瘟疫之災

耶和華對摩西說:「你再進宮見法老,告訴他,『希伯來人的上帝耶和華說,讓我的子民去事奉我。 如果你不讓他們走,繼續扣留他們, 我就會使你田間所有的牲畜,包括馬、驢、駱駝和牛羊,都染上嚴重的瘟疫。 但我要把埃及和以色列的牲畜分開,以色列人的牲畜必絲毫無損。』」 耶和華定了日期,說:「明天耶和華必在此地行這事。」 第二天,耶和華就這樣行了,埃及的牲畜都死了,但以色列人的牲畜一頭也沒死。 法老派人去探查,發現以色列人的牲畜真的安然無恙。可是,他仍然頑固,不肯讓以色列人離開。

膿瘡之災

耶和華對摩西和亞倫說:「你們去取幾把窯裡的灰,摩西要在法老面前把灰拋向空中。 這灰要變成塵土,散佈在埃及每一個角落,落在人或牲畜身上,就會起皰長瘡。」 10 摩西和亞倫便取了一些窯裡的灰,站在法老面前,摩西把灰拋向空中,埃及人和牲畜身上就開始起皰長瘡。 11 埃及的巫師無法與摩西對抗,因為他們及所有埃及人身上都長了膿瘡。 12 耶和華使法老的心剛硬,他就不聽他們的話,正如耶和華對摩西說的。

冰雹之災

13 耶和華對摩西說:「明天一早你再去見法老,對他說,『希伯來人的上帝耶和華這樣說,你要讓我的子民出去事奉我。 14 這一次,我要降下大災禍在你及你的臣僕和百姓身上,好叫你知道普天之下我獨一無二。 15 我若用瘟疫攻擊你和你的百姓,你們早就滅亡了。 16 我讓你活到現在,是為了向你彰顯我的權能,使我的名傳遍天下。 17 但你竟然在我的子民面前狂傲自大,不讓他們離開。 18 明天這個時候,我要使天上降下大冰雹,是你們埃及立國以來從沒有見過的。 19 現在,你要叫人趕快到田間把牲畜和屬於你的一切都帶到安全的地方。凡留在田間的人或牲畜都會被冰雹打死。』」 20 有些法老的臣僕聽了耶和華的話就很害怕,趕忙把在田間的僕人和牲畜都召回屋裡。 21 但那些不把耶和華的話放在心上的,仍把他們的奴僕和牲畜留在田間。 22 耶和華對摩西說:「你向天伸杖,天就會降下冰雹,落在埃及的一切人畜身上,摧毀田間的一切農作物。」 23 摩西向天伸出手杖,耶和華就發出雷電和冰雹,火光飛向大地。耶和華在埃及降下冰雹。 24 那時冰雹夾雜著火降下來,極為嚴重,在埃及史無前例。 25 冰雹摧毀了埃及境內田間的一切,包括人和牲畜,摧毀了田裡的一切作物,打斷了所有的樹木, 26 只有以色列人所住的歌珊沒有冰雹。 27 法老派人召來摩西和亞倫,對他們說:「這次我犯罪了,耶和華是對的,我和我的百姓錯了。 28 請你們向耶和華禱告,好止住雷電和冰雹。我准許以色列人出去,你們不必再留在這裡了。」 29 摩西回答說:「我一出城,就向耶和華舉手禱告,雷電和冰雹必立刻停止,這樣你就知道普天下都屬於耶和華。 30 但我知道你和你的臣僕還是不敬畏上帝耶和華。」

31 這場冰雹發生在大麥吐穗和亞麻開花的時候。 32 小麥和粗麥較晚成熟,沒有被冰雹打壞。 33 摩西離開法老,走出城外向耶和華舉手禱告,雷和冰雹便停止了,豪雨也不下了。 34 法老看見災禍停止,就又犯罪,他和他的臣僕都心裡頑固。 35 法老硬著心,不讓以色列人離開,正如耶和華藉摩西所言。

'出 埃 及 記 9 ' not found for the version: Chinese New Testament: Easy-to-Read Version.

瘟疫之灾

耶和华对摩西说:“你再进宫见法老,告诉他,‘希伯来人的上帝耶和华说,让我的子民去事奉我。 如果你不让他们走,继续扣留他们, 我就会使你田间所有的牲畜,包括马、驴、骆驼和牛羊,都染上严重的瘟疫。 但我要把埃及和以色列的牲畜分开,以色列人的牲畜必丝毫无损。’” 耶和华定了日期,说:“明天耶和华必在此地行这事。” 第二天,耶和华就这样行了,埃及的牲畜都死了,但以色列人的牲畜一头也没死。 法老派人去探查,发现以色列人的牲畜真的安然无恙。可是,他仍然顽固,不肯让以色列人离开。

脓疮之灾

耶和华对摩西和亚伦说:“你们去取几把窑里的灰,摩西要在法老面前把灰抛向空中。 这灰要变成尘土,散布在埃及每一个角落,落在人或牲畜身上,就会起疱长疮。” 10 摩西和亚伦便取了一些窑里的灰,站在法老面前,摩西把灰抛向空中,埃及人和牲畜身上就开始起疱长疮。 11 埃及的巫师无法与摩西对抗,因为他们及所有埃及人身上都长了脓疮。 12 耶和华使法老的心刚硬,他就不听他们的话,正如耶和华对摩西说的。

冰雹之灾

13 耶和华对摩西说:“明天一早你再去见法老,对他说,‘希伯来人的上帝耶和华这样说,你要让我的子民出去事奉我。 14 这一次,我要降下大灾祸在你及你的臣仆和百姓身上,好叫你知道普天之下我独一无二。 15 我若用瘟疫攻击你和你的百姓,你们早就灭亡了。 16 我让你活到现在,是为了向你彰显我的权能,使我的名传遍天下。 17 但你竟然在我的子民面前狂傲自大,不让他们离开。 18 明天这个时候,我要使天上降下大冰雹,是你们埃及立国以来从没有见过的。 19 现在,你要叫人赶快到田间把牲畜和属于你的一切都带到安全的地方。凡留在田间的人或牲畜都会被冰雹打死。’” 20 有些法老的臣仆听了耶和华的话就很害怕,赶忙把在田间的仆人和牲畜都召回屋里。 21 但那些不把耶和华的话放在心上的,仍把他们的奴仆和牲畜留在田间。 22 耶和华对摩西说:“你向天伸杖,天就会降下冰雹,落在埃及的一切人畜身上,摧毁田间的一切农作物。” 23 摩西向天伸出手杖,耶和华就发出雷电和冰雹,火光飞向大地。耶和华在埃及降下冰雹。 24 那时冰雹夹杂着火降下来,极为严重,在埃及史无前例。 25 冰雹摧毁了埃及境内田间的一切,包括人和牲畜,摧毁了田里的一切作物,打断了所有的树木, 26 只有以色列人所住的歌珊没有冰雹。 27 法老派人召来摩西和亚伦,对他们说:“这次我犯罪了,耶和华是对的,我和我的百姓错了。 28 请你们向耶和华祷告,好止住雷电和冰雹。我准许以色列人出去,你们不必再留在这里了。” 29 摩西回答说:“我一出城,就向耶和华举手祷告,雷电和冰雹必立刻停止,这样你就知道普天下都属于耶和华。 30 但我知道你和你的臣仆还是不敬畏上帝耶和华。”

31 这场冰雹发生在大麦吐穗和亚麻开花的时候。 32 小麦和粗麦较晚成熟,没有被冰雹打坏。 33 摩西离开法老,走出城外向耶和华举手祷告,雷和冰雹便停止了,豪雨也不下了。 34 法老看见灾祸停止,就又犯罪,他和他的臣仆都心里顽固。 35 法老硬着心,不让以色列人离开,正如耶和华借摩西所言。

De vijfde ramp: het vee gaat dood

De Heer zei tegen Mozes: "Ga naar de farao. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer, de God van de Hebreeën: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden. Als u hen nog steeds niet wil laten gaan, zal Ik al uw vee in het veld doden. Al uw paarden, ezels, kamelen, koeien, geiten en schapen zal Ik doden door de pest. Maar Ik zal verschil maken tussen het vee van de Israëlieten en het vee van de Egyptenaren. Niet één dier van de Israëlieten zal sterven.' " De Heer zei ook wanneer Hij dat zou doen: "Morgen zal Ik dit doen." En de Heer deed dit op de volgende dag. Al het vee van de Egyptenaren ging dood, maar geen één dier van de Israëlieten stierf. De farao stuurde mensen om te gaan kijken en inderdaad: niet één dier van de Israëlieten was gestorven. Toch bleef de farao koppig en liet het volk niet gaan.

De zesde ramp: zweren

De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Schep met je handen as uit een brood-oven. Ga naar de farao en gooi de as in de lucht. De as zal veranderen in stof dat zich over heel Egypte verspreidt. Alle mensen en dieren in heel Egypte zullen er zweren met blaren van krijgen." 10 Toen haalden ze as uit een brood-oven. Ze gingen ermee voor de farao staan en Mozes gooide de as in de lucht. Toen kregen alle mensen en dieren grote, dikke zweren met blaren. 11 De tovenaars waren door die zweren te ziek om bij Mozes te blijven staan. Want zij kregen net zo goed zweren als alle andere Egyptenaren. 12 Maar de Heer zorgde ervoor dat de farao koppig bleef, zodat hij niet naar hen wilde luisteren – zoals de Heer ook tegen Mozes gezegd had.

De zevende ramp: hagel

13 De Heer zei tegen Mozes: "Sta morgenochtend vroeg op en ga naar de farao. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer, de God van de Hebreeën: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden. 14 Want nu zal Ik al mijn rampen over uzelf, uw dienaren en uw volk uitstorten. Dan zult u toegeven dat er op de hele aarde niemand is zoals Ik. 15 Ik had u en uw volk al lang kunnen doden met de pest. 16 Maar Ik laat u in leven om u mijn kracht te laten zien. Zo zal op de hele aarde bekend worden wie Ik ben. 17 U wil mijn volk nog steeds niet laten gaan. 18 Daarom zal Ik het morgen om deze tijd zwaar laten hagelen. Nog nooit eerder heeft het zó zwaar gehageld in Egypte. 19 Laat dus uw kudden en alles wat u aan dieren op het veld heeft, binnen brengen. Alle mensen en dieren die buiten zijn en niet naar binnen gaan, zullen door de hagel worden gedood." 20 Sommige dienaren van de farao geloofden wat de Heer zei. Zij brachten hun knechten en hun vee in veiligheid in de huizen. 21 Maar de dienaren die het niet geloofden, lieten hun knechten en hun vee op het veld.

22 De Heer zei tegen Mozes: "Steek je hand op naar de hemel. Dan zal het in heel Egypte gaan hagelen. De hagel zal op alle mensen, dieren en planten in Egypte vallen." 23 Toen stak Mozes zijn staf omhoog naar de hemel. En de Heer liet een zware onweersbui met hagel komen. Bliksemflitsen schoten naar de aarde en het hagelde in heel Egypte. 24 De bliksem flitste door de hagelbuien heen en in heel Egypte hagelde het verschrikkelijk. Het had nog nooit zó zwaar gehageld in de geschiedenis van het land. 25 De hagelstenen sloegen in heel Egypte alles plat wat op het veld was: mensen, dieren en planten. Ook alle bomen braken af door de hagel. 26 Alleen in het land Gosen, waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet.

27 Toen liet de farao Mozes en Aäron komen en zei tegen hen: "Ik zie nu dat ik ongehoorzaam aan de Heer ben geweest. De Heer is rechtvaardig, maar ik en mijn volk hebben verkeerd gedaan. 28 Bid tot de Heer dat Hij het onweer en de hagel doet ophouden. Dit is te erg. Dan zal ik jullie laten gaan. Jullie hoeven niet langer te blijven."

29 Mozes zei tegen hem: "Zodra ik buiten de stad ben, zal ik tot de Heer bidden. Het onweer zal ophouden en het zal niet meer hagelen. Dan zult u toegeven dat de aarde van de Heer is. 30 Maar ik weet dat u en uw dienaren nog steeds geen ontzag hebben voor de Heer God." 31 (Het vlas en de gerst waren door de hagel platgeslagen, want de gerst had al aren en het vlas stond net in bloei. 32 Maar de tarwe en de spelt waren niet platgeslagen, want die groeien later.) 33 Mozes ging bij de farao weg. Hij ging de stad uit, stak zijn handen op naar de Heer en bad tot Hem. Toen hield het zware onweer op en de hagel en de stortregen stopten.

34 Maar toen de farao zag dat de regen, de hagel en het zware onweer waren opgehouden, veranderde hij van gedachten. 35 Hij en zijn dienaren bleven koppig. Hij liet de Israëlieten niet gaan – zoals de Heer al door Mozes gezegd had.