Yeshayah 10
Orthodox Jewish Bible
10 Woe unto them that decree unrighteous chukim, and that write decrees of oppression;
2 To turn aside the needy from their rights, and to withhold mishpat from the aniyyei Ami, that almanot may be their prey, and that they may rob the yetomim!
3 And what will ye do in the Yom Pekuddah (Day Of Visitation, Reckoning) and in the desolation which shall come from afar? To whom will ye flee for ezrah (help)? And where will ye leave your kavod (glory, riches)?
4 Without Me they shall bow down under the prisoners, and they shall fall under the slain. For all this His anger is not turned away, but His yad is upraised still.
5 O Ashur, the rod of Mine anger, in whose yad is the mateh of My wrath.
6 I will send him against a Goy Chanef, and against the people of My wrath will I give him a charge, to take the spoil, and to take the plunder, and to tread them down like the chomer chutzot (mire of the streets).
7 But he intendeth not so, neither doth his mind so consider; but it is in his lev to make an end of Goyim not a few.
8 For he saith, Are not my sarim altogether melachim?
9 Is not Calno like Carkemish? Is not Chamat like Arpad? Is not Shomron like Damascus?
10 Just as my yad hath found the mamlechot haelil, whose pesilim (molten images) did excel them of Yerushalayim and of Shomron;
11 Shall I not, as I have done unto Shomron and her elilim, so do to Yerushalayim and her atzabim (images)?
12 Wherefore it shall come to pass, that when Adonoi hath performed His whole work upon Mt Tziyon and on Yerushalayim, I will punish the fruit of the proud lev of Melech Ashur, and the tiferet of his haughty eyes.
13 For he saith, By the ko’ach of my yad I have done it, and by my chochmah; for I have binah; and I have removed the boundaries of the nations, and have plundered their treasures, and like the mighty I have subdued those on thrones;
14 And my yad hath found like a ken (nest) the riches of the nations; and like one gathereth beitzim (eggs) that are left, have I gathered kol ha’aretz; and there was none that moved the wing, or opened the beak, or peeped.
15 Shall the garzen (axe) boast itself against Him that cuts therewith? Or shall the masor (saw) magnify itself against Him that useth it? As if the shevet (rod) should shake itself against them that lift it up, or as if the matteh (staff) should lift up itself, as if it were not etz.
16 Therefore shall HaAdon Hashem Tzva’os send among his fat ones leanness; and instead of his kavod there will be kindled a burning like the blazing of eish.
17 And the Ohr Yisroel shall become an eish, and His Kadosh a flame; and shall burn and consume its thistles and its thorns in Yom Echad;
18 And shall consume the kavod of his forest and his fertile land, even to nefesh and basar; and shall be as a sick man wasting away.
19 And the remnant of the etz of his forest shall be few, that a na’ar could record them.
20 And it shall come to pass in Yom Hahu, that the remnant of Yisroel, and such as are escaped of Bais Ya’akov, shall no longer lean upon him that smote them; but shall lean upon Hashem Kadosh Yisroel be’emes.
21 The remnant shall return, even the remnant of Ya’akov, unto El Gibbor [See Isaiah 9:5(6)].
22 For though thy people Yisroel be like the chol hayam, only a remnant of them shall return; destruction is decreed, overwhelming tzedakah.
23 For Adonoi Hashem Tzva’os shall carry out kalah (destruction) decreed, even upon the kol ha’aretz.
24 Therefore thus saith Adonoi Hashem Tzva’os, O My people that dwellest in Tziyon, be not afraid of Ashur; if he strike thee with the shevet, and lift his matteh against thee, in the manner of Mitzrayim.
25 For yet a very little while, and the za’am (anger, indignation) shall pass, and Mine wrath turn for their destruction.
26 And Hashem Tzva’os shall stir up a shot (whip) for him as when He struck down Midyan at the Tzur Orev; and as His matteh was over the yam, so shall He raise it after the manner of Mitzrayim.
27 And it shall come to pass in Yom Hahu, that his burden shall be taken away from off thy shoulder, and his ol from off thy neck, and the ol shall be broken from fatness.
28 He comes to Ayat, passes through Migron; at Michmash he hath left his supplies;
29 They are crossing the pass; they have taken up their lodging at Geva; Ramah is afraid; Givat-Sha’ul has fled.
30 Lift up thy voice, O Bat-Gallim; Listen O Layish, O poor Anatot.
31 Madmenah hurries away; the inhabitants of Gevim gather themselves to flee.
32 As yet shall he remain at Nov this very day; he shall shake his fist against the Har Bat Tziyon, the Givat Yerushalayim.
33 Hinei, HaAdon Hashem Tzva’os, shall chop the bough with great power; and the high ones of stature shall be hewn down; the haughty shall be humbled.
34 And He shall cut down the thickets of the forest with barzel (iron), and Levanon shall fall by Adir (the Majestic Mighty One, i.e., Hashem).
Jesaja 10
Het Boek
De straf voor Assur
10 ‘Wee de onrechtvaardige rechters en zij die slechte wetten uitvaardigen,’ zegt de Here, 2 ‘zodat er geen gerechtigheid is voor de armen, weduwen en wezen. Zelfs zij worden door hen beroofd. 3 En wat zult u doen als Ik vanuit een ver land de verwoesting op u afstuur? Tot wie zult u zich wenden om hulp? Waar zullen uw schatten veilig zijn? 4 Ik zal u niet helpen, u zult voortstrompelen als gevangenen en tussen de verslagenen op de grond liggen. En zelfs dan is mijn toorn nog niet bekoeld en blijft mijn hand dreigend opgeheven. 5 Assur is de zweep van mijn toorn, zijn militaire kracht is mijn wapen tegen dit goddeloze en vervloekte volk. 6 Hij zal hen tot slaven maken, hen uitplunderen en als vuil onder zijn voeten vertrappen.
7 Maar de koning van Assur zal niet weten dat Ik hem stuurde. Hij zal eenvoudig denken dat hij mijn volk aanvalt als onderdeel van zijn plan om de wereld te veroveren. 8 Hij zal aankondigen dat al zijn aanvoerders spoedig koningen over de veroverde gebieden zullen zijn. 9 “Wij zullen Kalno vernietigen, net als Karchemis,” zal hij zeggen, “en Hamath zal net als Arpad tegen ons ten onder gaan. Samaria zullen wij vernietigen, net zoals wij het Damascus deden. 10 Wij hebben menig koninkrijk ten val gebracht dat machtiger afgoden kende dan die van Samaria en Jeruzalem. 11 Als wij Samaria en zijn afgoden hebben vernietigd, zullen wij ook Jeruzalem met zijn afgoden te gronde richten.” ’
12 Nadat de Here de koning van Assur heeft gebruikt om zijn doel te bereiken, zal Hij Zich tegen het volk van Assur keren en de Assyriërs op hun beurt straffen, want zij zijn trotse en hooghartige mensen. 13 Zij beweren: ‘Wij hebben door eigen kracht en wijsheid deze oorlogen gewonnen. Met onze eigen kracht braken wij de muren kapot, vernietigden het volk en droegen hun schatten weg. 14 In onze grootheid beroofden wij het volk van zijn schatten als iemand die een vogelnest leegrooft en wij verzamelden koninkrijken als een boer die eieren raapt. Niemand kan een vinger naar ons uitsteken of zijn mond openen om tegen ons te piepen!’
15 Maar de Here zegt: ‘Zal de bijl er prat op gaan dat hij meer kracht heeft dan de man die hem hanteert? Is de zaag machtiger dan de man die zaagt? Kan een stok slaan zonder een hand die hem vasthoudt? Kan een wandelstok uit zichzelf lopen?’ 16 Om uw grootspraak, koning van Assur, zal de Here God van de hemelse legers uw trotse legereenheden vernietigen als door een verterend vuur. 17 God, het Licht en de Heilige van Israël, zal het vuur en de vlam zijn die hen zal vernietigen. In een enkele nacht zal Hij die Assyriërs die het land Israël hebben verwoest, verbranden als dorens en distels. 18 Het machtige leger van Assur lijkt op een groot woud, maar toch zal het worden vernietigd. De Here zal hen vernietigen, hun ziel en hun lichaam, zoals een zieke die langzaam wegkwijnt. 19 Slechts enkele leden van dat machtige leger zullen overblijven, zo weinig dat een kind hen zou kunnen tellen!
20 Uiteindelijk zullen de overlevenden in Israël en Juda dan hun vertrouwen weer stellen in de Here, de Heilige van Israël. In plaats van angstig te zijn voor degenen die hen sloegen. 21 Een restant van hen zal terugkeren naar de machtige God. 22 Want al waren de Israëlieten zo talrijk als het zand aan het strand van de zee, slechts een klein deel van hen zal op dat moment zijn overgebleven om terug te keren. Uw ondergang staat vast en daaruit vloeit gerechtigheid voort. 23 Ja, de Here God van de hemelse legers heeft nu al vast besloten hen te verteren, zodat alle volken het kunnen zien. 24 Daarom zegt de Here God van de hemelse legers: ‘O mijn volk in Jeruzalem, wees niet bang voor de Assyriërs als zij u onderdrukken, zoals de Egyptenaren lang geleden deden. 25 Het zal niet lang duren, binnen korte tijd zal mijn toorn tegen u bekoelen en dan zal mijn toorn zich tegen hen keren om hen te vernietigen.’ 26 De Here van de hemelse legers zal zijn engel sturen om hen in een machtige slag te verslaan, zoals in de tijd dat Gideon de Midjanieten bij de rots Oreb versloeg of zoals toen God de Egyptische legers in de zee liet verdrinken. 27 Op die dag zal God de last van de schouders van zijn volk afnemen. Hij zal het bevrijden van het slavenjuk en dat juk vernietigen.
28,29 Kijk, de machtige legers van Assur zijn in aantocht! Nu zijn zij bij Ajath en nu bij Migron. Zij slaan voorraden op bij Michmas en trekken de pas over, zij overnachten in Geba. De angst houdt Rama in zijn greep, alle inwoners van Gibea—de stad van Saul—rennen voor hun leven. 30 Schreeuw van angst, inwoners van Gallim! Geef de waarschuwing door aan Laïs, want het machtige leger is in aantocht. Arm Anathoth, wat een wreed lot staat u te wachten! 31 Daar vluchten de inwoners van Madmena, de inwoners van Gebim maken zich klaar om er vandoor te gaan. 32 Maar de vijand houdt halt bij Nob en blijft daar de rest van de dag. Hij schudt zijn vuist tegen Jeruzalem op de berg Sion. 33 Maar dan, kijk, kijk! De Here, de Here van alle hemelse legers, hakt die machtige boom om! Hij vernietigt heel dat enorme leger, groot en klein, officieren en manschappen. 34 Hij, de Machtige, zal de vijand omhakken zoals de bijl van een houthakker de bomen in de bossen van de Libanon omhakt.
Copyright © 2002, 2003, 2008, 2010, 2011 by Artists for Israel International
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.