Add parallel Print Page Options

蛙灾

耶和华对摩西说:“你到法老那里去,对他说:‘耶和华这样说:“让我的人民离开这里,使他们可以事奉我。 如果你拒绝让他们离开这里,看哪,我必用青蛙击打你的全境。 河里必滋生青蛙;青蛙必上来,进到你的宫殿和卧房里去,跳上你的床,进你臣仆的房屋,跳上你人民的身上,进你的炉子和抟面盆。 青蛙也必跳上你、你的人民和臣仆的身上。”’”(本章第1~4节在《马索拉文本》为7:26~29)

耶和华对摩西说:“你要对亚伦说把手中的杖伸在江、河、池之上,使青蛙上到埃及地来。”(本节在《马索拉文本》为8:1) 亚伦把手一伸在埃及的众水之上,青蛙就上来了,并且遮盖了埃及地。 众术士也用他们的巫术照样行了,使青蛙上了埃及地来。

法老把摩西和亚伦召了来,说:“请你们恳求耶和华,好叫他使青蛙离开我和我的人民,我就必让这人民离开这里,使他们可以向耶和华献祭。” 摩西回答法老:“请指示,我要在甚么时候为你和你的臣仆,以及你的人民,恳求耶和华除灭青蛙,使青蛙离开你和你的宫殿,只留在河里呢?”

10 法老说:“明天。”摩西回答:“就照着你的话行吧,好叫你知道没有神像耶和华我们的 神。 11 青蛙必离开你和你的宫殿、你的臣仆和你的人民,只留在河里。” 12 于是,摩西和亚伦离开法老走了出来;摩西为了耶和华加在法老身上青蛙的灾害向耶和华呼求。 13 耶和华就照着摩西的话行了;在房屋里、院子里和田野中的青蛙都死了。 14 有人把青蛙一堆一堆积聚起来,那地就发臭了。 15 法老一见灾祸平息了,就心里刚硬,不肯听他们的话,就像耶和华所说的。

虱灾

16 耶和华对摩西说:“你要对亚伦说:‘伸出你的手杖,击打地上的尘土,使尘土在埃及全地都变成虱子。’” 17 他们就这样行了;亚伦伸出手中的杖,击打地上的尘土,就在人身上和牲畜身上有了虱子;埃及全地所有地上的尘土都变成了虱子。 18 众术士也用他们的巫术照样行,要生出虱子来,却不能办到;所以在人身上和牲畜身上都有虱子。 19 众术士就对法老说:“这是 神的手指头。”法老却心里刚硬,不肯听摩西和亚伦,就像耶和华所说的。

蝇灾

20 耶和华对摩西说:“你要清早起来,站在法老面前;看哪,法老到水边来的时候,你要对他说:‘耶和华这样说:你要让我的人民离开这里,使他们可以事奉我。 21 如果你不让我的人民离开这里,看哪,我必叫苍蝇落在你和你臣仆,以及人民的身上,进到你的宫殿;埃及人的房屋都必充满苍蝇,他们所在的地方也是这样。 22 那日,我必把我人民居住的地方歌珊分别出来,使那里没有苍蝇,为要使你知道在全地上只有我是耶和华。 23 我必把我的人民和你的人民分别出来(按照《马索拉文本》,“分别出来”作“设定救赎”;两者在原文非常相似,现参照《七十士译本》等古译本翻译),明天必有这神迹。’” 24 耶和华就这样行了;无数的苍蝇进了法老的宫殿和他臣仆的房屋,并且遍布埃及全地;那地就因为苍蝇的缘故毁坏了。

25 法老把摩西和亚伦召了来,对他们说:“你们去,在这地献祭给你们的 神吧。” 26 摩西回答:“决不可以这样行,因为我们要把埃及人看为可憎的祭物献给耶和华我们的 神;如果我们把埃及人看为可憎的祭物在他们眼前献上,难道他们不拿石头打死我们吗? 27 我们要走三天的路程进到旷野,好照着耶和华吩咐我们的,向耶和华我们的 神献祭。” 28 法老回答:“我必让你们离开这里,你们可以在旷野献祭给耶和华你们的 神,只是你们不可走得太远;请你们为我祈祷。” 29 摩西说:“看哪,我要离开你出去,祈求耶和华,使苍蝇明天可以离开法老和法老的臣仆,以及法老的人民,只是不可再行欺骗,不让以色列人离开这里去献祭给耶和华。” 30 于是,摩西从法老那里出来,去祈求耶和华。 31 耶和华就照着摩西的话行了,使苍蝇离开了法老和他的臣仆,以及他的人民,连一只也没有留下。 32 可是,这一次法老还是心里刚硬,不肯让以色列人离开。

Overal kikkers, muggen en steekvliegen

Na die week zei God tegen Mozes: ‘Ga weer naar de farao en zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u hun dat weigert, zal Ik uw land straffen met een kikkerplaag. 3,4 De Nijl zal wemelen van de kikkers en zij zullen overal komen, in uw huis, uw slaapkamer, uw bed. In alle huizen van uw dienaren en uw volk zult u kikkers vinden, zelfs in de bakovens zullen ze zitten. De kikkers zullen u, uw dienaren en uw onderdanen het leven onmogelijk maken.” ’

De Here vervolgde: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn arm uitstrekt over de rivieren, de kanalen en de poelen en dat hij het land laat wemelen van de kikkers.’ Toen strekte Aäron zijn arm uit over de Egyptische wateren en de kikkers kwamen van alle kanten opzetten en overstroomden het hele land. Maar de geleerden deden met hun toverkunsten hetzelfde en lieten op hun beurt een golf van kikkers over het land komen.

De farao riep Mozes en Aäron bij zich en zei: ‘Bid tot uw God en vraag Hem of Hij de kikkers wil weghalen, dan zal ik uw volk laten gaan zodat zij kunnen offeren.’ Mozes zei: ‘U moet maar zeggen wanneer u wilt dat ik voor u zal bidden, opdat de kikkers zullen verdwijnen. Alleen in de Nijl zullen dan nog kikkers achterblijven.’ 10 De farao antwoordde: ‘Doe het morgen.’ En Mozes zei: ‘Zoals u wilt. U zult dan zien dat niemand gelijk is aan de Here, onze God. 11 De kikkers zullen u, uw huizen, uw dienaren en uw onderdanen met rust laten, alleen in de Nijl zullen er nog achterblijven.’

12 Toen verlieten Mozes en Aäron het paleis van de farao en Mozes bad tot de Here en vroeg Hem de kikkerplaag te beëindigen.

13 De Here verhoorde Mozesʼ gebed en liet de kikkers sterven. Overal lagen dode kikkers, die een vieze stank verspreidden. 14 Ze werden op grote hopen bij elkaar gegooid. 15 Toen de farao echter zag dat de overlast van de kikkers was verdwenen, verhardde hij zijn hart en weigerde het volk te laten gaan. Precies zoals de Here had voorzegd.

16 De Here zei toen tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in muggen, overal in Egypte.’ 17 Mozes en Aäron voerden Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel Egypte grote hoeveelheden muggen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof veranderde in muggen. 18 Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten na te doen, maar het lukte niet. 19 ‘Dit is de hand van God,’ zeiden de geleerden tegen de farao. Maar de farao was opnieuw koppig. Hij weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de Here het van tevoren had gezegd.

20 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Sta vroeg op en klamp de farao aan wanneer hij naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. 21 Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen. 22,23 Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult merken dat Ik, de Here, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!” ’ 24 En de Here voerde zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de steekvliegen.

25 De farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: ‘Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie niet de woestijn in te trekken.’ 26 Maar Mozes antwoordde: ‘Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen! 27 Nee, wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en offers brengen aan de Here, onze God, zoals Hij het ons heeft opgedragen.’

28 De farao gaf toe: ‘Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de Here, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie God te bidden.’ 29 Toen zei Mozes: ‘Ik ga nu weg, ik zal de Here bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de Here een offer te brengen.’

30 Daarop verliet Mozes de farao en bad tot de Here. 31 En de Here deed wat Mozes tegen de farao had gezegd, de steekvliegen verlieten de farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één over. 32 Maar toch bleef de farao ook deze keer hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.