Micha 1-7
Het Boek
De visioenen van Micha
1 Micha, die in de stad Moreseth woonde, kreeg van de Here in visioenen te horen wat er met Samaria en Jeruzalem zou gaan gebeuren. Het was in de tijd van de koningen Jotham, Achaz en Jehizkia, die regeerden over Juda.
2 Opgelet! Laten alle volken ter wereld luisteren. De Oppermachtige Here zal vanuit zijn heilige tempel zijn beschuldigingen tegen u inbrengen. 3 Kijk! De Here komt eraan! Hij verlaat zijn woning en daalt af naar de aarde. Hij loopt over de bergtoppen. 4 Onder zijn voeten smelten de bergen en splijten de dalen. Ze smelten als bijenwas voor vuur en splijten als water dat langs de bergwand naar beneden gutst. 5 Waarom gebeurt dit alles? Omdat Israël en Juda hebben gezondigd. Welke zonde hebben zij begaan? Ze hebben afgoderij binnengelaten in de hoofdsteden Samaria en Jeruzalem! 6 Daarom zal de Here van Samaria niets dan een puinhoop overlaten. De stad zal veranderen in een open veld, in een plaats die geschikt is om wijngaarden te planten. Hij zal alle gebouwen slopen, hun fundamenten blootleggen en het puin in het dal storten. 7 Al haar gesneden afgodsbeelden zullen aan stukken worden geslagen. Al haar sierlijke afgodstempels zullen worden verbrand, ze werden gebouwd van de opbrengsten van tempelprostitutie en daartoe zullen ze weer dienen.
8 Ik zal treuren en jammeren, huilen als een jakhals, droevig roepen als een struisvogel in de woestijn. Ik zal naakt en op blote voeten lopen, 9 want de wonden van mijn volk zijn ongeneeslijk. Het oordeel staat voor de poorten van Jeruzalem, klaar om haar te treffen. 10 Laat het niet in Gath bekend worden, houd uw verdriet vóór u. Wentel u wanhopig in het stof in Afra. 11 Daar gaat de bevolking van Safir, als slaaf wordt zij weggeleid, naakt en vol schaamte. De bevolking van Saänan waagt zich niet buiten de stadsmuren. Met kreten van wanhoop moeten de verdedigers van Bet-Haëzel hun woonplaats opgeven. 12 De burgers van Maroth hopen tevergeefs op betere dagen, maar hun staat alleen bitterheid te wachten, want de Here staat met onheil klaar voor de poorten van Jeruzalem. 13 Vlug, bevolking van Lachis! Span uw paarden in en vlucht. Want u was de eerste stad in Juda die Israëls slechte voorbeeld volgde door ook afgoden te aanbidden. En in navolging van u begonnen de andere steden in het zuiden ook zo te zondigen.
14 Geef een afscheidsgeschenk aan Moreseth-Gath en zeg haar voorgoed vaarwel. De stad Achzib heeft Israëls koningen misleid, want zij beloofde hulp die zij niet kon geven. 15 Bevolking van Marésa, u zult nog eens ten prooi vallen aan uw vijanden. Israëls leiders zullen naar Adullam vluchten. 16 Ga in diepe rouw over uw troetelkinderen, want zij worden van u weggehaald en als slaven naar verre landen gestuurd. Scheer uw hoofd kaal als teken van verdriet, maak een kale plek zo groot als die van een gier.
God waarschuwt met de beste bedoelingen
2 Wee hun die onrecht beramen en op hun bed allerlei boze plannen uitdenken. Vroeg in de morgen staan zij op om ze uit te voeren. Niemand zal dat verhinderen, omdat het in hun macht ligt het te doen. 2 Hebben zij hun zinnen gezet op een bepaalde akker, dan zorgen zij ervoor die te krijgen. Zien zij een huis dat zij willen hebben, al is het iemands enige bezit, dan leggen zij er beslag op met dreigementen en geweld. 3 ‘Daarom,’ zegt de Here, ‘ga Ik voor u een straf bedenken. Het zal een vreselijke straf zijn, waaraan niemand zich kan onttrekken. U zult dan niet meer trots met uw neus in de wind lopen, want het zal een verschrikkelijke tijd zijn.
4 Op die dag zal men een spotlied op u aanheffen. En u zult huilend en jammerend dit klaaglied zingen: “Het is met ons gedaan, we zijn totaal vernietigd! God heeft ons land van ons afgenomen en in vreemde handen laten overgaan. Hij deelt onze akkers uit aan goddelozen!” 5 Daarom zult u niemand hebben die u, door loting, land toewijst in de gemeente van de Here.’
6 ‘Houd op met profeteren,’ zeggen de valse profeten. ‘Zeg toch niet zulke dingen. Zulke praat is schandelijk. Zoiets zal ons nooit overkomen.’ 7 Is dat nu een juist antwoord, Huis van Jakob? Denkt u dat de Geest van de Here het prettig vindt u zo hard aan te pakken? Nee! Hij waarschuwt u met de beste bedoelingen om u weer op het rechte pad te krijgen. 8 Maar tot op dit moment gedraagt u zich tegenover mijn volk heel vijandig. Want u steelt van nietsvermoedende, vredelievende voorbijgangers hun mantel. 9 U verdrijft de weduwen uit hun huis en ontneemt de wezen elk recht dat hun door God gegeven is. 10 Sta op! Wegwezen! Dit is niet langer uw land, want u hebt het met uw zonden gevuld en daarom zult u op een vreselijke wijze omkomen. 11 ‘Ik profeteer dat u wijn en sterke drank zult krijgen,’ dat is het soort dronken leugenprofetie dat u graag hoort.
12 ‘Er zal een tijd aanbreken, Israël, waarop Ik u zal verzamelen. Iedereen die nog in leven is, zal erbij zijn. Ik zal u bij elkaar brengen als schapen in de schaapskooi, als een kudde in de wei. Het zal er gonzen van mensen. 13 Hij die in staat is bressen te slaan, zal u uit uw ballingschap leiden. Hij gaat voor u uit wanneer u door de poorten trekt van de steden waarin u gevangen zat. Uw koning gaat voorop, de Here is uw aanvoerder.’
Micha spreekt de leiders van Israël aan
3 Luister, leiders van Israël. U zou het verschil tussen recht en onrecht moeten kennen. 2 Toch bent u juist degenen die het goede haten en het kwade liefhebben. U stroopt mijn volk de huid af en verwijdert het vlees tot op het bot. 3 U eet zijn vlees op, vilt mijn volk, breekt zijn beenderen en snijdt het in stukken als vlees dat de kookpot in moet. 4 U zult de Here smeken u te helpen in moeilijke tijden! Denkt u echt dat Hij dan zal luisteren? Hij zal Zich voor u verbergen vanwege uw slechte daden! 5 Valse profeten, u verleidt mijn volk! U verkondigt vrede voor degenen die u te eten geven, maar u bedreigt hen die u niet betalen! Dit is de boodschap van de Here voor u: 6 ‘Eens zal de nacht zich om u heen sluiten. Alle visioenen zullen verdwijnen. Er zal duisternis heersen, alle waarzeggerij houdt op. De zon zal over u ondergaan en de dag zal veranderen in nacht. 7 Ten slotte zult u, zieners, zich schamen en de waarzeggers zullen teleurgesteld zijn. Vol schaamte zult u uw gezicht bedekken en ontdekken dat God u niet antwoordt.’ 8 Ik daarentegen ben vol kracht, vol van de Geest van de Here. Met volmacht en gezag breng ik Israël haar zonden en overtredingen onder ogen.
9 Luister, leiders van Israël! U haat gerechtigheid en maakt krom wat recht is. 10 U vult Jeruzalem met moord en allerlei soorten onrecht. 11 U, nota bene de leiders, accepteert steekpenningen bij de rechtspraak en de priesters geven alleen onderricht tegen betaling. Ook de profeten plegen slechts waarzeggerij voor geld. En daarbij steunt u op de Here en zegt: ‘Alles is in orde, want de Here is in ons midden. Ons zal niets overkomen!’ 12 Daarom zullen, om alle slechte dingen die u doet, de hellingen van de berg Sion worden omgeploegd als een akker en zal Jeruzalem in één puinhoop veranderen. De tempelberg zal door planten overwoekerd worden.
De Here zal de hele wereld regeren
4 In de laatste dagen zullen Jeruzalem en de tempel van de Here een grote aantrekkingskracht op de wereld uitoefenen en mensen uit vele landen zullen daar naar toe trekken om de Here te aanbidden. 2 ‘Kom,’ zullen zij tegen elkaar zeggen, ‘laten wij naar de berg van de Here gaan om de tempel van de God van Israël te bezoeken. Hij zal ons leren hoe wij moeten leven en wij zullen Hem gehoorzamen.’ Want in die tijd zal de Here vanuit Jeruzalem de hele wereld onderwijzen en regeren. 3 Hij zal rechtspreken tussen de volken en machtige, ver weg gelegen naties terechtwijzen. Oorlogstuig zal worden omgebouwd tot landbouwwerktuigen. Geen enkel volk zal nog een ander volk aanvallen, want alle oorlogen zullen verleden tijd zijn, en niemand zal meer worden opgeleid tot soldaat. 4 Iedereen zal rustig in de schaduw van zijn eigen huis zitten, in vrede en welvaart, want er is niemand meer die hen opschrikt. Dit heeft de Here van de hemelse legers beloofd. 5 Daarom zullen wij de Here onze God voor altijd volgen, ook al aanbidden de volken rondom ons afgoden!
6 ‘In die tijd,’ zegt de Here, ‘zal Ik mijn volk dat Ik heb gestraft, terugbrengen. Alle kreupelen en verdrevenen zullen terugkomen. 7 De kreupelen zal Ik sparen en van de verdrevenen zal Ik weer een sterk en machtig volk maken en Ik zal voor eeuwig hun koning zijn op de berg Sion. 8 Jeruzalem, wachttoren van Gods volk, u zult uw koninklijke macht en heerschappij van vroeger weer terugkrijgen.’
9 Maar waarom schreeuwt u nú zo hard? Waar is uw koning? Waar zijn uw adviseurs? Pijn heeft u overvallen als een vrouw tijdens een bevalling. 10 Krimp ineen en schreeuw het uit van pijn, volk van Sion, want u moet deze stad verlaten en in de velden gaan wonen. U zult in ballingschap naar Babel worden gestuurd. Maar daar zult u worden bevrijd. Daar zal de Here u verlossen van al uw vijanden.
11 Het is waar dat talloze volken één front hebben gevormd tegen u. Zij roepen: ‘Wij willen bloed zien! Wij willen de bevolking van Sion vernietigen!’ 12 Maar zij kennen de gedachten van de Here niet en hebben geen begrip voor zijn plannen. Want er komt een moment waarop de Here alle vijanden van zijn volk zal verzamelen als korenschoven op de dorsvloer. 13 ‘Sta op, bevolking van Sion, en dors. Ik zal uw horens van ijzer en hoeven van koper geven. U zult vele volken totaal vertrappen en hun geroofde rijkdom aan de Here wijden, aan de Here van de hele aarde.’ 14 Te wapen! De vijand heeft een belegeringswal tegen Jeruzalem opgeworpen. Met een roede zal hij die Israël leiden moet, in het gezicht worden geslagen.
Koning in de kracht van de Here
5 Bethlehem in Efrata, u bent een van de kleinste steden in Juda, maar toch zult u de geboorteplaats zijn van onze koning van wie de oorsprong in lang vervlogen tijden ligt. 2 God zal zijn volk prijsgeven aan hun vijanden, maar alleen totdat zij die zwanger is een kind ter wereld heeft gebracht. Dan zullen de overgebleven ballingen van Juda met hun broeders uit Israël terugkeren naar hun eigen land. 3 Hij zal zijn kudde weiden in de kracht van de Here, in de majesteit van de Here, zijn God. Zijn volk zal daar rustig wonen, want Hij zal heersen over de hele wereld. 4 En Hij zal onze vrede zijn. Wanneer de Assyriërs ons land binnenvallen en onze paleizen betreden, zal Hij zeven herders en acht vorsten tegen hen aanstellen. 5 Zij zullen over Assyrië heersen met getrokken zwaarden en door de poorten van het land van Nimrod gaan. Als de Assyriërs ons land binnenvallen, zal Hij ons van hen verlossen.
6 Dan zal de rest van het volk Israël voor de hele wereld zijn als een verfrissende dauw van de Here of een welkome regenbui voor het droge land dat niets van mensen verwacht. 7 Israël zal dan zo sterk zijn als een leeuw. Onder de volken van deze wereld zal het zijn als een jonge leeuw onder een kudde schapen: hij dringt de kudde binnen, slaat een schaap neer en verscheurt het zonder dat iemand het kan redden. 8 Israël zal zich verheffen boven zijn tegenstanders. Al zijn vijanden zullen worden uitgeroeid. 9 ‘In die tijd,’ zegt de Here, ‘zal Ik al uw wapentuig vernietigen. 10 Ik zal uw steden verwoesten en uw vestingen afbreken. 11 Ik zal ook alle toverij uit uw land verwijderen en er zal geen enkele waarzegger meer overblijven. 12 Al uw zelfgemaakte afgodsbeelden en gewijde stenen zullen verdwijnen, zodat u nooit meer kunt aanbidden wat u zelf hebt gemaakt. 13 Ik zal uw gewijde palen uit de grond rukken en de steden met de grond gelijk maken. 14 En in mijn toorn zal Ik wraak nemen op de volken die niet naar Mij hebben geluisterd.’
Gods aanklacht tegen het volk
6 Luister naar wat de Here tegen zijn volk zegt: ‘Sta op en breng uw beschuldigingen tegen Mij naar voren. Laten de bergen en heuvels getuige zijn van uw aanklacht.’ 2 Welnu, bergen, luister naar de aanklacht van de Here. Ook de diepten van de aarde moeten het horen. De Here heeft een aanklacht tegen zijn volk. Hij wil tegen Israël een proces beginnen.
3 ‘Mijn volk,’ zegt de Here, ‘wat heb Ik u aangedaan, zodat u zich nu van Mij afkeert? Waarmee heb Ik u dan lastiggevallen? Kom voor de dag met uw beschuldigingen! Antwoord Mij. 4 Ik heb u immers uit Egypte gehaald en verlost van die slavernij! Ik gaf u Mozes, Aäron en Mirjam om u te leiden. 5 Mijn volk, bent u dan vergeten hoe koning Balak van Moab probeerde u te vernietigen door u door Bileam, de zoon van Beor, te laten vervloeken? Weet u niet meer dat Ik hem toen in plaats van een vloek een zegen liet uitspreken? Keer op keer heb Ik voor u het beste gezocht. Herinnert u zich niet meer wat gebeurde vanaf Sittim tot Gilgal, bij de oversteek van de Jordaan, en hoe Ik u toen heb gezegend?’
6 ‘Hoe kunnen wij tegenover de Here weer goedmaken wat we hebben misdaan?’ vraagt Israël. ‘Moeten we ons met de Here verzoenen door het offeren van eenjarige kalveren? 7 Al zouden duizenden rammen of tienduizend beken olijfolie worden geofferd, het zou de Here toch niet kunnen behagen. Zouden wij onze oudste zoon moeten offeren? Zouden dan onze zonden worden vergeven?’
8 Nee, natuurlijk niet! De Here heeft u laten weten wat goed is en wat Hij van u verwacht. Hij wil niet anders dan dat u eerlijk en rechtvaardig bent en uw best doet liefde te bewijzen en als een nederig mens leeft met uw God.
9 Luister! Wie wijs is, houdt zijn oren open, de Here roept tot Jeruzalem, luister naar de straf die de Here gestuurd heeft, 10 want deze stad heeft zwaar gezondigd. ‘De huizen van de goddelozen liggen volgestouwd met onrechtmatig verworven schatten en onzuivere weegschalen. 11 Zou Ik het goed vinden dat u onzuivere weegschalen gebruikt en uw zakken vol zijn met valse gewichten? Hoe kan God rechtvaardig zijn als Hij dat zou zeggen? 12 Uw rijke burgers hebben hun rijkdom door geweld verkregen en al uw inwoners liegen en bedriegen of het niets is!
13 Daarom ben Ik begonnen u te verwonden, u te verwoesten vanwege uw zonden. 14 U zult eten maar nooit genoeg hebben. Het hongergevoel zal nooit verdwijnen. U zult proberen geld te sparen, maar het levert niets op. En het weinige dat u nog weet op te sparen, zal Ik geven aan hen die u overwinnen. 15 U zult wel zaaien, maar niet oogsten. U zult olie uit olijven persen, maar niet voldoende hebben om uzelf ermee te zalven. U zult wel druiven plattrappen voor wijn, maar er nooit van drinken. 16 De enige bepalingen waaraan u zich houdt, zijn die van Omri. Het enige voorbeeld dat u volgt, is dat van Achab! Daarom zal Ik u tot een afschrikwekkend voorbeeld stellen. Ik zal u verwoesten en tot het mikpunt van bespotting van de hele wereld maken. Iedereen zal u uitlachen.’
Gods belofte van zegen
7 1,2 Wat vreselijk! Wat is het moeilijk een eerlijk mens te vinden! Zij zijn even schaars als druiven en vijgen na de oogst. Geen enkele tros, geen enkele vijg is overgebleven. De eerlijke mensen zijn van de aarde verdwenen, niet één rechtschapen man is achtergebleven. Er zijn alleen nog maar moordenaars over, die op hun eigen volksgenoot jacht maken. 3 Zij staan altijd klaar om kwaad te doen. Bestuursfunctionarissen en rechters eisen steekpenningen. De rijke koopt hen om en zegt wie zij moeten ruïneren. Zo verdraaien zij de rechtspraak. 4 De beste van hen is zo stekelig als een distel, de meest rechtschapene onder hen is krommer en verwrongener dan een doornhaag. Maar de dag van het oordeel komt snel naderbij. De tijd voor straf is bijna aangebroken. Angst, schrik en verwarring zal u dan overvallen.
5 Vertrouw niemand meer, zelfs niet uw beste vriend, ook uw vrouw kunt u niet in vertrouwen nemen. 6 Want de zoon minacht zijn vader, de dochter komt in opstand tegen haar moeder en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. Ja, er zullen zelfs vijanden onder uw huisgenoten zijn.
7 Maar ik zal uitzien naar de Here. Van God zal ik mijn heil verwachten. Bij mijn God zal ik gehoor vinden. 8 Wees niet blij over mij, mijn tegenstandster, want hoewel ik ben gevallen, zal ik toch weer opstaan! Al zit ik in het donker, de Here zal voor mij een licht zijn. 9 Ik zal de straf van de Here geduldig dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd. Uiteindelijk zal Hij mij verdedigen tegenover mijn vijanden en mij recht verschaffen. Hij zal mij van het donker naar het licht brengen en ik zal zien hoe Hij een rechtvaardig oordeel uitspreekt. 10 Zij die mij haat, zal het zien en zich schamen omdat zij eens spottend heeft gezegd: ‘Waar is nu de Here, die God van u?’ Dan zal ik op haar neerzien, wanneer zij als modder op straat wordt vertrapt.
11 Volk van God, uw steden zullen eens worden herbouwd, maar veel groter en ruimer dan vroeger. 12 Massaʼs mensen uit verschillende landen zullen dan naar u toekomen, zij komen van Assyrië tot Egypte, van Egypte tot de Eufraat, van de Dode Zee tot de Middellandse Zee en van verre heuvels en bergen. 13 Maar eerst zal de aarde veranderen in een woestenij vanwege de zonden van haar bevolking.
14 God, kom, regeer over uw volk en weid uw kudde. Laat de mensen leven in vrede en welvaart. Laat hen genieten van de vruchtbare weiden van Basan en Gilead, net als vroeger. 15 ‘Ja,’ antwoordt de Here. ‘Net als vroeger toen u uit Egypte trok, zal Ik weer grote wonderen voor u doen. 16 De hele wereld zal het zien en zich schamen over haar geringe macht. Zij zal verstomd staan en doof zijn voor wat rondom haar gebeurt.’
17 Iedereen zal op zijn buik door het stof kruipen als een slang, als een worm uit zijn hol tevoorschijn komen. Zij zullen bevend van angst hun burchten verlaten om de Here, onze God, te ontmoeten. Zij zullen diep ontzag voor U hebben. 18 Waar is een God als U, die de zonden van de overlevenden van zijn volk vergeeft? U kunt niet voor eeuwig boos blijven op uw volk, want U houdt ervan genadig te zijn. 19 U zult opnieuw medelijden met ons hebben. U zult onze zonden vertrappen onder uw voeten. Ja, U zult ze allemaal in de allerdiepste zee gooien. 20 U zult ons zegenen zoals U Jakob lang geleden hebt beloofd. En U zult ons uw goedheid tonen zoals U onze voorvader Abraham hebt toegezegd.
Micha 1-7
BasisBijbel
Inleiding
1 In de tijd dat na elkaar Jotam, Achaz en Hizkia koning van Juda waren, sprak de Heer tot Micha uit Moreset. De Heer liet hem zien wat er met de steden Samaria en Jeruzalem[a] zou gaan gebeuren. Hij zag het vóór zich, als in een droom.
Gods woorden over Samaria en Jeruzalem
2 Micha zegt: Luister allemaal, volken. Laat iedereen op aarde nu goed opletten! Want de Heer zal jullie vanuit zijn heilige tempel beschuldigen. 3 De Heer komt uit zijn woning in de hemel naar de aarde. Hij loopt over de bergen. 4 Onder zijn voeten smelten de bergen en de dalen, zoals bijenwas smelt bij het vuur. Ze storten in zoals water van een steile helling stort. 5 Dit gebeurt vanwege alle slechte dingen die het hele volk Israël heeft gedaan. En vanwege de vreselijke dingen die het koninkrijk Israël heeft gedaan. Want wat heeft Israël gedaan? Dat is toch te zien in Samaria? En waar staan de altaren voor de afgoden in het koninkrijk Juda? Dat is toch in Jeruzalem? 6 De Heer zegt: "Daarom zal Ik Samaria helemaal verwoesten, tot er alleen nog maar een puinhoop in de velden van over is, waar wijngaarden geplant worden. De stenen van de stad zullen in het dal worden gegooid. De stad zal tot de grond worden afgebroken.[b] 7 Alle godenbeelden zullen stukgeslagen worden. Alle geschenken voor die goden zullen worden verbrand. Alle godenbeelden zal Ik aan stukken slaan. Want Samaria heeft ze betaald met het loon van een hoer,[c] en er zal weer een hoer mee betaald worden."
Het verdriet van Micha
8 Micha zegt: Ik zal hierover treuren en huilen. Ik zal op blote voeten en zonder kleren rondlopen. Van verdriet zal ik huilen als een jakhals, schreeuwen als een struisvogeljong. 9 Want de wonden van Juda zijn niet meer te genezen. Ze zijn dodelijk. De ellende komt over heel Juda, tot aan de poorten van Jeruzalem.
10 Zorg dat de stad Gat[d] het niet te weten komt! Zorg dat je daar niet huilt! De bewoners van Afra zijn wanhopig. 11 De gevangen genomen bewoners van Safir komen naakt voorbij. De bewoners van Saänan durven hun huis niet uit te gaan. In Bet-Haëzel zijn de mensen doodsbang. Niemand is er nog veilig. 12 De bewoners van Marot hoopten op iets goeds. Maar de Heer gaf hun ellende. De straf van de Heer komt tot aan de poorten van Jeruzalem. 13 Bewoners van Lachis, span de paarden voor de strijdwagens! In Lachis is de ongehoorzaamheid aan de Heer begonnen. Van daaruit heeft die zich tot aan Jeruzalem verspreid.
14 Geef afscheidsgeschenken aan de stad Moreset-Gat. Verwacht uit Akzib geen hulp voor de koningen. 15 Maresa, de Heer zal opnieuw een veroveraar laten komen. Hij zal komen tot aan Adullam. Hij komt, de machtige van Israël. 16 Scheer je haar af als teken van verdriet. Maak je hoofd zo kaal als dat van een gier. Want de kinderen waar jullie zoveel van houden, worden gevangen meegenomen door de vijand.
Gods woorden over de leiders van het land
2 Het zal slecht aflopen met de mensen die aldoor slechte dingen bedenken. Die 's nachts in bed misdadige plannen smeden en in de vroege ochtend gaan doen wat ze 's nachts hebben bedacht. Ze kunnen doen wat ze willen. 2 Als ze een akker willen hebben, dan roven ze die. Als ze huizen willen hebben, dan nemen ze die. Zo bedriegen ze de mensen en nemen hun huizen en grond in bezit. 3 Daarom, zegt de Heer, zal Ik hen straffen. Ze zullen op geen enkele manier aan hun straf kunnen ontkomen. Ze zullen gebukt lopen van ellende, want het zal een zware tijd zijn. 4 In die tijd zal er over hen een treurlied gezongen worden:
'Het is afgelopen met ons. We zijn vernietigd.
De Heer geeft het land van zijn volk aan vreemden.
Hij neemt het ons af!
Hij deelt onze akkers uit aan vreemden.'
5 Niemand zal nog door loting een nieuw stuk land krijgen in de vergadering van de Heer.
Gods woorden over de leugen-profeten
6 Houd toch op met profeteren! Profeteer maar niet. Jullie zullen alleen maar voor schut komen te staan. 7 Jullie die het volk van Israël heten, luister! Zou de Geest van de Heer boos zijn? Kijk wat Hij doet, dan weet je het! De Heer is toch altijd goed voor mensen die leven zoals Hij het wil?
8 Maar sinds enige tijd gedraagt mijn volk zich als een vijand tegen Mij. Want jullie beroven onschuldige voorbijgangers, als mannen die terugkomen van de strijd! 9 Jullie jagen vrouwen hun huis uit, het huis waar ze zo gelukkig waren. Jullie nemen hun kinderen mijn zegen af. 10 Sta nu op en vertrek hier. Jullie zullen hier niet rustig blijven wonen. Want het land is bedorven door wat jullie hebben gedaan. Het is totaal bedorven door de verschrikkelijke dingen die jullie doen.
11 Als er iemand komt die leugens voor jullie profeteert, over wijn en sterke drank, dán mag hij jullie profeet zijn!
God belooft dat Hij ook weer goed voor zijn volk zal zijn
12 De Heer zegt: "Het is zeker dat Ik jou, volk van Israël, weer bij elkaar zal brengen. Alle mensen die zijn overgebleven, zal Ik verzamelen als schapen in een stal, als een kudde vee in een weiland. Het land zal vol mensen zijn. 13 De Heer baant voor hen de weg en gaat voorop. Ze zullen doorbreken en door de poort trekken. Hun Koning zal hen aanvoeren, de Heer zal voorop gaan."
Micha beschuldigt de leiders van het volk
3 Micha zegt: Luister, leiders van het volk Israël. Jullie zouden toch moeten weten wat eerlijk en rechtvaardig is? 2 Maar jullie haten het goede en houden van het kwaad. Jullie nemen de mensen alles af. 3 Jullie worden rijk van mijn volk. Zoals je een dier de huid afstroopt, de botten breekt en de stukken vlees in de kookpot stopt, zo doen jullie met de mensen. Er blijft niets van hen over.[e] 4 Als jullie in die tijd de Heer om hulp roepen, zal Hij jullie niet antwoorden. Hij zal zich voor jullie verbergen, omdat jullie zulke slechte dingen doen.
5 Dit zegt de Heer tegen de profeten die mijn volk bedriegen: zolang ze te eten krijgen, profeteren ze vrede. Maar tegen mensen die hun niets geven, roepen ze de oorlog uit. 6 Omdat jullie leugens profeteren, zal het nacht voor jullie worden. Omdat jullie aan waarzeggerij doen, zal het donker worden en zullen jullie niets van de toekomst kunnen zien. Zo zal de zon voor hen ondergaan en de dag zal voor deze profeten veranderen in nacht. 7 De profeten zullen voor schut staan. De waarzeggers zullen niets weten te zeggen. Ze zullen een doek voor hun gezicht slaan, omdat ze zich schamen dat ze geen boodschap van de goden voor de mensen hebben.
8 – Maar ík ben vol van de kracht van de Geest van de Heer. Ik ben vol recht en vol kracht. Ik vertel het volk Israël dat ze verkeerd hebben gedaan.
9 Luister, leiders van het volk Israël! Jullie hebben een hekel aan eerlijke rechtspraak. 10 Jullie bouwen Jeruzalem op bloed en oneerlijkheid. 11 De rechters laten zich omkopen. De priesters willen betaald worden om de mensen les te geven in Gods woord. De profeten laten zich betalen om te waarzeggen. En dan beweren ze ook nog, dat de Heer met hen is. Ze zeggen: "De Heer is toch met ons? Er zal ons niets gebeuren."
12 Omdat jullie dit gedaan hebben, zal de berg Sion als een akker worden omgeploegd. Van Jeruzalem zullen alleen puinhopen overblijven. Op de top van de berg waar nu de tempel staat, zullen bomen en struiken groeien.
In de toekomst zal iedereen leven zoals de Heer het wil
4 Micha zegt: Maar aan het eind van de tijd zal de berg met de tempel van de Heer zo stevig staan als de hoogste bergen. Hij zal hoger zijn dan de heuvels. De volken zullen er van alle kanten naartoe komen. 2 Landen en volken zullen erheen gaan en zeggen: "Kom, laten we naar de berg van de Heer gaan, naar de tempel van de God van Jakob. Dan zal Hij ons leren hoe we moeten leven. Dan zullen we leren leven zoals Hij het wil." Want vanuit Jeruzalem zal de wet geleerd worden. Het woord van de Heer zal uit Jeruzalem komen. 3 Hij zal rechtspreken tussen machtige volken en verre landen. Ze zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren omsmeden tot snoeimessen. Geen volk zal nog een ander volk aanvallen. Ze zullen niet meer leren oorlogvoeren. 4 Alle mensen zullen in vrede in hun eigen huis kunnen wonen. Niemand zal hun kwaad doen. Dit is wat de Heer Zelf zegt, en Hij zal het ook doen. 5 Want alle volken leven nu nog op de manier die hun goden van hen vragen, maar wíj zullen dan voor altijd leven op de manier die onze Heer God van ons vraagt.
Jeruzalem zal weer een machtige stad worden
6 De Heer zegt: In die tijd zal Ik de mensen die zwak zijn, weer verzamelen. De mensen die Ik voor straf naar andere landen heb gejaagd, zal Ik weer bij elkaar brengen. 7 Dat zwakke groepje mensen dat van mijn volk is overgebleven, zal Ik weer tot een volk maken. Mijn volk dat helemaal uit elkaar gejaagd was, zal weer een machtig volk worden. En Ik zal hun Koning zijn op de berg Sion, voor eeuwig. 8 En aan jou, Schaapstoren en Ofel[f] van de stad Jeruzalem, zal het koningschap teruggegeven worden. Het vroegere koningschap komt terug binnen je muren.
9 Waarom schreeuwen jullie nu zo hard? Hebben jullie dan geen koning? Is jullie raadgever gedood, dat jullie het uitschreeuwen? 10 Schreeuwen jullie maar! Krimp maar in elkaar van ellende, bewoners van Jeruzalem! Maar jullie zullen je stad verlaten en het open veld ingaan. Jullie zullen naar Babel trekken. Daar zullen jullie worden bevrijd. Daar zal de Heer jullie redden van je vijanden. 11 Nu vallen vele machtige volken jullie aan. Ze hebben zich verzameld en zeggen: "We zullen Jeruzalem veroveren! Jeruzalem zal van ons zijn!" 12 Maar zij kennen de plannen van de Heer niet. Ze weten niet wat Ik ga doen. Ze weten niet dat Ik hen verzamel, zoals je de bossen graan verzamelt om er de graankorrels uit te gaan kloppen. 13 Kom nu hier, bewoners van Jeruzalem! Ik zal jullie sterk maken. Jullie zullen de volken uitkloppen als graan. Alles wat ze geroofd hebben, zal voor de Heer zijn. Alles wat ze bezitten, zal zijn voor de Heer van de hele aarde.
14 Micha zegt: Zet je legers maar klaar, jij oorlogzuchtige stad! De vijand staat klaar om ons aan te vallen. Ze hebben een belegeringswal tegen ons opgeworpen. Ze zullen de leider van Israël met een stok in zijn gezicht slaan.
In Betlehem zal de Koning geboren worden
5 De Heer zegt: En jij, Betlehem, bent wel één van de kleinste dorpen in Juda, maar in jou zal mijn Koning geboren worden.[g] Hij zal over Israël heersen. Hij is er altijd al geweest, al van eeuwigheid af aan. 2 De Heer geeft zijn volk in de macht van hun vijanden, totdat die Heerser is geboren. Dan zullen de mensen die de gevangenschap in andere landen hebben overleefd, terugkomen bij het volk Israël. 3 En de Koning zal aan de macht blijven. Hij zal als een herder voor hen zorgen, in de kracht van de Heer. De macht en majesteit van zijn Heer God zal in Hem te zien zijn. Dan zullen de mensen in vrede wonen, want Hij zal over de hele wereld regeren. 4 Hij zal vrede zijn.
Gods woorden over het eind van de tijd
Als Assur in ons land komt en onze paleizen binnenvalt, zullen wij zeven leiders tegenover hem zetten, ja, acht leiders van mensen.[h] 5 Zij zullen met geweld heersen over het land Assur, het land van Nimrod.[i] Zo zal Hij ons bevrijden van Assur als Assur ons land binnenvalt.
6 Wie er van het volk Israël zijn overgebleven, zullen over de andere volken verspreid worden. Daar zullen ze een zegen van de Heer zijn, zoals de dauw en de regen een zegen zijn voor het gras waar geen mens voor zorgt. 7 Die rest van Israël zal sterk zijn tussen de andere volken, zo sterk als een leeuw onder de andere wilde dieren. Hij zal zijn als een jonge leeuw bij een kudde schapen. Als hij aanvalt, verscheurt hij, zonder dat iemand zijn prooi kan redden. 8 Israël, je zal machtiger zijn dan je vijanden. Al je vijanden zullen worden gedood.
9 De Heer zegt: In die tijd zal Ik jullie paarden doden en jullie strijdwagens vernietigen. 10 Ik zal jullie steden verwoesten en alle burchten afbreken. 11 Ook zal Ik een einde maken aan jullie toverijen. Jullie zullen geen waarzeggers meer hebben. 12 Ik zal jullie godenbeelden en heilige stenen vernietigen. Jullie zullen die zelfgemaakte goden niet meer aanbidden. 13 Ook zal Ik jullie heilige palen omhakken en jullie steden verwoesten. 14 Ik zal in mijn woede alle volken straffen die Mij niet hebben willen gehoorzamen.
De Heer zal rechtspreken over zijn volk
6 Luister naar wat de Heer tegen mij zegt: Sta op! Beschuldig de mensen. De bergen en heuvels zullen je getuigen zijn. 2 Hoor, bergen, waar de Heer de mensen van beschuldigt. Luister, fundamenten van de aarde! Want de Heer beschuldigt zijn volk. Hij wil een rechtszaak houden tegen zijn volk Israël.
3 De Heer zegt: Mijn volk, wat heb Ik je voor kwaad gedaan? Waarmee heb Ik je lastiggevallen? Vertel het Mij! 4 Ik heb jullie gered uit Egypte. Ik heb jullie bevrijd uit de slavernij. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam gestuurd om jullie daarbij te leiden. 5 Mijn volk, denk eens aan wat koning Balak van Moab van plan was.[j] Denk aan wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde.[k] Denk aan hoe Ik jullie van Sittim naar Gilgal bracht.[l] Denk eens over deze dingen na. Dan zien jullie dat Ik altijd goed voor jullie ben geweest.
6 Jullie vragen: Wat moeten we voor de Heer meebrengen als we naar Hem toe komen om Hem te eren? Zullen we kalveren meebrengen om aan Hem te offeren? 7 Zal de Heer blij zijn met duizenden geiten, tienduizenden liters olijf-olie? Moeten we onze oudste zonen offeren voor de verkeerde dingen die we hebben gedaan?
8 Micha zegt: Nee! De Heer heeft jullie geleerd wat goed is. En dat is wat Hij wil dat jullie doen. Hij wil niets anders dan dat jullie eerlijk en rechtvaardig leven en gewillig naar jullie Heer God luisteren. 9 Luister! De Heer roept tot de stad Jeruzalem: (dan is het wijsheid om te herkennen dat het God is die spreekt) Luister naar je straf en naar Wie die straf gegeven heeft!
10 De Heer zegt: De mensen die zich niets van Mij aantrekken, hebben in hun huizen rijkdommen die ze op oneerlijke manier hebben gekregen. Ze gebruiken een te kleine maatbeker (om de kopers te bedriegen). Dat is verschrikkelijk! 11 Ze gebruiken een onzuivere weegschaal en te lichte gewichten. Ze zijn oneerlijk. Zou Ik rechtvaardig zijn als Ik hen hun gang liet gaan? 12 Stad, je rijke mensen zitten vol geweld. Je bewoners spreken alleen maar leugens en bedrog.
13 Daarom zal Ik je straffen, Jeruzalem. Ik ga je verwoesten, omdat je zo slecht bent. 14 Je bewoners zullen wel te eten hebben, maar er zal niet genoeg zijn. Ze zullen zich aldoor hongerig voelen. Ze zullen wel graan oogsten, maar het niet in de schuren brengen. En wat ze wel in de schuren brengen, zal Ik door de vijand laten meenemen. 15 Ze zullen wel zaaien, maar niet oogsten. Ze zullen wel olijven uitpersen, maar niet zelf de olijf-olie gebruiken. Ze zullen wel druiven plukken, maar niet de wijn ervan drinken. 16 Want ze doen dezelfde slechte dingen als vroeger de koningen Omri en Achab deden.[m] Ze doen dezelfde dingen als zij. Daarom zal Ik ervoor zorgen dat het slecht met je afloopt, Jeruzalem. Ik zal je verwoesten en je bewoners zullen voor schut staan.
Het verdriet van Micha
7 Micha zegt: Ik ben zo verdrietig! Want het is als bij het oogsten van de druiven of de vijgen: na de oogst is er aan de struiken geen enkele druif of vijg meer te vinden. Ik verlang zó naar nieuwe, vroegrijpe vruchten! 2 Maar zoals er geen vrucht meer is te vinden, is er in het hele land geen enkel mens meer te vinden die God nog dient. Er zijn geen mensen meer die God dienen. Iedereen loert op bloed. Iedereen probeert een ander in de val te laten lopen. 3 De mensen doen alleen maar slechte dingen. De koning en de rechter laten zich omkopen. De machtige mensen spannen samen om te kunnen doen wat ze willen. 4 De beste van hen is nog erger dan een doornstruik. De eerlijkste van hen is nog erger dan een heg van dorens. Maar zij die jullie komen straffen, zijn onderweg! Dan zullen jullie geschokt zijn over wat er gebeurt. 5 Vertrouw je buren niet. Vertrouw zelfs je beste vriend niet. Pas zelfs op wat je tegen je eigen vrouw zegt. 6 Want de zonen hebben geen respect meer voor hun vader. De dochters komen in opstand tegen hun moeder. Getrouwde vrouwen tegen de moeder van hun man. De mensen waarmee je in één huis woont, worden je vijanden.
Micha blijft op God vertrouwen
7 Micha zegt namens Israël: Maar ik zal blijven vertrouwen op de Heer. Ik zal wachten op de God die mij redt. Mijn God zal mij horen roepen. 8 Vijand, verheug je maar niet over mij. Als ik val, zal ik weer opstaan. Als het donker om mij heen wordt, zal de Heer mij licht geven. 9 Ik ben de Heer ongehoorzaam geweest. Daarom zal ik zijn straf verdragen, totdat Hij weer voor mij opkomt en over mij rechtspreekt. Dan zal Hij mij uit het donker naar het licht leiden. Ik zal met eigen ogen zien, dat Hij voor mij zal opkomen. 10 Ook mijn vijand zal het zien. Hij zal bedrogen uitkomen, want hij heeft tegen mij gezegd: 'Waar is nu die God van jou?' Ik zal het zien als hij vertrapt wordt zoals afval in de straten.
11 Maar op een dag zal Hij de stadsmuren weer opbouwen. In die tijd zullen de grenzen vergroot worden. 12 Vanaf Assur tot Egypte en vanaf Egypte tot aan de Rivier (= de Eufraat), vanaf de ene zee in het westen tot aan de andere zee in het oosten en vanaf alle bergen zullen in die tijd de mensen naar jullie toe komen. 13 Maar het land zal eerst verwoest worden vanwege alle slechte dingen die de mensen hebben gedaan.
Micha's gebed tot God
14 Micha zegt: Heer, zorg als een herder voor uw volk. Leid uw schapen met uw staf, schapen die apart wonen in een bos midden tussen vruchtbare velden. Laat hen grazen in Basan en in Gilead, zoals vroeger.
15 De Heer antwoordt: Net als in de tijd toen jullie uit Egypte vertrokken, zal Ik de volken wonderen laten zien. 16 De volken zullen ze zien en voor schut staan. Want ze zullen zien dat hun macht niets voorstelt. Ze zullen niets meer durven zeggen en niets meer willen horen.
17 Micha zegt: Ze zullen door het stof kruipen. Ze zullen bevend uit hun burchten komen. Sidderend zullen ze komen naar onze Heer God. Ze zullen diep ontzag voor U hebben. 18 Welke god is als U? U vergeeft ons alle slechte dingen die we hebben gedaan. U denkt niet langer aan alles waarin uw volk U ongehoorzaam is geweest. U blijft niet voor eeuwig boos. Want U bent vriendelijk en liefdevol. 19 U zal medelijden met ons hebben en weer voor ons zorgen. U zal alles wat wij tegen U verkeerd hebben gedaan, wegdoen. U zal het in de diepste zee gooien. 20 U zal trouw zijn aan Jakob. U zal doen wat U aan Abraham heeft beloofd. U zal doen wat U aan onze voorvaders van lang geleden heeft gezworen.
Footnotes
- Micha 1:1 Na de dood van koning Salomo was Israël in twee koninkrijken uiteen gevallen. De tien stammen in het noorden vormden het koninkrijk Israël. Samaria werd de hoofdstad. De stammen Juda en Benjamin in het zuiden vormden het koninkrijk Juda met de zoon van koning Salomo als koning. Jeruzalem bleef hun hoofdstad.
- Micha 1:6 Een paar jaar later werd Samaria door Assur veroverd en verwoest.
- Micha 1:7 In de tempels van de afgoden waren vaak tempelhoeren. Het geld dat daarmee verdiend werd, was voor die tempel.
- Micha 1:10 Gat was een stad van de Filistijnen.
- Micha 3:3 Ze aten niet echt de mensen op. Micha bedoelde dat de rijke mensen steeds rijker werden, ten koste van de arme mensen die steeds armer werden.
- Micha 4:8 De Schaapstoren en de Ofel waren wachttorens van de burcht van Jeruzalem.
- Micha 5:1 Dit is een profetie over Jezus, de Koning van Israël. Hij werd in Betlehem geboren. Lees Matteüs 2:1.
- Micha 5:4 Vergelijk dit met Openbaring 17:11.
- Micha 5:5 Nimrod was de eerste grote heerser. Zijn gebied was Assur en Babylonië. Lees Genesis 10:8-12.
- Micha 6:5 In de tijd dat de Israëlieten door de woestijn trokken, huurde Koning Balak een man om hen te vervloeken, omdat hij bang voor hen was. Lees Numeri 22.
- Micha 6:5 In plaats van het volk Israël te vervloeken, zegende hij het. Lees Numeri 24:1-9.
- Micha 6:5 Bij Sittim was Jozua met het volk de Jordaan overgestoken naar Gilgal, om het beloofde land binnen te gaan. Lees Jozua 3:1 en Jozua 4:20.
- Micha 6:16 Koning Omri van Israël had afgodsbeelden gemaakt. Lees over Omri in 1 Koningen 16:23-26. Koning Achab was de zoon van koning Omri. Hij was nog erger dan zijn vader. Lees over Achab in 1 Koningen 16:29-32.
Micah 1-7
New International Version
1 The word of the Lord that came to Micah of Moresheth(A) during the reigns of Jotham,(B) Ahaz(C) and Hezekiah,(D) kings of Judah(E)—the vision(F) he saw concerning Samaria and Jerusalem.
2 Hear,(G) you peoples, all of you,(H)
listen, earth(I) and all who live in it,
that the Sovereign Lord may bear witness(J) against you,
the Lord from his holy temple.(K)
Judgment Against Samaria and Jerusalem
3 Look! The Lord is coming from his dwelling(L) place;
he comes down(M) and treads on the heights of the earth.(N)
4 The mountains melt(O) beneath him(P)
and the valleys split apart,(Q)
like wax before the fire,
like water rushing down a slope.
5 All this is because of Jacob’s transgression,
because of the sins of the people of Israel.
What is Jacob’s transgression?
Is it not Samaria?(R)
What is Judah’s high place?
Is it not Jerusalem?
6 “Therefore I will make Samaria a heap of rubble,
a place for planting vineyards.(S)
I will pour her stones(T) into the valley
and lay bare her foundations.(U)
7 All her idols(V) will be broken to pieces;(W)
all her temple gifts will be burned with fire;
I will destroy all her images.(X)
Since she gathered her gifts from the wages of prostitutes,(Y)
as the wages of prostitutes they will again be used.”
Weeping and Mourning
8 Because of this I will weep(Z) and wail;
I will go about barefoot(AA) and naked.
I will howl like a jackal
and moan like an owl.
9 For Samaria’s plague(AB) is incurable;(AC)
it has spread to Judah.(AD)
It has reached the very gate(AE) of my people,
even to Jerusalem itself.
10 Tell it not in Gath[a];
weep not at all.
In Beth Ophrah[b]
roll in the dust.
11 Pass by naked(AF) and in shame,
you who live in Shaphir.[c]
Those who live in Zaanan[d]
will not come out.
Beth Ezel is in mourning;
it no longer protects you.
12 Those who live in Maroth[e] writhe in pain,
waiting for relief,(AG)
because disaster(AH) has come from the Lord,
even to the gate of Jerusalem.
13 You who live in Lachish,(AI)
harness fast horses to the chariot.
You are where the sin of Daughter Zion(AJ) began,
for the transgressions of Israel were found in you.
14 Therefore you will give parting gifts(AK)
to Moresheth(AL) Gath.
The town of Akzib[f](AM) will prove deceptive(AN)
to the kings of Israel.
15 I will bring a conqueror against you
who live in Mareshah.[g](AO)
The nobles of Israel
will flee to Adullam.(AP)
16 Shave(AQ) your head in mourning
for the children in whom you delight;
make yourself as bald as the vulture,
for they will go from you into exile.(AR)
Human Plans and God’s Plans
2 Woe to those who plan iniquity,
to those who plot evil(AS) on their beds!(AT)
At morning’s light they carry it out
because it is in their power to do it.
2 They covet fields(AU) and seize them,(AV)
and houses, and take them.
They defraud(AW) people of their homes,
they rob them of their inheritance.(AX)
3 Therefore, the Lord says:
“I am planning disaster(AY) against this people,
from which you cannot save yourselves.
You will no longer walk proudly,(AZ)
for it will be a time of calamity.
4 In that day people will ridicule you;
they will taunt you with this mournful song:
‘We are utterly ruined;(BA)
my people’s possession is divided up.(BB)
He takes it from me!
He assigns our fields to traitors.’”
False Prophets
6 “Do not prophesy,” their prophets say.
“Do not prophesy about these things;
disgrace(BE) will not overtake us.(BF)”
7 You descendants of Jacob, should it be said,
“Does the Lord become[h] impatient?
Does he do such things?”
“Do not my words do good(BG)
to the one whose ways are upright?(BH)
8 Lately my people have risen up
like an enemy.
You strip off the rich robe
from those who pass by without a care,
like men returning from battle.
9 You drive the women of my people
from their pleasant homes.(BI)
You take away my blessing
from their children forever.
10 Get up, go away!
For this is not your resting place,(BJ)
because it is defiled,(BK)
it is ruined, beyond all remedy.
11 If a liar and deceiver(BL) comes and says,
‘I will prophesy for you plenty of wine and beer,’(BM)
that would be just the prophet for this people!(BN)
Deliverance Promised
12 “I will surely gather all of you, Jacob;
I will surely bring together the remnant(BO) of Israel.
I will bring them together like sheep in a pen,
like a flock in its pasture;
the place will throng with people.(BP)
13 The One who breaks open the way will go up before(BQ) them;
they will break through the gate(BR) and go out.
Their King will pass through before them,
the Lord at their head.”
Leaders and Prophets Rebuked
3 Then I said,
“Listen, you leaders(BS) of Jacob,
you rulers of Israel.
Should you not embrace justice,
2 you who hate good and love evil;
who tear the skin from my people
and the flesh from their bones;(BT)
3 who eat my people’s flesh,(BU)
strip off their skin
and break their bones in pieces;(BV)
who chop(BW) them up like meat for the pan,
like flesh for the pot?(BX)”
4 Then they will cry out to the Lord,
but he will not answer them.(BY)
At that time he will hide his face(BZ) from them
because of the evil they have done.(CA)
5 This is what the Lord says:
“As for the prophets
who lead my people astray,(CB)
they proclaim ‘peace’(CC)
if they have something to eat,
but prepare to wage war against anyone
who refuses to feed them.
6 Therefore night will come over you, without visions,
and darkness, without divination.(CD)
The sun will set for the prophets,(CE)
and the day will go dark for them.(CF)
7 The seers will be ashamed(CG)
and the diviners disgraced.(CH)
They will all cover(CI) their faces(CJ)
because there is no answer from God.(CK)”
8 But as for me, I am filled with power,
with the Spirit of the Lord,
and with justice and might,
to declare to Jacob his transgression,
to Israel his sin.(CL)
9 Hear this, you leaders of Jacob,
you rulers of Israel,
who despise justice
and distort all that is right;(CM)
10 who build(CN) Zion with bloodshed,(CO)
and Jerusalem with wickedness.(CP)
11 Her leaders judge for a bribe,(CQ)
her priests teach for a price,(CR)
and her prophets tell fortunes for money.(CS)
Yet they look(CT) for the Lord’s support and say,
“Is not the Lord among us?
No disaster will come upon us.”(CU)
12 Therefore because of you,
Zion will be plowed like a field,
Jerusalem will become a heap of rubble,(CV)
the temple(CW) hill a mound overgrown with thickets.(CX)
The Mountain of the Lord(CY)
4 In the last days
the mountain(CZ) of the Lord’s temple will be established
as the highest of the mountains;
it will be exalted above the hills,(DA)
and peoples will stream to it.(DB)
2 Many nations will come and say,
“Come, let us go up to the mountain of the Lord,(DC)
to the temple of the God of Jacob.(DD)
He will teach us(DE) his ways,(DF)
so that we may walk in his paths.”
The law(DG) will go out from Zion,
the word of the Lord from Jerusalem.
3 He will judge between many peoples
and will settle disputes for strong nations far and wide.(DH)
They will beat their swords into plowshares
and their spears into pruning hooks.(DI)
Nation will not take up sword against nation,
nor will they train for war(DJ) anymore.(DK)
4 Everyone will sit under their own vine
and under their own fig tree,(DL)
and no one will make them afraid,(DM)
for the Lord Almighty has spoken.(DN)
5 All the nations may walk
in the name of their gods,(DO)
but we will walk in the name of the Lord
our God for ever and ever.(DP)
The Lord’s Plan
6 “In that day,” declares the Lord,
“I will gather the lame;(DQ)
I will assemble the exiles(DR)
and those I have brought to grief.(DS)
7 I will make the lame my remnant,(DT)
those driven away a strong nation.(DU)
The Lord will rule over them in Mount Zion(DV)
from that day and forever.(DW)
8 As for you, watchtower of the flock,
stronghold[i] of Daughter Zion,
the former dominion will be restored(DX) to you;
kingship will come to Daughter Jerusalem.(DY)”
9 Why do you now cry aloud—
have you no king[j](DZ)?
Has your ruler[k] perished,
that pain seizes you like that of a woman in labor?(EA)
10 Writhe in agony, Daughter Zion,
like a woman in labor,
for now you must leave the city
to camp in the open field.
You will go to Babylon;(EB)
there you will be rescued.
There the Lord will redeem(EC) you
out of the hand of your enemies.
11 But now many nations
are gathered against you.
They say, “Let her be defiled,
let our eyes gloat(ED) over Zion!”
12 But they do not know
the thoughts of the Lord;
they do not understand his plan,(EE)
that he has gathered them like sheaves to the threshing floor.
13 “Rise and thresh,(EF) Daughter Zion,
for I will give you horns of iron;
I will give you hooves of bronze,
and you will break to pieces many nations.”(EG)
You will devote their ill-gotten gains to the Lord,(EH)
their wealth to the Lord of all the earth.
A Promised Ruler From Bethlehem
5 [l]Marshal your troops now, city of troops,
for a siege is laid against us.
They will strike Israel’s ruler
on the cheek(EI) with a rod.
2 “But you, Bethlehem(EJ) Ephrathah,(EK)
though you are small among the clans[m] of Judah,
out of you will come for me
one who will be ruler(EL) over Israel,
whose origins are from of old,(EM)
from ancient times.”(EN)
3 Therefore Israel will be abandoned(EO)
until the time when she who is in labor bears a son,
and the rest of his brothers return
to join the Israelites.
4 He will stand and shepherd his flock(EP)
in the strength of the Lord,
in the majesty of the name of the Lord his God.
And they will live securely, for then his greatness(EQ)
will reach to the ends of the earth.
5 And he will be our peace(ER)
when the Assyrians invade(ES) our land
and march through our fortresses.
We will raise against them seven shepherds,
even eight commanders,(ET)
6 who will rule[n] the land of Assyria with the sword,
the land of Nimrod(EU) with drawn sword.[o](EV)
He will deliver us from the Assyrians
when they invade our land
and march across our borders.(EW)
7 The remnant(EX) of Jacob will be
in the midst of many peoples
like dew(EY) from the Lord,
like showers on the grass,(EZ)
which do not wait for anyone
or depend on man.
8 The remnant of Jacob will be among the nations,
in the midst of many peoples,
like a lion among the beasts of the forest,(FA)
like a young lion among flocks of sheep,
which mauls and mangles(FB) as it goes,
and no one can rescue.(FC)
9 Your hand will be lifted up(FD) in triumph over your enemies,
and all your foes will be destroyed.
10 “In that day,” declares the Lord,
“I will destroy your horses from among you
and demolish your chariots.(FE)
11 I will destroy the cities(FF) of your land
and tear down all your strongholds.(FG)
12 I will destroy your witchcraft
and you will no longer cast spells.(FH)
13 I will destroy your idols(FI)
and your sacred stones from among you;(FJ)
you will no longer bow down
to the work of your hands.(FK)
14 I will uproot from among you your Asherah poles[p](FL)
when I demolish your cities.
15 I will take vengeance(FM) in anger and wrath
on the nations that have not obeyed me.”
The Lord’s Case Against Israel
6 Listen to what the Lord says:
“Stand up, plead my case before the mountains;(FN)
let the hills hear what you have to say.
2 “Hear,(FO) you mountains, the Lord’s accusation;(FP)
listen, you everlasting foundations of the earth.
For the Lord has a case(FQ) against his people;
he is lodging a charge(FR) against Israel.
3 “My people, what have I done to you?
How have I burdened(FS) you?(FT) Answer me.
4 I brought you up out of Egypt(FU)
and redeemed you from the land of slavery.(FV)
I sent Moses(FW) to lead you,
also Aaron(FX) and Miriam.(FY)
5 My people, remember
what Balak(FZ) king of Moab plotted
and what Balaam son of Beor answered.
Remember your journey from Shittim(GA) to Gilgal,(GB)
that you may know the righteous acts(GC) of the Lord.”
6 With what shall I come before(GD) the Lord
and bow down before the exalted God?
Shall I come before him with burnt offerings,
with calves a year old?(GE)
7 Will the Lord be pleased with thousands of rams,(GF)
with ten thousand rivers of olive oil?(GG)
Shall I offer my firstborn(GH) for my transgression,
the fruit of my body for the sin of my soul?(GI)
8 He has shown you, O mortal, what is good.
And what does the Lord require of you?
To act justly(GJ) and to love mercy
and to walk humbly[q](GK) with your God.(GL)
Israel’s Guilt and Punishment
9 Listen! The Lord is calling to the city—
and to fear your name is wisdom—
“Heed the rod(GM) and the One who appointed it.[r]
10 Am I still to forget your ill-gotten treasures, you wicked house,
and the short ephah,[s] which is accursed?(GN)
11 Shall I acquit someone with dishonest scales,(GO)
with a bag of false weights?(GP)
12 Your rich people are violent;(GQ)
your inhabitants are liars(GR)
and their tongues speak deceitfully.(GS)
13 Therefore, I have begun to destroy(GT) you,
to ruin[t] you because of your sins.
14 You will eat but not be satisfied;(GU)
your stomach will still be empty.[u]
You will store up but save nothing,(GV)
because what you save[v] I will give to the sword.
15 You will plant but not harvest;(GW)
you will press olives but not use the oil,
you will crush grapes but not drink the wine.(GX)
16 You have observed the statutes of Omri(GY)
and all the practices of Ahab’s(GZ) house;
you have followed their traditions.(HA)
Therefore I will give you over to ruin(HB)
and your people to derision;
you will bear the scorn(HC) of the nations.[w]”
Israel’s Misery
7 What misery is mine!
I am like one who gathers summer fruit
at the gleaning of the vineyard;
there is no cluster of grapes to eat,
none of the early figs(HD) that I crave.
2 The faithful have been swept from the land;(HE)
not one(HF) upright person remains.
Everyone lies in wait(HG) to shed blood;(HH)
they hunt each other(HI) with nets.(HJ)
3 Both hands are skilled in doing evil;(HK)
the ruler demands gifts,
the judge accepts bribes,(HL)
the powerful dictate what they desire—
they all conspire together.
4 The best of them is like a brier,(HM)
the most upright worse than a thorn(HN) hedge.
The day God visits you has come,
the day your watchmen sound the alarm.
Now is the time of your confusion.(HO)
5 Do not trust a neighbor;
put no confidence in a friend.(HP)
Even with the woman who lies in your embrace
guard the words of your lips.
6 For a son dishonors his father,
a daughter rises up against her mother,(HQ)
a daughter-in-law against her mother-in-law—
a man’s enemies are the members of his own household.(HR)
7 But as for me, I watch(HS) in hope(HT) for the Lord,
I wait for God my Savior;
my God will hear(HU) me.
Israel Will Rise
8 Do not gloat over me,(HV) my enemy!
Though I have fallen, I will rise.(HW)
Though I sit in darkness,
the Lord will be my light.(HX)
9 Because I have sinned against him,
I will bear the Lord’s wrath,(HY)
until he pleads my case(HZ)
and upholds my cause.
He will bring me out into the light;(IA)
I will see his righteousness.(IB)
10 Then my enemy will see it
and will be covered with shame,(IC)
she who said to me,
“Where is the Lord your God?”(ID)
My eyes will see her downfall;(IE)
even now she will be trampled(IF) underfoot
like mire in the streets.
11 The day for building your walls(IG) will come,
the day for extending your boundaries.
12 In that day people will come to you
from Assyria(IH) and the cities of Egypt,
even from Egypt to the Euphrates
and from sea to sea
and from mountain to mountain.(II)
13 The earth will become desolate because of its inhabitants,
as the result of their deeds.(IJ)
Prayer and Praise
14 Shepherd(IK) your people with your staff,(IL)
the flock of your inheritance,
which lives by itself in a forest,
in fertile pasturelands.[x](IM)
Let them feed in Bashan(IN) and Gilead(IO)
as in days long ago.(IP)
15 “As in the days when you came out of Egypt,
I will show them my wonders.(IQ)”
16 Nations will see and be ashamed,(IR)
deprived of all their power.
They will put their hands over their mouths(IS)
and their ears will become deaf.
17 They will lick dust(IT) like a snake,
like creatures that crawl on the ground.
They will come trembling(IU) out of their dens;
they will turn in fear(IV) to the Lord our God
and will be afraid of you.
18 Who is a God(IW) like you,
who pardons sin(IX) and forgives(IY) the transgression
of the remnant(IZ) of his inheritance?(JA)
You do not stay angry(JB) forever
but delight to show mercy.(JC)
19 You will again have compassion on us;
you will tread our sins underfoot
and hurl all our iniquities(JD) into the depths of the sea.(JE)
20 You will be faithful to Jacob,
and show love to Abraham,(JF)
as you pledged on oath to our ancestors(JG)
in days long ago.(JH)
Footnotes
- Micah 1:10 Gath sounds like the Hebrew for tell.
- Micah 1:10 Beth Ophrah means house of dust.
- Micah 1:11 Shaphir means pleasant.
- Micah 1:11 Zaanan sounds like the Hebrew for come out.
- Micah 1:12 Maroth sounds like the Hebrew for bitter.
- Micah 1:14 Akzib means deception.
- Micah 1:15 Mareshah sounds like the Hebrew for conqueror.
- Micah 2:7 Or Is the Spirit of the Lord
- Micah 4:8 Or hill
- Micah 4:9 Or King
- Micah 4:9 Or Ruler
- Micah 5:1 In Hebrew texts 5:1 is numbered 4:14, and 5:2-15 is numbered 5:1-14.
- Micah 5:2 Or rulers
- Micah 5:6 Or crush
- Micah 5:6 Or Nimrod in its gates
- Micah 5:14 That is, wooden symbols of the goddess Asherah
- Micah 6:8 Or prudently
- Micah 6:9 The meaning of the Hebrew for this line is uncertain.
- Micah 6:10 An ephah was a dry measure.
- Micah 6:13 Or Therefore, I will make you ill and destroy you; / I will ruin
- Micah 6:14 The meaning of the Hebrew for this word is uncertain.
- Micah 6:14 Or You will press toward birth but not give birth, / and what you bring to birth
- Micah 6:16 Septuagint; Hebrew scorn due my people
- Micah 7:14 Or in the middle of Carmel
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.
