Ethiopian (J)came out against them with an army of a million men and 300 chariots, and he came to (K)Mareshah. 10 So Asa went out [f]to meet him, and they drew up in battle formation in the valley of Zephathah at Mareshah. 11 Then Asa (L)called to the Lord his God and said, “Lord, there is no one besides You to help in the battle between the powerful and those who have no strength; so help us, O Lord our God, (M)for we trust in You, and in Your name have come against this multitude. O Lord, You are our God; let not man prevail against You.” 12 So (N)the Lord [g]routed the Ethiopians before Asa and before Judah, and the Ethiopians fled. 13 Asa and the people who were with him pursued them as far as (O)Gerar; and so many Ethiopians fell that [h]they could not recover, for they were shattered before the Lord and before His army. And they carried away very much plunder. 14 They [i]destroyed all the cities around Gerar, (P)for the dread of the Lord had fallen on them; and they despoiled all the cities, for there was much plunder in them. 15 They also struck down [j]those who owned livestock, and they carried away large numbers of sheep and camels. Then they returned to Jerusalem.

Footnotes

  1. 2 Chronicles 14:1 Ch 13:23 in Heb
  2. 2 Chronicles 14:2 Ch 14:1 in Heb
  3. 2 Chronicles 14:3 I.e. wooden symbols of a female deity
  4. 2 Chronicles 14:6 Lit there was not with him war
  5. 2 Chronicles 14:7 Lit before us
  6. 2 Chronicles 14:10 Lit before him
  7. 2 Chronicles 14:12 Lit struck
  8. 2 Chronicles 14:13 Or there was none left alive
  9. 2 Chronicles 14:14 Lit smote
  10. 2 Chronicles 14:15 Lit tents of livestock