Add parallel Print Page Options

Israël zal storm oogsten

‘Blaas op de hoorn, sla alarm! Als een arend stort de vijand zich op het volk van God, omdat het zijn verbond heeft verbroken en tegen zijn wetten in opstand is gekomen. Nu bidden en smeken de Israëlieten: “Mijn God, help ons. U bent immers onze God!” Maar het is te laat! Israël heeft haar kans moedwillig voorbij laten gaan en wordt nu door haar vijanden achtervolgd.

Zij hebben koningen en vorsten aangesteld zonder Mij erin te kennen. Van zilver en goud hebben zij afgodsbeelden gesmeed en zo hun eigen ondergang bewerkt. Samaria, dat afgodsbeeld van een kalf dat u hebt vervaardigd, is door en door verwerpelijk! U maakte Mij laaiend van woede. Wanneer zal er eindelijk eens iemand onder u worden gevonden die rein is? Wanneer zult u inzien dat dit kalf van u door mensenhanden is gemaakt? Het is God niet! Daarom zal het aan stukken worden geslagen.

Zij hebben wind gezaaid en zullen storm oogsten. Hun korenhalmen dragen geen aren en het gewas levert dus geen meel op. Als er al iets wordt geoogst, eten vreemdelingen het op.

Israël is verwoest. Zij ligt tussen de volken als een gebroken pot. Zij is als een eenzaam rondzwervende, wilde ezel. Zij heeft geen andere vrienden dan die zij heeft gehuurd. Assyrië is één van hen. 10 Maar ook al huurt zij vrienden uit vele volken, Ik zal haar in ballingschap sturen. Dan zal zij eindelijk een tijdje verlost zijn van de last van die mooie koning van haar.

11 Israël heeft talrijke altaren gebouwd, maar niet om Mij te aanbidden! Zij gebruikte die altaren om te zondigen. 12 Zelfs al gaf Ik haar tienduizend wetten, dan zou zij nog zeggen dat zij niet voor haar waren bedoeld. Zij zouden van toepassing zijn op mensen ver weg. 13 Haar volk is dol op het offerritueel, maar Míj zegt het niets. Ik zal hen ter verantwoording roepen voor hun zonden en hen straffen. Ik ga hen terugsturen naar Egypte.

14 Israël heeft grote paleizen gebouwd en Juda heeft talloze versterkte steden gesticht, maar zij hebben hun maker vergeten. Daarom zal Ik hun paleizen en vestingen in vlammen laten opgaan.’

Israël zal worden weggevoerd

Israël, verheug u niet meer uitbundig zoals de andere volken, want u bent uw God ontrouw geworden en was altijd uit op hoerenloon op elke dorsvloer. Daarom zullen uw oogsten tegenvallen en uw druiven aan de wijnstok verdorren. U zult niet langer hier in dit land van de Here mogen blijven, maar worden weggevoerd naar Egypte en Assyrië en daar leven van voedsel dat volgens de wet van Mozes verboden is. Daar, ver van huis, zult u geen wijn mogen sprenkelen als offer aan God. Want Hij zal geen genoegen vinden in de offers die daar worden gebracht: zij zijn verontreinigd, net als het voedsel van hen die in de rouw zijn. Wie zulke offers eet, wordt onrein. Zij mogen dit voedsel wel voor zichzelf gebruiken, maar niet aan de Here offeren. Wat zult u doen op hoogtijdagen en op feestdagen voor de Here, wanneer u als slaven naar Assyrië wordt weggeleid? Wie zal uw achtergelaten bezittingen erven? Egypte! Zij zal uw doden verzamelen en Memphis zal hen begraven. Doornen zullen uw kostbaarheden bederven en distels uw tenten overwoekeren.

Het moment van Israëls bestraffing is aangebroken. Het is bijna tijd voor vergelding en Israël zal het goed merken! De profeet verliest zijn bezinning. De man die door de geest wordt geleid, wordt waanzinnig door de omvang van uw ongerechtigheid en uw vijandschap tegen God. Ik stelde profeten aan om te waken over Israël, maar de mensen sneden hen aan alle kanten de pas af en toonden openlijk hun haat jegens hen, zelfs in de tempel van God.

Het volk is even diep gezonken als vroeger in Gibea. Maar God vergeet hun zonden niet. Hij zal het volk ervoor straffen.

10 ‘O Israël, Ik herinner Mij nog goed die eerste dagen toen Ik u door de woestijn leidde! Wat was uw liefde verfrissend! Wat was het verrukkelijk, als de eerste vijgen aan het begin van het seizoen! Maar daarna verliet u Mij voor Baäl-Peor. U gaf zich aan afgoden en werd al gauw even weerzinwekkend als zij. 11 Israëls luister zal wegvliegen als een vogel, want uw kinderen zullen sterven bij hun geboorte of nog in de moederschoot of zelfs niet worden verwekt. 12 En mochten uw kinderen opgroeien, dan zal Ik ze van u afnemen tot er geen levende ziel meer over is. Ja, het zal een heel droeve dag zijn wanneer Ik wegga en u alleen achterlaat. 13 Voor Mij was Israël ooit als een jonge palm in een oase, maar ze moet nu haar kinderen uitleveren aan moordenaars. 14 “O Here, wat moet ik voor uw volk vragen? Ik vraag U dat de vrouwen geen kinderen zullen krijgen en dat hun borsten geen melk zullen hebben.”

15 In Gilgal bleek al dat ze zondigden. Daar heb Ik hen ook voor het eerst gehaat. Ik zal ze uit mijn land verdrijven vanwege hun afgoderij. Ik zal hen niet langer liefhebben, want al hun leiders zijn rebellen. 16 Israël is tot ondergang gedoemd. Haar wortel is verdord en zij zal geen vrucht meer dragen. Mocht zij nog nakomelingen krijgen, dan zal Ik zelfs haar lievelingskinderen doden.’

17 Mijn God zal hen verwerpen, omdat ze niet wilden luisteren. Ze zullen rondzwerven onder andere volken, zonder eigen huis of haard.

Het lot van Israël

10 Wat is Israël welvarend, als een wijnstok vol druiventrossen. Maar hoe meer rijkdom God haar schonk, hoe meer altaren zij bouwde voor heidense goden. Hoe rijker de oogst, hoe mooier haar gewijde stenen. Het hart van deze mensen neemt een huichelachtige houding aan tegenover God. Zij zijn schuldig en zullen moeten boeten. God zal hun heidense altaren verwoesten en hun gewijde stenen vernielen. Dan zullen zij zeggen: ‘Wij hebben de Here verlaten en nu heeft Hij ons onze koning ontnomen. Maar wat maakt het uit? We hebben hem toch niet nodig!’ Zij beloven dingen die zij toch niet van plan zijn te doen. Hun rechtspraak is als giftig onkruid in de voren van een akker. De bevolking van Samaria maakt zich bezorgd over het afgodsbeeld van een kalf in Bet-Aven. Het volk en de afgodspriesters rouwen en treuren om de vergane glorie van het beeld. Maar het ding zal met hen in ballingschap meegaan naar Assyrië en als geschenk worden gegeven aan de grote koning daar. Israël zal worden uitgelachen, omdat zij op dit beeld vertrouwde en zal te schande worden gemaakt. Samaria wordt verwoest en haar koning zal verdwijnen als een stuk hout in de golven. De afgodenaltaars van Aven, waar Israël zondigde, zullen verbrokkelen. Dorens en distels zullen de restanten overwoekeren. En de mensen zullen tegen bergen roepen: ‘Val op ons neer,’ en tegen de heuvels: ‘Bedek ons!’

‘In Gibea is het begonnen, toen hebt u voor het eerst gezondigd en bent er sindsdien niet mee opgehouden. U hebt daarna nooit meer enige vooruitgang geboekt. Was het niet terecht dat de mannen van Gibea werden weggevaagd? 10 Ik zal u straffen voor uw zonden. Ik ga de legers van verschillende volken verzamelen om u daarmee de les te lezen over uw zonden. 11 Israël was als een goed getrainde jonge koe die gewillig graan dorste. Ik heb haar nooit een zwaar juk opgelegd, want Ik spaarde liever haar mooie nek. Maar nu heb Ik haar ingespannen, Juda zal ploegen en Jakob zal eggen. 12 Zaai gerechtigheid uit en u zult mijn liefde oogsten. Ontgin nieuw land, want het is nu de tijd om de Here te zoeken. Dan zal Hij komen en gerechtigheid over u laten regenen. 13 U hebt goddeloosheid verbouwd en misdaad geoogst. U hebt uw verdiende loon gekregen door te vertrouwen op leugens: u geloofde dat militair overwicht en een grote troepenmacht uw land konden beschermen! 14 Daarom zal uw volk worden getroffen door de verschrikkingen van de oorlog en al uw vestingen zullen ten val komen, net als Bet-Arbel, dat werd verwoest door Salman. Zelfs moeders en hun kinderen werden toen verpletterd. 15 Dit zal ook uw lot zijn, Israël, vanwege uw grote zonden. Op een morgen zal de koning van Israël voorgoed worden uitgeschakeld.’

God verklaart Israël zijn liefde

11 ‘Toen Israël nog een kind was, hield Ik ervan als van een zoon en haalde Ik het volk uit Egypte. Maar hoe meer Ik haar riep, des te meer rebelleerde zij, bracht offers aan Baäl en brandde wierook voor gesneden afgodsbeelden. Ik heb haar leren lopen, Ik hield haar in mijn armen, maar zij wilde niet erkennen dat Ik het was die haar genas. Zoals een mens zijn lievelingsrund leidt, zo leidde Ik Israël met banden van liefde. Ik tilde haar juk op als het tegen de kaken drukte. Ik boog Mij naar haar over en gaf haar te eten. Mijn volk zal terugkeren naar Egypte, ze worden naar Assyrië weggevoerd, nu ze niet naar Mij willen terugkeren!

Er zal oorlog woeden in hun steden. Hun vijanden zullen door hun poorten breken en hen vertrappen in hun vestingen.

Zij zijn vastbesloten van Mij te blijven afdwalen. Zij worden geroepen, maar niemand van hen staat op.

Israël, hoe zou Ik u ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou Ik u ooit kunnen laten gaan? Zou Ik u aan uw lot kunnen overlaten zoals Adma en Seboïm? Mijn hart keert zich in Mij om bij deze gedachte. Ik verlang er hevig naar u te helpen! Nee, Ik zal u niet zo zwaar straffen als mijn woede Mij ingeeft. Ik zal Israël niet verder vernietigen. Want Ik ben God en geen mens. Ik ben de heilige God die bij u woont en Ik ben niet gekomen om te verwoesten. 10 Het volk zal achter de Here aan gaan. Ik zal brullen als een leeuw tegen hun vijanden en bevend zal mijn volk terugkeren uit het westen. 11 Als een zwerm vogels zullen zij uit Egypte komen aanvliegen en als duiven aanwieken uit Assyrië. Ik zal hen veilig naar huis brengen,’ belooft de Here.

Israël al vele malen door God gewaarschuwd

12 ‘Israël heeft Mij omringd met leugens en Mij bedrogen. Maar Juda heeft nog een band met Mij en blijft Mij, de Heilige, nog trouw. Israël hoedt de wind en jaagt de hele dag de droge oostenwind na. Om hulp te krijgen, geeft zij geschenken aan Assyrië en Egypte, maar in ruil daarvoor ontvangt zij alleen maar waardeloze beloften.

Maar de Here gaat ook tegen Juda een proces beginnen. Jakob zal eveneens een terechte straf krijgen voor zijn wandaden. Bij zijn geboorte vocht hij met zijn broer en als volwassen man streed hij tegen God. Ja, hij worstelde met de Engel en won. Onder tranen smeekte hij Hem om zijn zegen. Daar in Betel heeft hij God ontmoet. En God sprak met hem. De Here, de God van de hemelse legers die Here heet, sprak met hem. Ga toch terug naar God. Laat uw leven leiden door het principe van de liefde en rechtvaardigheid. En verwacht altijd veel van Hem die uw God is.

Maar, nee, mijn volk gedraagt zich als een slimme handelaar die valse gewichten gebruikt. Afpersen is hun lust en leven. Israël verklaart trots: “Kijk eens hoe rijk ik ben! Allemaal eigenhandig verdiend!” Maar rijkdom kan geen tegenwicht vormen voor uw zonden.

10 Ik ben dezelfde Here, dezelfde God die u verloste uit de slavernij in Egypte. En Ik zal u weer in tenten laten wonen, zoals u elk jaar doet tijdens het Loofhuttenfeest. 11 Ik stuurde mijn profeten om u te waarschuwen door visioenen en gelijkenissen.’ 12 Maar de zonde van Gilgal tiert nog welig. Lange rijen altaren, opgesteld als voren in een veld, worden gebruikt om te offeren aan de afgoden. En ook Gilead is vol dwazen die afgoden aanbidden.

13 Jakob vluchtte naar Aram en kreeg zijn vrouw door te werken als schapenhoeder. 14 Daarna leidde de Here zijn volk uit Egypte door een profeet die hen aanvoerde en beschermde.

15 Israël heeft de Here diep gekrenkt en daarom zal de Here haar bloedschuld niet wegnemen, als vergelding voor haar zonden.

Gods boosheid over Israël

13 Wanneer Israël vroeger sprak, beefden de volken van angst, want Israël was een dappere held. Maar de Israëlieten gingen Baäl aanbidden en hun vonnis was geveld. En ook nu nog blijven zij voortdurend zondigen. Zij gieten zilveren afgodsbeelden, gemaakt door kundige edelsmeden. ‘Offer hieraan!’ zeggen zij en zij kussen deze kalveren. Daarom zullen zij verdwijnen als de ochtendmist, als dauw die in alle vroegte verdampt, als kaf dat wordt weggeblazen door de wind, als rook die het raam uitvliegt.

‘Ik alleen ben de Here, uw God, al vanaf de tijd waarin Ik u uit Egypte heb geleid. U hebt geen andere God dan Mij en er is geen andere verlosser. Ik heb voor u gezorgd in de dorre, droge woestijn. Maar toen u uw buik had volgegeten, werd u trots en vergat Mij. Daarom zal Ik Mij als een leeuw op u storten. Of Ik ga als een panter aan de kant van de weg op de loer liggen. Ik zal u aanvallen als een berin die van haar jongen is beroofd en u aan stukken scheuren en verslinden als een leeuw. O Israël, als Ik u vernietig, wie kan u dan nog redden? 10 Waar is uw koning? Waarom roept u hem niet te hulp? Waar zijn alle leiders van het land? Vroeger riep u: “Geef ons een koning en regeringsleiders!” Waar zijn zij nu? 11 In mijn woede gaf Ik u koningen en nam hen uit boosheid weer weg. 12 Israëls zonden zijn geoogst en opgeslagen tot het moment van het vonnis. 13 Hij mag opnieuw worden geboren, maar is als een kind dat liever in de moederschoot blijft. Wat dwaas en onverstandig! 14 Zou Ik hem verlossen uit het dodenrijk of loskopen van de dood? Dood, waar zijn uw verschrikkingen? Dodenrijk, wat voor kwaad kunt u nog doen? Ik ken geen medelijden meer. 15 Hij werd de vruchtbaarste onder zijn broeders genoemd, maar de oostenwind, de wind van de Here, zal hard over hem waaien en zijn land verwoesten. Zijn bronnen zullen opdrogen en de oases verdorren, hij zal sterven van dorst.’

God biedt zijn vergeving aan

14 Samaria zal worden gestraft, omdat zij tegen haar God is opgestaan. Haar bevolking zal worden gedood door een binnenvallend leger, haar babyʼs zullen doodgesmeten worden en haar zwangere vrouwen opengereten.

Israël, ga terug naar de Here, uw God, want uw zonden hebben u laten struikelen. Belijd uw schuld! Ga terug naar de Here en zeg Hem: ‘Vergeef al onze zonden en wees ons genadig. In plaats van offers zullen wij U loven en prijzen. Assyrië kan ons niet verlossen en ons militair overwicht baat ons niets. Wij zullen nooit meer tegen onze afgoden zeggen: “U bent onze God.” Want van U alleen ervaren de wezen medelijden.’

‘Dan zal Ik u genezen van uw afgoderij en ontrouw. Ik zal u liefhebben, uit eigen vrije wil, want mijn toorn zal voorgoed bedaren. Als dauw zal Ik Israël verfrissen. Zij zal bloeien als een lelie en haar wortels diep uitslaan als de ceders van de Libanon. Haar takken zullen uitlopen en zij zal zo mooi zijn als de olijfboom en heerlijk geuren als de wouden van de Libanon. Haar bevolking zal weer rusten onder zijn schaduw. Zij zal als vanouds koren verbouwen en bloeien als de wijnstok en beroemd zijn als de wijn van de Libanon.

Israël, blijf bij de afgoden uit de buurt! Ik ben degene die u verhoort en voor u zorgt. Ik ben als een altijd groene boom, Ik draag altijd vrucht, Ik zal u blijven zegenen.’

10 Ieder die verstandig is, moet acht slaan op deze dingen. Hij zal dan in staat zijn ze op hun juiste waarde te schatten. Want de wegen van de Here zijn recht en rechtvaardige mensen zullen die bewandelen. Maar zondaars die het proberen, zullen struikelen.

Israel to Reap the Whirlwind

“Put the trumpet(A) to your lips!
    An eagle(B) is over the house of the Lord
because the people have broken my covenant(C)
    and rebelled against my law.(D)
Israel cries out to me,
    ‘Our God, we acknowledge you!’
But Israel has rejected what is good;
    an enemy will pursue him.(E)
They set up kings without my consent;
    they choose princes without my approval.(F)
With their silver and gold
    they make idols(G) for themselves
    to their own destruction.
Samaria, throw out your calf-idol!(H)
    My anger burns against them.
How long will they be incapable of purity?(I)
    They are from Israel!
This calf—a metalworker has made it;
    it is not God.(J)
It will be broken in pieces,
    that calf(K) of Samaria.(L)

“They sow the wind
    and reap the whirlwind.(M)
The stalk has no head;
    it will produce no flour.(N)
Were it to yield grain,
    foreigners would swallow it up.(O)
Israel is swallowed up;(P)
    now she is among the nations
    like something no one wants.(Q)
For they have gone up to Assyria(R)
    like a wild donkey(S) wandering alone.
    Ephraim has sold herself to lovers.(T)
10 Although they have sold themselves among the nations,
    I will now gather them together.(U)
They will begin to waste away(V)
    under the oppression of the mighty king.

11 “Though Ephraim built many altars for sin offerings,
    these have become altars for sinning.(W)
12 I wrote for them the many things of my law,
    but they regarded them as something foreign.(X)
13 Though they offer sacrifices as gifts to me,
    and though they eat(Y) the meat,
    the Lord is not pleased with them.(Z)
Now he will remember(AA) their wickedness
    and punish their sins:(AB)
    They will return to Egypt.(AC)
14 Israel has forgotten(AD) their Maker(AE)
    and built palaces;
    Judah has fortified many towns.
But I will send fire on their cities
    that will consume their fortresses.”(AF)

Punishment for Israel

Do not rejoice, Israel;
    do not be jubilant(AG) like the other nations.
For you have been unfaithful(AH) to your God;
    you love the wages of a prostitute(AI)
    at every threshing floor.
Threshing floors and winepresses will not feed the people;
    the new wine(AJ) will fail them.
They will not remain(AK) in the Lord’s land;
    Ephraim will return to Egypt(AL)
    and eat unclean food in Assyria.(AM)
They will not pour out wine offerings(AN) to the Lord,
    nor will their sacrifices please(AO) him.
Such sacrifices will be to them like the bread of mourners;(AP)
    all who eat them will be unclean.(AQ)
This food will be for themselves;
    it will not come into the temple of the Lord.(AR)

What will you do(AS) on the day of your appointed festivals,(AT)
    on the feast days of the Lord?
Even if they escape from destruction,
    Egypt will gather them,(AU)
    and Memphis(AV) will bury them.(AW)
Their treasures of silver(AX) will be taken over by briers,
    and thorns(AY) will overrun their tents.
The days of punishment(AZ) are coming,
    the days of reckoning(BA) are at hand.
    Let Israel know this.
Because your sins(BB) are so many
    and your hostility so great,
the prophet is considered a fool,(BC)
    the inspired person a maniac.(BD)
The prophet, along with my God,
    is the watchman over Ephraim,[a]
yet snares(BE) await him on all his paths,
    and hostility in the house of his God.(BF)
They have sunk deep into corruption,(BG)
    as in the days of Gibeah.(BH)
God will remember(BI) their wickedness
    and punish them for their sins.(BJ)

10 “When I found Israel,
    it was like finding grapes in the desert;
when I saw your ancestors,
    it was like seeing the early fruit(BK) on the fig(BL) tree.
But when they came to Baal Peor,(BM)
    they consecrated themselves to that shameful idol(BN)
    and became as vile as the thing they loved.
11 Ephraim’s glory(BO) will fly away like a bird(BP)
    no birth, no pregnancy, no conception.(BQ)
12 Even if they rear children,
    I will bereave(BR) them of every one.
Woe(BS) to them
    when I turn away from them!(BT)
13 I have seen Ephraim,(BU) like Tyre,
    planted in a pleasant place.(BV)
But Ephraim will bring out
    their children to the slayer.”(BW)

14 Give them, Lord
    what will you give them?
Give them wombs that miscarry
    and breasts that are dry.(BX)

15 “Because of all their wickedness in Gilgal,(BY)
    I hated them there.
Because of their sinful deeds,(BZ)
    I will drive them out of my house.
I will no longer love them;(CA)
    all their leaders are rebellious.(CB)
16 Ephraim(CC) is blighted,
    their root is withered,
    they yield no fruit.(CD)
Even if they bear children,
    I will slay(CE) their cherished offspring.”

17 My God will reject(CF) them
    because they have not obeyed(CG) him;
    they will be wanderers among the nations.(CH)

10 Israel was a spreading vine;(CI)
    he brought forth fruit for himself.
As his fruit increased,
    he built more altars;(CJ)
as his land prospered,(CK)
    he adorned his sacred stones.(CL)
Their heart is deceitful,(CM)
    and now they must bear their guilt.(CN)
The Lord will demolish their altars(CO)
    and destroy their sacred stones.(CP)

Then they will say, “We have no king
    because we did not revere the Lord.
But even if we had a king,
    what could he do for us?”
They make many promises,
    take false oaths(CQ)
    and make agreements;(CR)
therefore lawsuits spring up
    like poisonous weeds(CS) in a plowed field.
The people who live in Samaria fear
    for the calf-idol(CT) of Beth Aven.[b](CU)
Its people will mourn over it,
    and so will its idolatrous priests,(CV)
those who had rejoiced over its splendor,
    because it is taken from them into exile.(CW)
It will be carried to Assyria(CX)
    as tribute(CY) for the great king.(CZ)
Ephraim will be disgraced;(DA)
    Israel will be ashamed(DB) of its foreign alliances.
Samaria’s king will be destroyed,(DC)
    swept away like a twig on the surface of the waters.
The high places(DD) of wickedness[c](DE) will be destroyed—
    it is the sin of Israel.
Thorns(DF) and thistles will grow up
    and cover their altars.(DG)
Then they will say to the mountains, “Cover us!”(DH)
    and to the hills, “Fall on us!”(DI)

“Since the days of Gibeah,(DJ) you have sinned,(DK) Israel,
    and there you have remained.[d]
Will not war again overtake
    the evildoers in Gibeah?
10 When I please, I will punish(DL) them;
    nations will be gathered against them
    to put them in bonds for their double sin.
11 Ephraim is a trained heifer
    that loves to thresh;
so I will put a yoke(DM)
    on her fair neck.
I will drive Ephraim,
    Judah must plow,
    and Jacob must break up the ground.
12 Sow(DN) righteousness(DO) for yourselves,
    reap the fruit of unfailing love,
and break up your unplowed ground;(DP)
    for it is time to seek(DQ) the Lord,
until he comes
    and showers his righteousness(DR) on you.
13 But you have planted wickedness,
    you have reaped evil,(DS)
    you have eaten the fruit of deception.(DT)
Because you have depended on your own strength
    and on your many warriors,(DU)
14 the roar of battle will rise against your people,
    so that all your fortresses will be devastated(DV)
as Shalman(DW) devastated Beth Arbel on the day of battle,
    when mothers were dashed to the ground with their children.(DX)
15 So will it happen to you, Bethel,
    because your wickedness is great.
When that day dawns,
    the king of Israel will be completely destroyed.(DY)

God’s Love for Israel

11 “When Israel was a child,(DZ) I loved(EA) him,
    and out of Egypt I called my son.(EB)
But the more they were called,
    the more they went away from me.[e](EC)
They sacrificed to the Baals(ED)
    and they burned incense to images.(EE)
It was I who taught Ephraim to walk,
    taking them by the arms;(EF)
but they did not realize
    it was I who healed(EG) them.
I led them with cords of human kindness,
    with ties of love.(EH)
To them I was like one who lifts
    a little child to the cheek,
    and I bent down to feed(EI) them.(EJ)

“Will they not return to Egypt(EK)
    and will not Assyria(EL) rule over them
    because they refuse to repent?(EM)
A sword(EN) will flash in their cities;
    it will devour(EO) their false prophets
    and put an end to their plans.
My people are determined to turn(EP) from me.(EQ)
    Even though they call me God Most High,
    I will by no means exalt them.

“How can I give you up,(ER) Ephraim?(ES)
    How can I hand you over, Israel?
How can I treat you like Admah?
    How can I make you like Zeboyim?(ET)
My heart is changed within me;
    all my compassion(EU) is aroused.(EV)
I will not carry out my fierce anger,(EW)
    nor will I devastate(EX) Ephraim again.
For I am God, and not a man(EY)
    the Holy One(EZ) among you.
    I will not come against their cities.
10 They will follow the Lord;
    he will roar(FA) like a lion.(FB)
When he roars,
    his children will come trembling(FC) from the west.(FD)
11 They will come from Egypt,
    trembling like sparrows,
    from Assyria,(FE) fluttering like doves.(FF)
I will settle them in their homes,”(FG)
    declares the Lord.

Israel’s Sin

12 Ephraim has surrounded me with lies,(FH)
    Israel with deceit.
And Judah is unruly against God,
    even against the faithful(FI) Holy One.[f](FJ)

12 [g]Ephraim(FK) feeds on the wind;(FL)
    he pursues the east wind all day
    and multiplies lies and violence.(FM)
He makes a treaty with Assyria(FN)
    and sends olive oil to Egypt.(FO)
The Lord has a charge(FP) to bring against Judah;(FQ)
    he will punish(FR) Jacob[h] according to his ways
    and repay him according to his deeds.(FS)
In the womb he grasped his brother’s heel;(FT)
    as a man he struggled(FU) with God.
He struggled with the angel and overcame him;
    he wept and begged for his favor.
He found him at Bethel(FV)
    and talked with him there—
the Lord God Almighty,
    the Lord is his name!(FW)
But you must return(FX) to your God;
    maintain love and justice,(FY)
    and wait for your God always.(FZ)

The merchant uses dishonest scales(GA)
    and loves to defraud.
Ephraim boasts,(GB)
    “I am very rich; I have become wealthy.(GC)
With all my wealth they will not find in me
    any iniquity or sin.”

“I have been the Lord your God
    ever since you came out of Egypt;(GD)
I will make you live in tents(GE) again,
    as in the days of your appointed festivals.
10 I spoke to the prophets,
    gave them many visions
    and told parables(GF) through them.”(GG)

11 Is Gilead wicked?(GH)
    Its people are worthless!
Do they sacrifice bulls in Gilgal?(GI)
    Their altars will be like piles of stones
    on a plowed field.(GJ)
12 Jacob fled to the country of Aram[i];(GK)
    Israel served to get a wife,
    and to pay for her he tended sheep.(GL)
13 The Lord used a prophet to bring Israel up from Egypt,(GM)
    by a prophet he cared for him.(GN)
14 But Ephraim has aroused his bitter anger;
    his Lord will leave on him the guilt of his bloodshed(GO)
    and will repay him for his contempt.(GP)

The Lord’s Anger Against Israel

13 When Ephraim spoke, people trembled;(GQ)
    he was exalted(GR) in Israel.
    But he became guilty of Baal worship(GS) and died.
Now they sin more and more;
    they make(GT) idols for themselves from their silver,(GU)
cleverly fashioned images,
    all of them the work of craftsmen.(GV)
It is said of these people,
    “They offer human sacrifices!
    They kiss[j](GW) calf-idols!(GX)
Therefore they will be like the morning mist,
    like the early dew that disappears,(GY)
    like chaff(GZ) swirling from a threshing floor,(HA)
    like smoke(HB) escaping through a window.

“But I have been the Lord your God
    ever since you came out of Egypt.(HC)
You shall acknowledge(HD) no God but me,(HE)
    no Savior(HF) except me.
I cared for you in the wilderness,(HG)
    in the land of burning heat.
When I fed them, they were satisfied;
    when they were satisfied, they became proud;(HH)
    then they forgot(HI) me.(HJ)
So I will be like a lion(HK) to them,
    like a leopard I will lurk by the path.
Like a bear robbed of her cubs,(HL)
    I will attack them and rip them open;
like a lion(HM) I will devour them—
    a wild animal will tear them apart.(HN)

“You are destroyed, Israel,
    because you are against me,(HO) against your helper.(HP)
10 Where is your king,(HQ) that he may save you?
    Where are your rulers in all your towns,
of whom you said,
    ‘Give me a king and princes’?(HR)
11 So in my anger I gave you a king,(HS)
    and in my wrath I took him away.(HT)
12 The guilt of Ephraim is stored up,
    his sins are kept on record.(HU)
13 Pains as of a woman in childbirth(HV) come to him,
    but he is a child without wisdom;
when the time(HW) arrives,
    he doesn’t have the sense to come out of the womb.(HX)

14 “I will deliver this people from the power of the grave;(HY)
    I will redeem them from death.(HZ)
Where, O death, are your plagues?
    Where, O grave, is your destruction?(IA)

“I will have no compassion,
15     even though he thrives(IB) among his brothers.
An east wind(IC) from the Lord will come,
    blowing in from the desert;
his spring will fail
    and his well dry up.(ID)
His storehouse will be plundered(IE)
    of all its treasures.
16 The people of Samaria(IF) must bear their guilt,(IG)
    because they have rebelled(IH) against their God.
They will fall by the sword;(II)
    their little ones will be dashed(IJ) to the ground,
    their pregnant women(IK) ripped open.”[k]

Repentance to Bring Blessing

14 [l]Return,(IL) Israel, to the Lord your God.
    Your sins(IM) have been your downfall!(IN)
Take words with you
    and return to the Lord.
Say to him:
    “Forgive(IO) all our sins
and receive us graciously,(IP)
    that we may offer the fruit of our lips.[m](IQ)
Assyria cannot save us;(IR)
    we will not mount warhorses.(IS)
We will never again say ‘Our gods’(IT)
    to what our own hands have made,(IU)
    for in you the fatherless(IV) find compassion.”

“I will heal(IW) their waywardness(IX)
    and love them freely,(IY)
    for my anger has turned away(IZ) from them.
I will be like the dew(JA) to Israel;
    he will blossom like a lily.(JB)
Like a cedar of Lebanon(JC)
    he will send down his roots;(JD)
    his young shoots will grow.
His splendor will be like an olive tree,(JE)
    his fragrance like a cedar of Lebanon.(JF)
People will dwell again in his shade;(JG)
    they will flourish like the grain,
they will blossom(JH) like the vine—
    Israel’s fame will be like the wine(JI) of Lebanon.(JJ)
Ephraim, what more have I[n] to do with idols?(JK)
    I will answer him and care for him.
I am like a flourishing juniper;(JL)
    your fruitfulness comes from me.”

Who is wise?(JM) Let them realize these things.
    Who is discerning? Let them understand.(JN)
The ways of the Lord are right;(JO)
    the righteous walk(JP) in them,
    but the rebellious stumble in them.

Footnotes

  1. Hosea 9:8 Or The prophet is the watchman over Ephraim, / the people of my God
  2. Hosea 10:5 Beth Aven means house of wickedness (a derogatory name for Bethel, which means house of God).
  3. Hosea 10:8 Hebrew aven, a reference to Beth Aven (a derogatory name for Bethel); see verse 5.
  4. Hosea 10:9 Or there a stand was taken
  5. Hosea 11:2 Septuagint; Hebrew them
  6. Hosea 11:12 In Hebrew texts this verse (11:12) is numbered 12:1.
  7. Hosea 12:1 In Hebrew texts 12:1-14 is numbered 12:2-15.
  8. Hosea 12:2 Jacob means he grasps the heel, a Hebrew idiom for he takes advantage of or he deceives.
  9. Hosea 12:12 That is, Northwest Mesopotamia
  10. Hosea 13:2 Or “Men who sacrifice / kiss
  11. Hosea 13:16 In Hebrew texts this verse (13:16) is numbered 14:1.
  12. Hosea 14:1 In Hebrew texts 14:1-9 is numbered 14:2-10.
  13. Hosea 14:2 Or offer our lips as sacrifices of bulls
  14. Hosea 14:8 Or Hebrew; Septuagint What more has Ephraim