The Great Day of the Lord(A)

The word of the Lord which came to Zephaniah the son of Cushi, the son of Gedaliah, the son of Amariah, the son of Hezekiah, in the days of (B)Josiah the son of Amon, king of Judah.

The Great Day of the Lord

“I will [a]utterly consume everything
From the face of the land,”
Says the Lord;
“I(C) will consume man and beast;
I will consume the birds of the heavens,
The fish of the sea,
And the [b]stumbling blocks along with the wicked.
I will cut off man from the face of the [c]land,”
Says the Lord.

“I will stretch out My hand against Judah,
And against all the inhabitants of Jerusalem.
[d]I will cut off every trace of Baal from this place,
The names of the (D)idolatrous[e] priests with the pagan priests—
Those (E)who worship the host of heaven on the housetops;
Those who worship and swear oaths by the Lord,
But who also swear (F)by [f]Milcom;
(G)Those who have turned back from following the Lord,
And (H)have not sought the Lord, nor inquired of Him.”

(I)Be silent in the presence of the Lord God;
(J)For the day of the Lord is at hand,
For (K)the Lord has prepared a sacrifice;
He has [g]invited His guests.

“And it shall be,
In the day of the Lord’s sacrifice,
That I will punish (L)the princes and the king’s children,
And all such as are clothed with foreign apparel.
In the same day I will punish
All those who (M)leap over the threshold,
Who fill their masters’ houses with violence and deceit.

10 “And there shall be on that day,” says the Lord,
“The sound of a mournful cry from (N)the Fish Gate,
A wailing from the Second Quarter,
And a loud crashing from the hills.
11 (O)Wail, you inhabitants of [h]Maktesh!
For all the merchant people are cut down;
All those who handle money are cut off.

12 “And it shall come to pass at that time
That I will search Jerusalem with lamps,
And punish the men
Who are (P)settled[i] in complacency,
(Q)Who say in their heart,
‘The Lord will not do good,
Nor will He do evil.’
13 Therefore their goods shall become booty,
And their houses a desolation;
They shall build houses, but not inhabit them;
They shall plant vineyards, but (R)not drink their wine.”

14 (S)The great day of the Lord is near;
It is near and hastens quickly.
The noise of the day of the Lord is bitter;
There the mighty men shall cry out.
15 (T)That day is a day of wrath,
A day of trouble and distress,
A day of devastation and desolation,
A day of darkness and gloominess,
A day of clouds and thick darkness,
16 A day of (U)trumpet and alarm
Against the fortified cities
And against the high towers.

17 “I will bring distress upon men,
And they shall (V)walk like blind men,
Because they have sinned against the Lord;
Their blood shall be poured out like dust,
And their flesh like refuse.”

18 (W)Neither their silver nor their gold
Shall be able to deliver them
In the day of the Lord’s wrath;
But the whole land shall be devoured
By the fire of His jealousy,
For He will make speedy riddance
Of all those who dwell in the land.

Footnotes

  1. Zephaniah 1:2 Lit. make a complete end of, Jer. 8:13
  2. Zephaniah 1:3 Idols
  3. Zephaniah 1:3 ground
  4. Zephaniah 1:4 Fulfilled in 2 Kin. 23:4, 5
  5. Zephaniah 1:4 Heb. chemarim
  6. Zephaniah 1:5 Or Malcam, an Ammonite god, 1 Kin. 11:5; Jer. 49:1; Molech, Lev. 18:21
  7. Zephaniah 1:7 Lit. set apart, consecrated
  8. Zephaniah 1:11 A market district of Jerusalem, lit. Mortar
  9. Zephaniah 1:12 Lit. on their lees; like the dregs of wine

De vernietiging van Juda voorzegd

De Here sprak tot Zefanja, de zoon van Kuschi, kleinzoon van Gedalja, achterkleinzoon van Amarja en achterachterkleinzoon van Hizkia. Zefanja ontving deze boodschap tijdens de periode waarin Josia, de zoon van Amon, als koning over Juda regeerde.

‘Ik zal alles volkomen van de aardbodem wegvagen,’ zegt de Here. ‘Mens en dier zullen verdwijnen, vogels en vissen zullen sterven. Ook de goddelozen en alle afgodsbeelden die zij aanbidden, zal Ik uitroeien,’ zegt de Here. ‘Ik zal Juda en Jeruzalem onder mijn vuist verbrijzelen en de Baälvereerders tot de laatste man uitroeien. Ik zal alle afgodendienaars en hun priesters om het leven brengen, zodat zelfs de herinnering aan hen zal vergaan.’ Ook hen die op hun platte daken klimmen en zich daar buigen voor de zon, de maan en de sterren. En ook hen zal ik vernietigen die zogenaamd de Here volgen, maar tegelijkertijd Moloch vereren! En allen die vroeger de Here vereerden, maar er nu niet meer van willen weten, en zij die Hem nooit hebben aanbeden en het ook niet wilden, zullen hetzelfde lot ondergaan.

Wees stil in de aanwezigheid van de Oppermachtige Here. Want de dag van de Here breekt snel aan. Hij heeft voorbereidingen getroffen voor de grote slachting van zijn volk en hen die dat zullen uitvoeren, al uitgekozen. ‘Op die dag van de grote slachting,’ zegt de Here, ‘zal Ik de leiders en de prinsen van Juda en iedereen die buitenlandse kleding draagt, straffen. Ja, Ik zal iedereen straffen die heidense gewoonten volgt en allen die het paleis van de koning vullen met wat ze verkregen hebben door geweld en bedrog.’ 10 ‘In die tijd,’ zegt de Here, ‘zal een luid geschreeuw opklinken uit de Vispoort in Jeruzalem, er zal een gehuil opstijgen uit de nieuwe wijk en opstandige geluiden zullen klinken vanaf de heuvels. 11 Huil maar, inwoners van de Vijzelbuurt, want al uw zakenlieden en geldhandelaren zullen omkomen. 12 Ik zal Jeruzalems donkerste hoeken met een lamp doorzoeken om alle mannen op te sporen die tevreden te midden van hun zonden leven en bij zichzelf denken: de Here doet geen goed, maar ook geen kwaad. 13 Hun rijkdommen zullen worden geplunderd en hun huizen verwoest. Zij zullen nooit de kans krijgen om te wonen in de nieuwe huizen die zij hebben gebouwd. Zij zullen nooit drinken van de wijn uit de wijngaarden die zij zelf hebben geplant.’ 14 De grote dag van de Here breekt spoedig aan! Hij komt snel dichterbij, dan zullen zelfs de dapperste mannen het uitschreeuwen. 15 Die dag is een dag van Gods toorn, een dag van wanhoop en angst, van vernieling en vernietiging, van donkerheid, wolken en dikke duisternis. 16 Op die dag zullen bazuingeschal en krijgsgeschreeuw weerklinken bij de aanval op de versterkte steden en hun hoge hoektorens. 17 Ik zal de mensen angst aanjagen, zodat zij als blinden ronddwalen, want zij hebben gezondigd tegen de Here. Hun bloed zal rijkelijk vloeien en hun lijken zullen op straat vergaan. 18 Op die dag van de toorn van de Here zullen zij niets hebben aan hun zilver en goud, want daarmee kunnen zij hun leven niet redden. God brandt van jaloezie en zal daardoor de hele aarde verteren, met alle volken erbij.