ヨハネ 6
Japanese Bible: Easy-to-Read Version
5000人以上を養う奇跡
(マタイ14:13-21; マルコ6:30-44; ルカ9:10-17)
6 その後、イエスはガリラヤ湖(テベリヤ湖とも知られている)の向こう岸に渡った。 2 その後には大ぜいの群衆がついて来た。イエスが人知を超えた力で病人を治すのを見たからだ。 3 イエスは丘の上に登り、弟子たちとそこに腰を下ろした。 4 ユダヤ人の過越祭も間近だった。
5 イエスが顔をあげると、そこには多くの人がイエスのもとに集まって来るのを見た。「なあ~ピリポ、これ全員に食べさせるだけのパンをどこで買おうか?」 6 イエスがこう尋ねたのも、ピリポを試すためだった。イエスはすでにどうするかを決めていたのだ。
7 ピリポは答えた。「こんなに大ぜいじゃ、俺たち全員の月給を足したところで、それぞれにパンくず1つほどしかあげられない!」
8 すると、弟子の1人であるシモン・ペテロの弟、アンデレが答えた。 9 「この子が、大麦のパンを5つと魚を2匹持っているが、こんな大ぜいじゃ足りないな・・・」
10 イエスが言った。「みんなを座らせてきてくれ!」群衆の数は男だけでも5000人はいた。弟子たちの指示に従った人たちは皆、芝生の斜面に座った。 11 そこで、イエスはパンを取って彼らのために神に感謝した。こうして、食事を待っている人々に与えていった。また魚も同じようにした。彼らがほしいぶんだけ与えて食べさせた。
12 一人残らず彼らはたくさん食べた。食べ終わった後、イエスが弟子たちに言った。「さあ、少しも無駄にしないよう、余ったパンと魚を集めて来るんだ」 13 言われた通りに弟子たちは余った食べ物をかき集めた。食べ始めた時には、5つのパンと2匹の魚しかなかったはずが、余った食べ物を集めると、12個のかごがいっぱいになったではないか。
14 イエスの行った奇跡を見た人は口々に言った!「あの方こそ、この世に来ると告げられていた預言者に違いない」
15 人々がイエスを無理やり連れて行き、彼らの王に仕立て上げようとしていることを見抜いていたイエスは、その場を去って、1人、谷へと戻って行った。
水の上を歩く
(マタイ14:22-27; マルコ6:45-52)
16 その日の夕方、イエスの弟子たちは湖へと下って行った。 17 もうすでに暗くなっていたが、イエスはまだ彼らのもとに戻って来てはいなかった。そこで彼らは小舟に乗り込み、カペナウムの町に向けて湖を渡り始めた。 18 風がすごく強く吹いていて、湖の波もだんだんと大きくなってきた。 19 小舟に乗り込み5、6km進んだ頃、彼らはそこでイエスを見た。イエスは舟に向かって水の上を歩いて来るではないか。これを目の当たりにした彼らは怖くなった。 20 しかし、イエスは彼らに言った。「落ち着け、俺だよ、俺!」
21 彼がそう言うと、弟子たちはイエスを小舟に迎え入れた。そして気づけば小舟は、彼らが向かっていた方向と反対側の岸に着いていた。
人々はイエスを探す
22 次の日が訪れると、群衆たちは湖の向こう岸で時間を過ごしていた。群衆たちはイエスが小舟には乗らず、弟子たちだけが先に出発したことを知っていた。そして、そこにあったのはその舟だけだったということも彼らは知っていた。 23 だがその時、そこに都市テベリヤから数隻の小舟がやって来ていたのだ。その数隻はその場所に舟を横付けしていた。その場所とは、1日前にイエスが神に感謝し、人々がパンを食べた場所の近くだった。 24 イエスと弟子たちがいないことを知った群衆たちは、イエスを探すためにそれらの小舟に乗り込みカペナウムの町へと向かっていった。
イエス=いのちのパン
25 湖の反対側にいた群衆はイエスを見つけた。彼らはイエスに言った。「先生!いつこちらへ?」
26 イエスは答えた。「なぜわたしを探す?奇跡を目の当たりにしたからか?いや、お腹いっぱいパンを食べさせてもらい良い思いをしたからだな! 27 でも、この世の飯ってのはやがて腐敗する。そんな飯のためではなく、いつも新鮮で永遠のいのちをもたらす飯のために働くんだ。神であるお父さんに認められた人の子イエスにのみ、その飯を与える特権がある!」
28 人々はイエスに聞いた。「父である神様が私たちに望んでいることはなんですか」
29 イエスは答えた。「神がみんなに望んでいることはただ一つ。すでに送られてきた人の子を信じることだけだ!」
30 そして、人々は尋ねた。「あなたが人の子なら、その証拠にどんな奇跡を見せてくれるのですか?信じるのはそれを見てからです。 31 私たちの先祖は、荒野でマナを与えられました。また聖書ではこう言ってる。『彼は天国からのパンを食べさせた』」
32 イエスは言った。「はっきり言っておくが、あなたたちの先祖に天からパンを与えたのはモーセではない。そして、真のパンもわたしのお父さんが天から与えてくれる。 33 神から与えられた真のパンとは、天国から降りて来てこの世にいのちを与えるのだ!」
34 人々は言った。「どうか、今からはそんなパンを与えて下さい!」
35 イエスが言った。「いのちを与えるパンはわたしのことだ!わたしのもとに来て、お腹を空かす者はいない!わたしを信じる人は決して渇くことはない! 36 前にも言ったが、あなた達はわたしにできることをもうその目で見た。それでも信じない。 37 お父さんが選んだ人はわたしのもとへ来る。そして、わたしのもとに来る人は誰であれ迎え入れよう! 38 わたしは神の意志を背負い、天より降りて来た。わたしではなく、神の意志を全うするために! 39 神が与えてくれた人は誰であれ失ってはならない。この世が終わる日に彼らを生き返らせなければならない。これぞ、わたしを遣わした方がわたしに背負わせた意志だ! 40 誰であれ、ひとり子を見て信じて従う者は永遠のいのちを持つ!そういう人々をこの世が終わる日にわたしは生き返らせる。これこそ、お父さんの意志だ!」
41 イエスに文句を言い始めるユダヤ人たちがいた。「天国より降りてきたパンはわたしだ!」と聞いたからである。 42 彼らは言った。「あいつがイエスだ?あいつの親父も母親も知っている。ただのヨセフのせがれのくせに、『天から来た』だと?」
43 だがイエスは言った。「お互いに文句を言い合うのはやめなさい! 44 わたしを遣わしたのはお父さんであり、わたしのもとへ人を引き寄せるのもまたお父さんです。わたしはそんな人たちをこの世が終わる日に、一人残らず生き返らせる!だが、お父さんに引き寄せられずにわたしのもとへ来ることはできない。 45 預言者のお告げにあるとおり・・・『神が全ての人に教える』お父さんから聞いて学ぶ人こそが、わたしのもとへ来る。 46 お父さんを見た人がいると言っているわけではない。神のもとから来た者だけが、お父さんを見ているのだ。
47 断言しよう!わたしを信じて従う者には永遠のいのちがある! 48 いのちを与えるパンは、このわたしだからだ! 49 あなた方の先祖が荒野で食べたあの神から与えられしマナという名の飯では、死をまぬがれることはできなかった。 50 だが、天から下ったこのパンを食べる人が死ぬことはない! 51 わたしがその天から下って来た生きたパンだ。このパンを食べる人はだれでも永遠に生きる。このパンは、わたしの体!わたしはこの身を・・・わたしの体を、人類が生きるためにささげる!」
52 それからユダヤ人はお互いに議論し合った。「自分の体を私たちに食べさせるって?」
53 イエスが言った。「保証しよう!人の子の体を食べ、その血を飲まなければ、本当の意味で生きることはできません。 54 わたしの体を食べ、その血を飲む者は永遠のいのちを手にし、この世が終わる日にわたしが彼らを蘇えらせる。 55 わたしの体が本当のパンであり、わたしの血が本当の飲み物である。 56 わたしの体を食べて、わたしの血を飲む人は、わたしの中で生き、わたしも彼らの中で生きるのだ。
57 お父さんがわたしを遣わした。お父さんが生きているから、わたしが生きている。それはお父さんのおかげだ。だから、わたしの体を好んで食べる人は全員、わたしのおかげで生きるのだ。 58 わたしは、あなた方の先祖が食べたような死を免れることのできないパンではない。わたしは天から下ったパンであり、食べる人はいつまでも生きる」
59 これはカペナウムの町のユダヤ集会所でイエスが教えたことの1つである。
多くの信じる人がイエスのもとを離れる
60 イエスの弟子たちがこれを聞いた時、多くの人がこう言った。「こんな難しい教え、誰が受け入れられるのか?」
61 イエスについてきた人たちが文句を言っていることをイエスは分かっていた。彼は言った。「この教えに文句があるのですか? 62 それでは、人の子が天に帰るのを見たらどう考える? 63 いのちを与えるのは霊である。体にはその価値がない。だが、わたしがお前たちに言ったことは霊からのものだからこそ、それはいのちを与えてくれる。 64 それなのに、この中にはこれを信じることができない人がいる」(イエスは初めから、信じない者がだれで、裏切る者がだれかを知っていたのだ) 65 イエスが言った。「これが、『お父さんの助けなしでわたしのもとに来ることはできない』と言った理由だ!」
66 イエスがこれらについて話し終えた頃には、今までついてきていた大勢の者が見切りをつけ、行動を共にしなくなった。
67 そして、イエスは12使徒の方を向いてこう言った。「お前たちも去りたいか!?」
68 シモン・ペテロがイエスに答えた。「師匠!俺たちがどこに行くってんだ!あんた以外に永遠のいのちへ導くことばはないってのに! 69 俺たちはあんたを信じてるんだ!神に遣われし者だってことも知っている!」
70 それからイエスが答えた。「お前たち12人を選んだのはわたしだ・・・だが、悪魔が1人紛れ込んでいる!」 71 この時、イエスはシモンの子、イスカリオテ出身のユダを指していた。彼は12使徒の1人だったが、のちにイエスを裏切り、敵の手にイエスを引き渡すことになるのだ。
Johannes 6
BasisBijbel
Het wonder van de vijf broden en de twee vissen
6 Hierna vertrok Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (dat is het Meer van Tiberias). 2 Een grote groep mensen volgde Hem, omdat ze zagen dat Hij de zieke mensen door wonderen genas. 3 Jezus klom de berg op en ging daar met zijn leerlingen zitten. 4 Het was een paar dagen voor het Paasfeest. 5 Toen Jezus opkeek, zag Hij dat er een grote groep mensen naar Hem toe kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?" 6 Dat zei Hij om te zien wat Filippus zou zeggen. Want Hij wist Zelf al wat Hij zou gaan doen. 7 Filippus antwoordde Hem: "Zelfs als we voor 200 zilverstukken brood zouden kopen, zou dat nog niet genoeg zijn voor al die mensen. Zelfs niet als iedereen een heel klein beetje kreeg." 8 Eén van zijn leerlingen, Andreas (de broer van Simon Petrus), zei tegen Hem: 9 "Hier is een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Maar dat is natuurlijk lang niet genoeg voor zoveel mensen." 10 Jezus zei: "Zorg dat de mensen gaan zitten." Er was op die plek veel gras. De mannen, ongeveer 5000, gingen dus zitten. 11 Toen nam Jezus de broden, dankte God ervoor en verdeelde ze onder de leerlingen. En de leerlingen verdeelden het brood onder de mensen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij met de vissen. En Hij gaf alle mensen zoveel als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg had gegeten, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamel de stukken brood die zijn overgebleven, zodat er niets wordt weggegooid." 13 Dat deden ze. Toen iedereen klaar was met eten, vulden ze twaalf manden met de stukken die waren overgebleven van de vijf broden. 14 De mensen zagen wat voor wonder Jezus had gedaan. En ze zeiden tegen elkaar: "Dit moet wel de profeet zijn die naar de aarde zou komen."
15 Jezus wist dat de mensen zouden komen om Hem met geweld koning te maken. Daarom ging Hij weg en klom helemaal alleen de berg op.
De storm op het meer
16 Toen het avond was geworden, gingen zijn leerlingen naar het meer. 17 Ze stapten in een boot en begonnen naar de overkant te roeien, naar Kapernaüm. Het was al donker geworden, maar Jezus was nog niet bij hen teruggekomen. 18 Intussen was het gaan stormen en de golven werden steeds hoger. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (ongeveer 7 km) hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen en naar de boot komen. Ze werden vreselijk bang. 20 Maar Jezus zei: "IK BEN het.[a] Wees maar niet bang." 21 Ze wilden Hem bij zich in de boot nemen. Op dat moment waren ze plotseling aan de overkant.
Het Brood dat levend maakt
22 De volgende dag was de grote groep mensen nog steeds aan de andere kant van het meer. Ze zagen dat er geen andere boot had gelegen dan die van de leerlingen. Ze wisten dat Jezus niet met zijn leerlingen in die boot was weggevaren. De leerlingen waren zonder Hem vertrokken. 23 Er kwamen wel andere bootjes uit Tiberias bij de plek waar ze het brood hadden gegeten nadat de Heer Jezus ervoor had gedankt. 24 De mensen zagen dat Jezus daar niet bij was en de leerlingen ook niet. Toen voeren ook zij naar de overkant, om Jezus in Kapernaüm te zoeken.
25 Toen ze Hem aan de overkant van het meer vonden, vroegen ze Hem: "Meester, wanneer bent U hier aangekomen?" 26 Jezus antwoordde: "Luister goed! Jullie zoeken Mij niet omdat jullie Mij wonderen hebben zien doen. Maar jullie zoeken Mij omdat jullie brood van Mij hebben gekregen en genoeg hebben kunnen eten. 27 Maar jullie moeten je niet zo druk maken over gewoon eten. Gewoon eten is ook weer gauw verdwenen. Zoek liever naar het eten dat eeuwig leven geeft. De Mensenzoon kan dat aan jullie geven. Want God de Vader heeft Mij daarvoor de macht en het recht gegeven." 28 Toen vroegen ze Hem: "Wat wil God dan dat we doen?" 29 Jezus antwoordde: "God wil dat jullie geloven in de Man die Hij heeft gestuurd." 30 Ze antwoordden Hem: "Welk bewijs geeft U ons dat we in U moeten geloven? Waaraan kunnen we dat zien? Wat voor teken geeft U ons? 31 Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten. Dat staat in de Boeken: 'Hij gaf hen brood uit de hemel te eten.' Kunt U iets doen wat bijzonderder is dan dat?"
32 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Mozes jullie niet het echte brood uit de hemel heeft gegeven. Mijn hemelse Vader geeft jullie het echte brood uit de hemel. 33 Want alleen het brood dat uit de hemel komt en leven geeft aan de mensen, is het echte brood van God." 34 Toen zeiden ze tegen Hem: "Heer, wilt U ons dan altijd van dat brood geven?" 35 Jezus antwoordde: "IK BEN[b] dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar jullie geloven Mij niet, ook al hebben jullie Mij gezien. Dat heb Ik jullie al eerder gezegd. 37 Maar iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij toe komen. En Ik zal niemand die naar Mij toe komt, wegsturen. 38 Want Ik ben niet uit de hemel gekomen om te doen wat Ik Zelf wil, maar om te doen wat God wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 39 En Hij wil dat er niemand verloren gaat van de mensen die Hij Mij heeft gegeven. Hij wil dat Ik hen allemaal op de laatste dag uit de dood terugroep en weer levend maak. 40 Want mijn Vader wil dat iedereen die Mij ziet en in Mij gelooft, het eeuwige leven zal hebben. En Ik zal hem op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken."
41 De Joden mopperden erover dat Hij had gezegd dat Hij het echte brood uit de hemel was. 42 Ze zeiden tegen elkaar: "Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?" 43 Jezus zei tegen hen: "Mopper maar niet tegen elkaar. 44 Iemand kan alleen naar Mij toe komen als de Vader hem helpt. En dan zal Ik hem op de laatste dag weer levend maken. 45 In de Boeken van de profeten staat: 'En ze zullen allemaal God leren kennen.' Iedereen die naar de Vader heeft geluisterd en Hem heeft leren kennen, zal naar Mij toe komen. 46 Ik bedoel niet dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen de Man die bij God vandaan komt, heeft de Vader gezien. 47 Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie in Mij geloven, hebben jullie het eeuwige leven.
48 IK BEN het brood dat leven geeft. 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en ze zijn uiteindelijk gestorven. 50 Maar het brood dat uit de hemel is gekomen, is anders. Als je daarvan eet, zul je niet meer sterven. 51 IK BEN dat levende brood dat uit de hemel gekomen is. Als je van dit brood eet, zul je eeuwig leven. Dat brood is mijn lichaam. Ik geef mijn lichaam om aan alle mensen leven te geven."
52 De Joden begonnen ruzie met elkaar te maken en zeiden: "Hoe kan Hij nou zijn lichaam aan ons te eten geven?" 53 Jezus zei: "Luister goed! Als jullie niet van het lichaam van de Mensenzoon eten, en niet van zijn bloed drinken, is er geen leven in jullie. 54 Maar als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, hebben jullie het eeuwige leven. En dan zal Ik jullie op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken. 55 Want mijn lichaam is het enige echte eten en mijn bloed is het enige echte drinken. 56 Als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, zijn jullie één met Mij en ben Ik één met jullie. 57 De levende Vader heeft Mij gestuurd en Ik leef door de Vader. Zo zal ook iedereen die van Mij eet, door Mij leven. 58 Dit is het echte brood dat uit de hemel gekomen is. Het is niet hetzelfde brood als het manna dat jullie voorouders hebben gegeten, want zij zijn gestorven. Maar iedereen die van dít brood eet, zal eeuwig leven."
59 Dit vertelde Hij de mensen in de synagoge van Kapernaüm.
Petrus begrijpt wie Jezus is
60 Ook zijn leerlingen hoorden dit. En een groot aantal van hen zei: "Dit gaat echt te ver! Wie kan dat nou begrijpen?" 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen hierover mopperden. Daarom zei Hij tegen hen: 62 "Vinden jullie dít al te ver gaan? Wat zullen jullie dan zeggen, als jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar Hij vroeger ook was? 63 Het is de geest die iemand levend maakt. Aan alleen een lichaam heb je niets. Mijn woorden zijn Geest en leven. 64 Maar een aantal van jullie gelooft Mij niet." Want Jezus wist van het begin af aan wie Hem niet geloofden. Hij wist ook al wie Hem later zou verraden. 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd dat niemand in Mij kan geloven als de hemelse Vader hem er niet bij helpt." 66 Vanaf dat moment ging een groot aantal van zijn leerlingen niet langer met Hem mee. Ze gingen naar huis terug.
67 Toen zei Jezus tegen de twaalf leerlingen die Hij Zelf uitgekozen had: "Willen jullie niet óók weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie moeten we dan gaan? Uw woorden geven eeuwig leven. 69 Wij geloven werkelijk dat U de Messias bent, de Zoon van de levende God." 70 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie twaalf niet voor niets uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel." 71 Hij bedoelde Judas Iskariot, de zoon van Simon. Want Judas zou Hem later verraden. Hij was één van de twaalf leerlingen.
Footnotes
- Johannes 6:20 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
- Johannes 6:35 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
John 6
The Message
Bread and Fish for All
6 1-4 After this, Jesus went across the Sea of Galilee (some call it Tiberias). A huge crowd followed him, attracted by the miracles they had seen him do among the sick. When he got to the other side, he climbed a hill and sat down, surrounded by his disciples. It was nearly time for the Feast of Passover, kept annually by the Jews.
5-6 When Jesus looked out and saw that a large crowd had arrived, he said to Philip, “Where can we buy bread to feed these people?” He said this to stretch Philip’s faith. He already knew what he was going to do.
7 Philip answered, “Two hundred silver pieces wouldn’t be enough to buy bread for each person to get a piece.”
8-9 One of the disciples—it was Andrew, brother to Simon Peter—said, “There’s a little boy here who has five barley loaves and two fish. But that’s a drop in the bucket for a crowd like this.”
10-11 Jesus said, “Make the people sit down.” There was a nice carpet of green grass in this place. They sat down, about five thousand of them. Then Jesus took the bread and, having given thanks, gave it to those who were seated. He did the same with the fish. All ate as much as they wanted.
12-13 When the people had eaten their fill, he said to his disciples, “Gather the leftovers so nothing is wasted.” They went to work and filled twelve large baskets with leftovers from the five barley loaves.
14-15 The people realized that God was at work among them in what Jesus had just done. They said, “This is the Prophet for sure, God’s Prophet right here in Galilee!” Jesus saw that in their enthusiasm, they were about to grab him and make him king, so he slipped off and went back up the mountain to be by himself.
16-21 In the evening his disciples went down to the sea, got in the boat, and headed back across the water to Capernaum. It had grown quite dark and Jesus had not yet returned. A huge wind blew up, churning the sea. They were maybe three or four miles out when they saw Jesus walking on the sea, quite near the boat. They were scared senseless, but he reassured them, “It’s me. It’s all right. Don’t be afraid.” So they took him on board. In no time they reached land—the exact spot they were headed to.
22-24 The next day the crowd that was left behind realized that there had been only one boat, and that Jesus had not gotten into it with his disciples. They had seen them go off without him. By now boats from Tiberias had pulled up near where they had eaten the bread blessed by the Master. So when the crowd realized he was gone and wasn’t coming back, they piled into the Tiberias boats and headed for Capernaum, looking for Jesus.
25 When they found him back across the sea, they said, “Rabbi, when did you get here?”
26 Jesus answered, “You’ve come looking for me not because you saw God in my actions but because I fed you, filled your stomachs—and for free.
The Bread of Life
27 “Don’t waste your energy striving for perishable food like that. Work for the food that sticks with you, food that nourishes your lasting life, food the Son of Man provides. He and what he does are guaranteed by God the Father to last.”
28 To that they said, “Well, what do we do then to get in on God’s works?”
29 Jesus said, “Sign on with the One that God has sent. That kind of a commitment gets you in on God’s works.”
30-31 They waffled: “Why don’t you give us a clue about who you are, just a hint of what’s going on? When we see what’s up, we’ll commit ourselves. Show us what you can do. Moses fed our ancestors with bread in the desert. It says so in the Scriptures: ‘He gave them bread from heaven to eat.’”
32-33 Jesus responded, “The real significance of that Scripture is not that Moses gave you bread from heaven but that my Father is right now offering you bread from heaven, the real bread. The Bread of God came down out of heaven and is giving life to the world.”
34 They jumped at that: “Master, give us this bread, now and forever!”
35-38 Jesus said, “I am the Bread of Life. The person who aligns with me hungers no more and thirsts no more, ever. I have told you this explicitly because even though you have seen me in action, you don’t really believe me. Every person the Father gives me eventually comes running to me. And once that person is with me, I hold on and don’t let go. I came down from heaven not to follow my own agenda but to accomplish the will of the One who sent me.
39-40 “This, in a nutshell, is that will: that everything handed over to me by the Father be completed—not a single detail missed—and at the wrap-up of time I have everything and everyone put together, upright and whole. This is what my Father wants: that anyone who sees the Son and trusts who he is and what he does and then aligns with him will enter real life, eternal life. My part is to put them on their feet alive and whole at the completion of time.”
41-42 At this, because he said, “I am the Bread that came down from heaven,” the Jews started arguing over him: “Isn’t this the son of Joseph? Don’t we know his father? Don’t we know his mother? How can he now say, ‘I came down out of heaven’ and expect anyone to believe him?”
43-46 Jesus said, “Don’t bicker among yourselves over me. You’re not in charge here. The Father who sent me is in charge. He draws people to me—that’s the only way you’ll ever come. Only then do I do my work, putting people together, setting them on their feet, ready for the End. This is what the prophets meant when they wrote, ‘And then they will all be personally taught by God.’ Anyone who has spent any time at all listening to the Father, really listening and therefore learning, comes to me to be taught personally—to see it with his own eyes, hear it with his own ears, from me, since I have it firsthand from the Father. No one has seen the Father except the One who has his Being alongside the Father—and you can see me.
47-51 “I’m telling you the most solemn and sober truth now: Whoever believes in me has real life, eternal life. I am the Bread of Life. Your ancestors ate the manna bread in the desert and died. But now here is Bread that truly comes down out of heaven. Anyone eating this Bread will not die, ever. I am the Bread—living Bread!—who came down out of heaven. Anyone who eats this Bread will live—and forever! The Bread that I present to the world so that it can eat and live is myself, this flesh-and-blood self.”
52 At this, the Jews started fighting among themselves: “How can this man serve up his flesh for a meal?”
53-58 But Jesus didn’t give an inch. “Only insofar as you eat and drink flesh and blood, the flesh and blood of the Son of Man, do you have life within you. The one who brings a hearty appetite to this eating and drinking has eternal life and will be fit and ready for the Final Day. My flesh is real food and my blood is real drink. By eating my flesh and drinking my blood you enter into me and I into you. In the same way that the fully alive Father sent me here and I live because of him, so the one who makes a meal of me lives because of me. This is the Bread from heaven. Your ancestors ate bread and later died. Whoever eats this Bread will live always.”
59 He said these things while teaching in the meeting place in Capernaum.
Too Tough to Swallow
60 Many among his disciples heard this and said, “This is tough teaching, too tough to swallow.”
61-65 Jesus sensed that his disciples were having a hard time with this and said, “Does this rattle you completely? What would happen if you saw the Son of Man ascending to where he came from? The Spirit can make life. Sheer muscle and willpower don’t make anything happen. Every word I’ve spoken to you is a Spirit-word, and so it is life-making. But some of you are resisting, refusing to have any part in this.” (Jesus knew from the start that some weren’t going to risk themselves with him. He knew also who would betray him.) He went on to say, “This is why I told you earlier that no one is capable of coming to me on his own. You get to me only as a gift from the Father.”
66-67 After this, many of his disciples left. They no longer wanted to be associated with him. Then Jesus gave the Twelve their chance: “Do you also want to leave?”
68-69 Peter replied, “Master, to whom would we go? You have the words of real life, eternal life. We’ve already committed ourselves, confident that you are the Holy One of God.”
70-71 Jesus responded, “Haven’t I handpicked you, the Twelve? Still, one of you is a devil!” He was referring to Judas, son of Simon Iscariot. This man—one from the Twelve!—was even then getting ready to betray him.
Copyright © 2023 by Bible League International
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Copyright © 1993, 2002, 2018 by Eugene H. Peterson