Proverbios 28
La Palabra (Hispanoamérica)
28 El malvado huye sin que lo persigan,
el justo se siente seguro como un león.
2 En país revuelto todos quieren mandar,
el inteligente y experto mantienen el orden.
3 El pobre que explota a otro pobre
es como aguacero que deja sin pan.
4 Los que violan la ley aplauden al malvado,
quienes la observan se enfrentan con él.
5 Los malvados no entienden el derecho,
los que buscan al Señor lo entienden todo.
6 Más vale ser pobre y honrado
que millonario pervertido.
7 Quien observa la ley es hijo inteligente,
quien anda de juerga deshonra a su padre.
8 Bienes acumulados con usura e interés
serán para quien se apiada de los pobres.
9 Quien cierra su oído para no oír la ley
verá su oración aborrecida.
10 Quien extravía a los rectos por mal camino,
acabará cayendo en su propia fosa.
11 El rico presume de sabio,
el pobre inteligente lo desenmascara.
12 Cuando triunfan los justos, hay gran celebración;
cuando prevalecen los malvados, todos se esconden.
13 El que oculta sus delitos no prosperará;
quien los reconoce y se enmienda, obtendrá compasión.
14 Dichoso quien vive siempre vigilante,
el contumaz caerá en desgracia.
15 León rugiente y oso hambriento,
el malvado que explota a un pueblo desvalido.
16 Gobernante insensato aumenta la opresión,
el que odia la rapiña alargará su vida.
17 El abrumado por un asesinato
huye hasta la tumba sin que se lo impidan.
18 Quien procede sin tacha se salvará,
el pervertido caerá en la fosa.
19 Quien cultiva su tierra se hartará de pan,
quien persigue quimeras se hartará de miseria.
20 La persona fiel será colmada de bendiciones,
quien se enriquece rápido no quedará impune.
21 No está bien discriminar personas;
por un trozo de pan se comete un delito.
22 El avaro se apresura a enriquecerse
y no sabe que le aguarda la miseria.
23 Quien reprende será al final más apreciado
que el de lengua aduladora.
24 El que roba a sus padres, diciendo: “No es delito”,
es cómplice de delincuentes.
25 El ambicioso provoca peleas,
quien confía en el Señor prosperará.
26 Quien confía en sí mismo es un necio,
quien actúa con sabiduría se salvará.
27 Quien da al pobre no pasará necesidad,
a quien lo ignora le lloverán maldiciones.
28 Cuando triunfan los malvados, todos se esconden;
cuando perecen, aumentan los justos.
Spreuken 28
Het Boek
28 Goddelozen vluchten, ook als ze niet worden achtervolgd, maar iedere rechtvaardige heeft de moed van een jonge leeuw.
2 Als de inwoners van een land veel zondigen, volgen de koningen elkaar in snel tempo op, maar verstandige en wijze onderdanen maken lange regeerperioden mogelijk.
3 Een arme man die andere armen onderdrukt, lijkt op een verwoestende slagregen die alle gewassen op het veld neerslaat.
4 Wie de wet de rug toekeren, hebben bewondering voor de goddelozen, maar wie naar de wet leven, binden de strijd tegen hen aan.
5 Boosdoeners begrijpen niet wat de Here van hen verwacht, maar zij die naar de Here luisteren, beseffen dat maar al te goed.
6 Een arme die oprecht en eerlijk leeft, is beter dan een zondaar, ook al is die rijk.
7 Wie leeft naar de wet, is een verstandige zoon. Maar wie het gezelschap van brassers zoekt, bezorgt zijn ouders schande en verdriet.
8 Wie zijn rijkdom verzamelt door woekerrente en te hoge prijzen, doet al dat werk, zonder het te beseffen, voor degene die zich over de armen ontfermt.
9 Wie weigert naar de wet te luisteren, moet weten dat God zijn gebed verafschuwt.
10 Wie oprechten ompraat en op het verkeerde pad brengt, stort zelf in de kuil die hij voor hen groef. Wie God volgen, zullen echter gelukkig worden.
11 Een rijk man doet wat hem goeddunkt, maar de arme die verstandiger is dan hij, kijkt dwars door zijn rijkdom en weelde heen.
12 Wanneer het de rechtvaardigen goed gaat, gaat het het hele land goed, maar bij de opkomst van de goddelozen verbergen de mensen zich uit angst.
13 Wie niet voor zijn zonden uitkomt, kent geen voorspoed, maar wie ze belijdt en zijn leven betert, kan rekenen op liefde en genade.
14 Gelukkig is hij die ontzag heeft voor de Here, maar wie opstandig blijft, wordt in het verderf gestort.
15 Een goddeloze leider van een arm volk gaat tekeer als een brullende leeuw en een grommende beer.
16 Een onverstandige koning bezorgt zijn onderdanen veel onderdrukking, maar wie niet alles opoffert aan geldelijk gewin, wordt oud.
17 Wie een moord op zijn geweten heeft, zal tot zijn dood toe vluchten. Laat niemand hem daarvan weerhouden!
18 Wie oprecht leeft, wordt gered, maar wie van twee walletjes wil eten, zal ten val komen.
19 Wie zijn land bebouwt, krijgt genoeg te eten, maar wie met leeglopers optrekt, staat armoede te wachten.
20 Wie betrouwbaar is, zal volop worden gezegend, maar wie ten koste van alles rijk wil worden, zal zijn straf niet ontlopen.
21 Partijdig zijn is niet goed, maar al voor een stuk brood is men ertoe bereid.
22 Wie nietsontziend rijkdom najaagt, wordt een gierig en kwaadaardig mens. Hij weet het nog niet, maar armoede staat hem te wachten.
23 Wie wordt berispt, zal merken dat hem dat goed doet en dat het beter is dan wanneer hij naar de mond wordt gepraat.
24 Wie zijn ouders berooft en zegt: ‘Daar is niets verkeerds aan,’ is slecht en staat gelijk aan een misdadiger.
25 Een onbescheiden mens is een aanstichter van ruzie, maar wie op de Here vertrouwt, gaat het goed.
26 Wie op eigen oordeel vertrouwt, is een dwaas, maar wie op Gods wijsheid bouwt, ontkomt aan de straf.
27 Wie een arme geeft, zal zelf geen gebrek lijden, maar wie de nood van de armen niet wil zien, zal veelvuldig worden vervloekt.
28 Wanneer de goddelozen aan de macht komen, verbergen de mensen zich uit angst, maar wanneer die goddelozen omkomen, gaat het de rechtvaardigen weer goed.
La Palabra, (versión hispanoamericana) © 2010 Texto y Edición, Sociedad Bíblica de España
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.