The Damascus Road: Saul Converted(A)

Then (B)Saul, still breathing threats and murder against the disciples of the Lord, went to the high priest and asked (C)letters from him to the synagogues of Damascus, so that if he found any who were of the Way, whether men or women, he might bring them bound to Jerusalem.

(D)As he journeyed he came near Damascus, and suddenly a light shone around him from heaven. Then he fell to the ground, and heard a voice saying to him, “Saul, Saul, (E)why are you persecuting Me?”

And he said, “Who are You, Lord?”

Then the Lord said, “I am Jesus, whom you are persecuting. [a]It is hard for you to kick against the goads.”

So he, trembling and astonished, said, “Lord, what do You want me to do?”

Then the Lord said to him, “Arise and go into the city, and you will be told what you must do.”

And (F)the men who journeyed with him stood speechless, hearing a voice but seeing no one. Then Saul arose from the ground, and when his eyes were opened he saw no one. But they led him by the hand and brought him into Damascus. And he was three days without sight, and neither ate nor drank.

Ananias Baptizes Saul

10 Now there was a certain disciple at Damascus (G)named Ananias; and to him the Lord said in a vision, “Ananias.”

And he said, “Here I am, Lord.”

11 So the Lord said to him, “Arise and go to the street called Straight, and inquire at the house of Judas for one called Saul (H)of Tarsus, for behold, he is praying. 12 And in a vision he has seen a man named Ananias coming in and putting his hand on him, so that he might receive his sight.”

13 Then Ananias answered, “Lord, I have heard from many about this man, (I)how much [b]harm he has done to Your saints in Jerusalem. 14 And here he has authority from the chief priests to bind all (J)who call on Your name.”

15 But the Lord said to him, “Go, for (K)he is a chosen vessel of Mine to bear My name before (L)Gentiles, (M)kings, and the (N)children[c] of Israel. 16 For (O)I will show him how many things he must suffer for My (P)name’s sake.”

17 (Q)And Ananias went his way and entered the house; and (R)laying his hands on him he said, “Brother Saul, the Lord [d]Jesus, who appeared to you on the road as you came, has sent me that you may receive your sight and (S)be filled with the Holy Spirit.” 18 Immediately there fell from his eyes something like scales, and he received his sight at once; and he arose and was baptized.

19 So when he had received food, he was strengthened. (T)Then Saul spent some days with the disciples at Damascus.

Saul Preaches Christ

20 Immediately he preached [e]the Christ in the synagogues, that He is the Son of God.

21 Then all who heard were amazed, and said, (U)“Is this not he who destroyed those who called on this name in Jerusalem, and has come here for that purpose, so that he might bring them bound to the chief priests?”

22 But Saul increased all the more in strength, (V)and confounded the Jews who dwelt in Damascus, proving that this Jesus is the Christ.

Saul Escapes Death

23 Now after many days were past, (W)the Jews plotted to kill him. 24 (X)But their plot became known to Saul. And they watched the gates day and night, to kill him. 25 Then the disciples took him by night and (Y)let him down through the wall in a large basket.

Saul at Jerusalem

26 And (Z)when Saul had come to Jerusalem, he tried to join the disciples; but they were all afraid of him, and did not believe that he was a disciple. 27 (AA)But Barnabas took him and brought him to the apostles. And he declared to them how he had seen the Lord on the road, and that He had spoken to him, (AB)and how he had preached boldly at Damascus in the name of Jesus. 28 So (AC)he was with them at Jerusalem, coming in and going out. 29 And he spoke boldly in the name of the Lord Jesus and disputed against the (AD)Hellenists,[f] (AE)but they attempted to kill him. 30 When the brethren found out, they brought him down to Caesarea and sent him out to Tarsus.

The Church Prospers

31 (AF)Then the [g]churches throughout all Judea, Galilee, and Samaria had peace and were (AG)edified.[h] And walking in the (AH)fear of the Lord and in the (AI)comfort of the Holy Spirit, they were (AJ)multiplied.

Aeneas Healed

32 Now it came to pass, as Peter went (AK)through all parts of the country, that he also came down to the saints who dwelt in Lydda. 33 There he found a certain man named Aeneas, who had been bedridden eight years and was paralyzed. 34 And Peter said to him, “Aeneas, (AL)Jesus the Christ heals you. Arise and make your bed.” Then he arose immediately. 35 So all who dwelt at Lydda and (AM)Sharon saw him and (AN)turned to the Lord.

Dorcas Restored to Life

36 At Joppa there was a certain disciple named [i]Tabitha, which is translated [j]Dorcas. This woman was full (AO)of good works and charitable deeds which she did. 37 But it happened in those days that she became sick and died. When they had washed her, they laid her in (AP)an upper room. 38 And since Lydda was near Joppa, and the disciples had heard that Peter was there, they sent two men to him, imploring him not to delay in coming to them. 39 Then Peter arose and went with them. When he had come, they brought him to the upper room. And all the widows stood by him weeping, showing the tunics and garments which Dorcas had made while she was with them. 40 But Peter (AQ)put them all out, and (AR)knelt down and prayed. And turning to the body he (AS)said, “Tabitha, arise.” And she opened her eyes, and when she saw Peter she sat up. 41 Then he gave her his hand and lifted her up; and when he had called the saints and widows, he presented her alive. 42 And it became known throughout all Joppa, (AT)and many believed on the Lord. 43 So it was that he stayed many days in Joppa with (AU)Simon, a tanner.

Footnotes

  1. Acts 9:5 NU, M omit the rest of v. 5 and begin v. 6 with But arise and go
  2. Acts 9:13 bad things
  3. Acts 9:15 Lit. sons
  4. Acts 9:17 M omits Jesus
  5. Acts 9:20 NU Jesus
  6. Acts 9:29 Greek-speaking Jews
  7. Acts 9:31 NU church . . . was
  8. Acts 9:31 built up
  9. Acts 9:36 Lit., in Aram., Gazelle
  10. Acts 9:36 Lit., in Gr., Gazelle

Saulus ontmoet Jezus

Saulus bleef de leerlingen van Jezus fanatiek achtervolgen en dreigde hen met dood en gevangenis. Hij ging naar de hogepriester en vroeg om aanbevelingsbrieven voor de synagogen in Damascus, een stad waar veel Joden woonden. Hij wilde daar mannen en vrouwen opsporen die in Jezus geloofden, hen in de boeien slaan en naar Jeruzalem brengen. Hij kreeg die brieven en ging op weg.

Toen hij in de buurt van Damascus kwam, flitste er plotseling een licht vanuit de hemel dat hem omstraalde. Hij viel op de grond en hoorde een stem: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’ ‘Wie bent U, Here?’ vroeg Saulus. ‘Ik ben Jezus,’ zei de stem, ‘die u zo fanatiek vervolgt. Sta op en ga de stad in. Daar zal u gezegd worden wat u moet doen.’

De mannen die met Saulus meereisden, waren met stomheid geslagen. Zij hadden de stem wel gehoord, maar niemand gezien. Saulus stond op en deed zijn ogen open, maar kon niets zien. De mannen die bij hem waren, namen hem bij de hand en brachten hem Damascus binnen. Drie dagen lang kon hij niet zien. Al die tijd at en dronk hij niets.

10 Een van de volgelingen van Jezus in die stad kreeg een visioen. In dat visioen riep de Here hem. ‘Ananias!’ ‘Ja, Here,’ antwoordde Ananias. 11 De Here zei: ‘Ga naar de Rechte Straat, naar het huis van Judas. Daar logeert een zekere Saulus uit Tarsus, hij is nu aan het bidden. 12 In een visioen heeft hij u zien binnenkomen. En in dat visioen legde u uw handen op hem, waardoor hij weer kon zien.’ 13 Ananias maakte bezwaren. ‘Maar, Here,’ zei hij. ‘Ik heb zoveel slechte dingen over die man gehoord. Hij heeft uw mensen in Jeruzalem veel kwaad gedaan. 14 Hij heeft van de leidende priesters zelfs toestemming gekregen om iedereen die uw naam aanroept hier in de boeien te slaan!’ 15 Maar de Here zei tegen hem: ‘Toch moet u gaan, Ananias! Ik heb besloten die man te gebruiken. Ik heb hem uitgekozen om Mij bekend te maken aan andere volken en hun koningen en ook aan het volk van Israël. 16 Ik zal hem duidelijk maken hoeveel leed hij voor Mij moet doorstaan.’

17 Ananias deed wat de Here hem had opgedragen en begaf zich naar het huis waar Saulus was. Hij legde zijn handen op hem en zei: ‘Saul, broeder, ik ben gestuurd door Jezus, die u onderweg hebt ontmoet. U zult weer kunnen zien en vol worden van de Heilige Geest.’ 18 Het was net of er een vlies van Saulusʼ ogen viel. Ineens kon hij weer zien. 19 Daarna liet hij zich dopen en ging wat eten om op krachten te komen. Saulus bleef een paar dagen bij de volgelingen van Jezus in Damascus en 20 ging zelfs naar de verschillende synagogen en vertelde daar openlijk dat Jezus Gods Zoon is. 21 Allen die hem hoorden, waren hoogst verbaasd. ‘Dit is toch de man die in Jeruzalem de aanhangers van Jezus heeft uitgeroeid? Hij kwam hier toch om mensen van dat geloof gevangen te nemen en naar de leidende priesters in Jeruzalem te brengen?’ 22 Maar Saulus sprak met steeds meer overtuiging en bracht de Joden in Damascus in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is.

23 Enkele dagen later besloten de Joodse leiders hem te doden. 24 Dag en nacht bewaakten zij de poorten van de stad om hem te vermoorden. Maar Saulus hoorde van hun plannen. 25 Toen het donker was, lieten zijn leerlingen hem vanaf de stadsmuur in een mand naar beneden zakken.

26 Toen Saulus in Jeruzalem aankwam, probeerde hij zich bij de andere leerlingen van Jezus aan te sluiten. Maar die waren allemaal bang voor hem, omdat zij niet konden geloven dat hij ook een leerling van Jezus was geworden. 27 Maar Barnabas nam het voor hem op en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun hoe Saulus op weg naar Damascus de Here had gezien en wat Hij tegen hem had gezegd. Barnabas vertelde ook dat Saulus in Damascus vrijmoedig over Jezus had gesproken.

28 Saulus werd in de groep opgenomen. Hij bewoog zich vrij in Jeruzalem en 29 sprak openlijk over Jezus. De Griekstalige Joden waren hem niet goedgezind. Na enkele verhitte gesprekken met hem, probeerden zij hem te doden. 30 Toen zijn vrienden dat hoorden, brachten zij Saulus naar Caesarea en stuurden hem vandaar naar Tarsus.

31 De volgelingen van Jezus in Judea, Galilea en Samaria hadden een tijd van rust en konden in vrede bij elkaar komen. Hun geloof werd sterker en zij gehoorzaamden de Here. De Heilige Geest bemoedigde hen en steeds meer mensen sloten zich bij hen aan.

32 Petrus nu maakte een rondreis langs alle plaatsen waar volgelingen van Jezus woonden en kwam ook in de stad Lydda. 33 Daar trof hij Eneas aan, een verlamde man die al acht jaar op bed had gelegen. 34 Petrus zei tegen hem: ‘Jezus Christus geneest u, Eneas. Kom uit uw bed en maak het zelf op.’ 35 De man stond onmiddellijk op. Toen de bewoners van Lydda en Saron hem gezond en wel zagen rondlopen, bekeerden zij zich ook tot de Here Jezus. 36 In de stad Joppe woonde een volgelinge van Jezus, die Tabitha heette. Tabitha is in het Grieks Dorkas en betekent Gazelle. Deze vrouw deed heel veel goeds, in het bijzonder voor de armen. 37 Zij werd in die tijd ziek en stierf. Nadat men haar gewassen had, werd zij in een kamer op de bovenverdieping gelegd. 38 De volgelingen van Jezus in die stad hadden gehoord dat Petrus in Lydda was, daar niet ver vandaan. Daarom stuurden zij twee mannen naar hem toe met de vraag of hij zo vlug mogelijk naar Joppe wilde komen. 39 Petrus maakte zich meteen klaar en ging met hen mee. Zodra hij bij het huis aankwam, werd hij naar boven gebracht. Alle weduwen in de kamer kwamen huilend om hem heen staan en lieten hem de onderkleden en mantels zien die Tabitha voor hen had gemaakt. 40 Maar Petrus stuurde iedereen de kamer uit, knielde neer en bad. Daarna zei hij tegen de dode vrouw: ‘Tabitha, sta op!’ Zij deed haar ogen open en toen ze Petrus zag, ging zij zitten. 41 Petrus nam haar bij de hand en hielp haar opstaan. Daarna riep hij de volgelingen van Jezus en de weduwen binnen en zei: ‘Kijk, zij leeft weer.’ 42 De hele stad hoorde ervan en velen gingen in de Here Jezus geloven.

43 Petrus bleef nog een tijd in Joppe en logeerde bij Simon, een leerlooier.