Add parallel Print Page Options

Psalm 90

Een gebed van Mozes, de dienaar van God.

Heer, U bent door de eeuwen heen
een schuilplaats voor ons geweest.
Nog vóórdat de bergen ontstonden,
nog vóórdat U de aarde had gemaakt,
was U al God.
Voor eeuwig bent U God.
Maar tegen de mens heeft U gezegd:
"Je bent sterfelijk en je zal weer stof worden."
Voor U zijn duizend jaar niet meer dan één enkele dag.
Want in een oogwenk zijn ze voorbij.
U veegt de mensen weg.
Ze verdwijnen, als een droom.
Ze zijn net als het gras:
's morgens bloeit het nog, 's avonds wordt het afgesneden en verdroogt het.
Uw boosheid vernietigt ons.
Door uw woede loopt het slecht met ons af.
U ziet al onze ongehoorzaamheid,
ook de slechte daden die verder niemand ziet.
Als U boos op ons bent, komt er een einde aan ons leven.
Ons leven gaat snel voorbij, zo snel als een gedachte.
10 We leven 70 jaar, als we sterk zijn misschien 80 jaar.
En zelfs in onze beste jaren hebben we zorgen en verdriet.
Plotseling is ons leven voorbij, want de tijd vliegt.
11 Wie begrijpt werkelijk hoe vreselijk boos U bent?
Wie heeft werkelijk voldoende ontzag voor uw woede?
12 Leer ons zó te leven,
dat wij er wijs van worden.

13 Kom alstublieft terug, Heer.
Hoelang zal uw woede duren?
Heb alstublieft medelijden met ons!
14 Stort alstublieft elke morgen uw liefde over ons uit,
zodat wij alle dagen van ons leven zullen jubelen en juichen.
15 Maak ons alstublieft zó blij,
dat we zullen vergeten dat U ons gestraft heeft.
16 Laat ons zien wat voor machtige dingen U doet.
Laat ook aan onze kinderen zien wat een machtige God U bent.
17 Laat ons alstublieft zien dat U van ons houdt, onze Heer God.
Zegen alles wat we doen.
Als U het zegent, zal het goed zijn.

90 Deze psalm is een gebed van Mozes, de vriend van God.

Here,
van generatie op generatie
hebben wij onze hulp en kracht bij U gezocht.
Al voordat U de bergen schiep,
was U God.
Voordat U de aarde schiep,
was U God.
Vanuit de eeuwigheid van oudsher
tot in de eeuwigheid in de verre toekomst,
bent U God.
U laat de mens sterven
en vergaan tot stof.
U zegt:
‘Word weer stof, mensenkinderen.’
Duizend jaar
betekenen niets voor U,
zij zijn voor U
als wat een dag is voor ons,
voor U zijn ze
in een oogwenk voorbij.
Jaren gaan aan U voorbij
als een kort moment van insluimeren
bij het ontwaken ʼs morgens,
als gras dat snel groeit.
ʼs Morgens groeit en bloeit het nog
en ʼs avonds verdort het alweer.
Precies zo vergaat het ons
als uw toorn over ons komt.
Deze vernietigt ons.
U ziet onze zonden scherp voor U.
Onze meest verborgen zonden
komen bij U aan het licht.
Zo eindigt ons leven
onder uw boosheid.
De jaren van ons leven
gaan als een zucht voorbij.
10 Onze gemiddelde leeftijd
is zeventig jaar.
Alleen de zeer sterke mensen
worden tachtig jaar.
Alles waarop wij trots waren,
blijkt toch alleen maar moeite en verdriet
met zich mee te brengen.
Het leven vliegt voorbij
en voor we het weten
zijn we gestorven.
11 Wie kent de kracht van uw toorn
en de omvang van uw ergernis?
12 O God, leer ons zo te leven
dat wij ons uiteindelijk
de wijsheid eigen maken.
13 Kom toch terug, Here!
Hoe lang moet het nog duren?
Heb toch medelijden met uw dienaren.
14 Laat ons ʼs morgens vroeg al
uw goedheid en liefde mogen ervaren,
dan zullen wij juichen
en elke dag met blijdschap beleven.
15 Geef ons blijdschap naar de mate
waarin wij moeite en verdriet hebben gekend.
Zovele jaren waren vol zorg en verdrukking.
16 Laat uw dienaren uw werken zien,
ik bid dat hun kinderen
uw majesteit mogen aanschouwen.
17 Here, onze God,
stort uw liefdevolle vriendelijkheid over ons uit.
Zegen het werk dat wij doen.
Ja, wij bidden U om uw zegen
over alles wat wij ondernemen.

Book IV

God’s eternity and man’s transitoriness.

A Prayer of Moses the man of God.

90 Lord, thou hast been our dwelling-place
In all generations.
Before the mountains were brought forth,
Or ever thou [a]hadst formed the earth and the world,
Even from everlasting to everlasting, thou art God.
Thou turnest man to [b]destruction,
And sayest, Return, ye children of men.
For a thousand years in thy sight
Are but as yesterday [c]when it is past,
And as a watch in the night.
Thou carriest them away as with a flood; they are as a sleep:
In the morning they are like grass which groweth up.
In the morning it flourisheth, and groweth up;
In the evening it is cut down, and withereth.
For we are consumed in thine anger,
And in thy wrath are we troubled.
Thou hast set our iniquities before thee,
Our secret sins in the light of thy countenance.
For all our days are passed away in thy wrath:
We bring our years to an end as [d]a sigh.
10 The days of our years are threescore years and ten,
Or even by reason of strength fourscore years;
Yet is their pride but labor and sorrow;
For it is soon gone, and we fly away.
11 Who knoweth the power of thine anger,
And thy wrath according to the fear that is due unto thee?
12 So teach us to number our days,
That we may get us a heart of wisdom.
13 Return, O Jehovah; how long?
And let it repent thee concerning thy servants.
14 Oh satisfy us in the morning with thy lovingkindness,
That we may rejoice and be glad all our days.
15 Make us glad according to the days wherein thou hast afflicted us,
And the years wherein we have seen evil.
16 Let thy work appear unto thy servants,
And thy glory upon their children.
17 And let the [e]favor of the Lord our God be upon us;
And establish thou the work of our hands upon us;
Yea, the work of our hands establish thou it.

Footnotes

  1. Psalm 90:2 Hebrew gavest birth to.
  2. Psalm 90:3 Or, dust. Hebrew crushing.
  3. Psalm 90:4 Or, when it passeth
  4. Psalm 90:9 Or, a sound
  5. Psalm 90:17 Or, beauty