Add parallel Print Page Options

Psalm 5

Een lied van David. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een fluit.

Heer, luister alstublieft naar mij!
Luister naar mijn gedachten.
U bent mijn Koning en mijn God.
Daarom roep ik U om hulp.
Luister alstublieft naar mij!
Heer, 's morgens hoort U mij al roepen. 's Morgens vertel ik U wat ik op mijn hart heb.
Dan wacht ik op uw antwoord.

U houdt niet van ongehoorzaamheid.
Geen slecht mens zal bij U kunnen wonen.
Dwazen kunnen niet blijven bestaan voor de blik van uw ogen.
U haat het als mensen slechte dingen doen.
U vernietigt alle leugenaars.
U walgt van moordenaars en bedriegers.

Maar dankzij uw grote liefde mag ík uw huis binnen gaan.
Vol ontzag zal ik mij voor U neerbuigen in uw heiligdom.
Heer, leid mij als mijn vijanden op mij loeren.
Leid mij zoals U het wil.
Wilt U voor mij de weg vrijmaken.

10 Van wat mijn vijanden zeggen, is geen woord te vertrouwen.
Ze zijn door en door slecht.
Hun woorden brengen alleen maar dood en ellende.
Ze gebruiken mooie woorden om hun misdadige plannen te verbergen.

11 Spreek recht over hen, God, en verklaar hen schuldig!
Laat hen voor straf struikelen over hun eigen plannen!
Jaag hen weg vanwege al hun misdaden!
Want ze willen U niet gehoorzamen.

12 Maar de mensen die op U vertrouwen, kunnen blij zijn.
Ze zullen altijd jubelen, omdat U hen beschermt.
Alle mensen die van U houden, zullen juichen.
13 Heer, U bent goed voor de mensen die U gehoorzamen.
Omdat U van hen houdt, beschermt U hen als een schild.

Een psalm van David voor de koordirigent. Te begeleiden met fluitspel.

O Here, wilt U mijn gebed aanhoren?
Luister toch naar mijn smeken.
God, U bent mijn Koning
en ik richt mij tot U.
Elke morgen kijk ik omhoog naar U
en wacht op uw antwoord,
en U hoort mij roepen.
Ik weet dat slechtheid
bij U geen standhoudt
en dat geen enkele goddeloze
op uw bescherming kan rekenen.
Hoogmoedige zondaars
kunnen uw onderzoekende blik niet doorstaan,
omdat U hun slechte daden haat.
Om hun leugens zult U hen vernietigen,
U verafschuwt moord en bedrog, Here.
Ik zelf mag dankzij uw genade en liefde
uw tempel binnengaan.
Met diep ontzag zal ik U eren.
Here, wilt U mij leiden?
Anders zullen mijn vijanden over mij zegevieren.
Wilt U mij duidelijk maken wat ik moet doen
en welke weg ik moet inslaan?
10 Mijn tegenstanders zullen elke kans aangrijpen
om mij in een kwaad daglicht te stellen.
Wat uit hun mond komt,
stinkt naar zonde en dood,
zij gebruiken hun tong voor leugen en bedrog.
Hun lippen spuwen dodelijk vergif.
11 O God, spreek het ‘schuldig’ over hen uit!
Vang hen met hun eigen valstrikken,
verdrijf hen om de overvloed van hun overtredingen,
want zij komen in opstand tegen U.
12 Maar ieder die zijn vertrouwen op U stelt,
zal zich verheugen.
Zij zullen tot in eeuwigheid van vreugde juichen,
omdat U hen beschermt.
Dan zal ieder die U liefheeft,
overlopen van blijdschap.
13 Want U, Here, zegent uw volgelingen.
U beschermt hen met uw schild van liefde.

Ao regente do coral: salmo de Davi, para ser acompanhado com flauta.

Ó Senhor, ouve minhas palavras
e presta atenção a meus gemidos.
Atende a meu clamor por socorro, meu Rei e meu Deus,
pois é somente a ti que oro.
Escuta minha voz logo cedo, Senhor;
toda manhã te apresento meus pedidos e fico à espera.

Ó Deus, tu não tens prazer algum na maldade
e não toleras o pecado dos perversos.
Os orgulhosos não terão lugar em tua presença,
pois odeias todos que praticam o mal.
Tu destróis os mentirosos;
o Senhor detesta assassinos e enganadores.

Por causa do teu grande amor entrarei em tua casa;
adorarei em teu templo com profunda reverência.
Conduz-me pela tua justiça, Senhor,
para que meus inimigos não me vençam.
Remove os obstáculos do teu caminho,
para que eu o siga.

Meus inimigos são incapazes de falar a verdade;
seu desejo mais intenso é destruir.
Sua conversa é repulsiva, como o mau cheiro de um túmulo aberto;
sua língua é cheia de bajulação.[a]
10 Ó Deus, declara-os culpados;
que eles caiam nas próprias armadilhas.
Expulsa-os por causa de seus muitos pecados,
pois se rebelaram contra ti.

11 Alegrem-se, porém, todos que em ti se refugiam;
que cantem alegres louvores para sempre.
Estende sobre eles tua proteção,
para que exultem todos que amam teu nome.
12 Pois tu, Senhor, abençoas os justos;
com teu favor os proteges como um escudo.

Footnotes

  1. 5.9 A Septuaginta traz de mentiras. Comparar com Rm 3.13.