Add parallel Print Page Options

De taken van de Levieten

Dit is de familie van Aäron en Mozes in de tijd dat de Heer met Mozes sprak op de berg Sinaï. Dit zijn de zonen van Aäron. De oudste zoon heette Nadab. Verder Abihu, Eleazar en Itamar. Zij waren door Mozes gezalfd om priesters te zijn. Nadab en Abihu waren door de Heer gedood in de Sinaï-woestijn, toen ze onheilig vuur bij de Heer hadden gebracht. Maar Eleazar en Itamar waren priesters bij hun vader Aäron die hogepriester was. Nadab en Abihu hadden geen kinderen.

En de Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Laat de mannen van de stam van Levi bij Aäron komen. Zij moeten hem voortaan helpen. Ze moeten Aäron en het volk dienen bij de tent van ontmoeting. Ze moeten zorgen voor alle dingen die bij de tent van ontmoeting horen. En ze moeten Mij namens het volk dienen bij de tent van ontmoeting. Alle Levieten zullen Aäron en zijn zonen helpen. Hen heb Ik daarvoor uit het volk Israël uitgekozen. 10 Maar alleen Aäron en zijn zonen mogen priesters zijn. Als iemand anders de taken van een priester doet, zal Ik hem doden."

11 En de Heer zei tegen Mozes: 12 "Ik neem uit het volk Israël de Levieten in plaats van alle oudste zonen. 13 De Levieten zullen van Mij zijn, net zoals alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren van Mij zijn. Sinds de dag dat Ik alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren van Egypte doodde, zijn alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren van Israël voor Mij. Ik ben de Heer."

14 En de Heer zei tegen Mozes in de Sinaï-woestijn: 15 "Tel alle Levieten volgens de families waar ze bij horen. Tel alle mannen van één maand oud en ouder." 16 Toen telde Mozes hen, zoals de Heer bevolen had.

17 De zonen van Levi waren Gerson, Kehat en Merari.

18 De zonen van Gerson waren Libni en Simeï.

19 De zonen van Kehat waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.

20 De zonen van Merari waren Mali en Musi.

Dat zijn de families van de Levieten.

De taken van de families van Gerson, Kehat en Merari

21 Uit Gerson ontstond de familie van Libni en de familie van Simeï. Zij zijn de Gersonieten. 22 Er waren bij hen 7500 mannen van één maand en ouder. 23 Ze moesten hun tenten opzetten langs de achterkant van de tent van ontmoeting, dus aan de westkant. 24 Ze werkten onder leiding van het familiehoofd Eljasaf, de zoon van Laël. 25 Ze moesten zorgen voor de tentkleden van de tent van ontmoeting, voor het gordijn van de ingang van de tent, 26 voor de doeken van de omheining, voor het gordijn van de ingang van de omheining, en voor de touwen van de omheining. Ze moesten daaraan alles doen wat er zoal aan gebeuren moet.

27 Uit Kehat ontstonden de families van Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. Zij zijn de Kehatieten. 28 Er waren bij hen 8600 mannen van één maand en ouder. Ze moesten zorgen voor de heilige voorwerpen in de tent van ontmoeting. 29 Ze moesten hun tenten opzetten langs de zuidkant van de tent van ontmoeting. 30 Ze werkten onder leiding van het familiehoofd Elizafan, de zoon van Uzziël. 31 Ze moesten zorgen voor de kist van het verbond, de tafel, de kandelaar, de altaren, de heilige voorwerpen die gebruikt werden in de tent van ontmoeting, en voor het gordijn vóór de allerheiligste kamer. Ze moesten daaraan alles doen wat er zoal aan gebeuren moet.

32 De leider van alle Levieten was Eleazar, de zoon van de priester Aäron. Hij had het opzicht over de mannen die dienst moesten doen in het heiligdom.

33 Uit Merari ontstonden de families van Mali en Musi. Zij zijn de Merarieten. 34 Er waren bij hen 6200 mannen van één maand en ouder. 35 Ze werkten onder leiding van het familiehoofd Zuriël, de zoon van Abihaïl. Ze moesten hun tenten opzetten langs de noordkant van de tent van ontmoeting. 36 Ze moesten zorgen voor de planken van de tent van ontmoeting, de dwarsbalken, de palen, de voetstukken, en alle dingen die daarbij horen. Ook moesten ze daar alles aan doen wat er zoal aan gebeuren moet. 37 Verder moesten ze zorgen voor de palen van de omheining, de voetstukken van die palen, de pinnen en de touwen.

38 Mozes, Aäron en de zonen van Aäron moesten vóór de tent van ontmoeting, dus aan de oostkant, hun tenten opzetten. Zij moesten namens de Israëlieten de Heer dienen in het heiligdom. Als iemand anders de tent binnen zou gaan, zou hij gedood worden.

39 Het aantal Levieten van één maand en ouder dat Mozes en Aäron op bevel van God telden, was 22.000 mannen.

De oudste zonen worden vrijgekocht

40 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Tel alle mannen van de Israëlieten die de oudste zoon van hun gezin zijn en die één maand of ouder zijn. 41 Koop hen vrij door in hun plaats de Levieten te nemen. Verder moet je de eerstgeboren dieren van het vee van de Israëlieten vrijkopen met het vee van de Levieten. Ik ben de Heer." 42 Toen telde Mozes alle oudste zonen van de Israëlieten, zoals de Heer hem bevolen had. 43 Het waren in totaal 22.273 mannen.

44 Toen zei de Heer tegen Mozes: 45 "Koop met de Levieten alle oudste zonen vrij. En koop met het vee van de Levieten het vee van de Israëlieten vrij. Want de Levieten zijn van Mij. Ik ben de Heer. 46 Maar er zijn 273 méér oudste zonen dan dat er Levieten zijn. 47 Als losgeld voor die 273 oudste zonen moet je per persoon 5 sikkels zilver (55 gram) geven. Je moet die afmeten met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. Die sikkel is 20 gera (11 gram). 48 Dat geld moet je aan Aäron en zijn zonen geven. Zo koop je het aantal mannen vrij dat er méér is dan Levieten." 49 Toen haalde Mozes het losgeld op voor de mannen die er méér waren dan Levieten. 50 Het werd betaald door de oudste zonen van de Israëlieten. Het was 1365 sikkels zilver (15 kilo), gemeten met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. 51 Mozes gaf dat losgeld aan Aäron en zijn zonen, zoals de Heer het Mozes bevolen had.

Batabani ba Alooni

(A)Luno lwe lulyo lwa Alooni n’olwa Musa mu biseera Mukama mwe yayogerera ne Musa ku Lusozi Sinaayi.

(B)Gano ge mannya ga batabani ba Alooni: Nadabu, omubereberye, ne Abiku, ne Eriyazaali, ne Isamaali. (C)Ago ge mannya ga batabani ba Alooni, abaafukibwako amafuta ag’omuzeeyituuni okuba bakabona, era abaayawulibwa okuweereza mu mulimu gw’obwakabona. (D)Naye nno Nadabu ne Abiku baatondokera mu maaso ga Mukama ne bafa, kubanga baayokya ekiweebwayo eri Mukama Katonda n’omuliro ogutakkirizibwa nga bali mu ddungu ly’e Sinaayi. Tebaalina baana; bwe batyo, Eriyazaali ne Isamaali ne basigala nga be bokka abaaweerezanga nga bakabona ebbanga lyonna kitaabwe Alooni lye yamala nga mulamu.

Omuwendo gw’Abaleevi n’Emirimu gyabwe

Awo Mukama Katonda n’agamba Musa nti, (E)“Leeta ab’omu kika kya Leevi[a] obakwase Alooni kabona bamuweerezenga. (F)Banaamukoleranga emirimu era ne baweereza n’ekibiina kyonna awali Eweema ya Mukama ey’Okukuŋŋaanirangamu, nga bakola emirimu awali Eweema ya Mukama. Banaalabiriranga ebintu byonna eby’omu Weema ya Mukama ey’Okukuŋŋaanirangamu, ne bakola emirimu gy’omu Weema ya Mukama nga batuukiriza ebyo byonna ebivunaanyizibwa abaana ba Isirayiri. (G)Abaleevi onoobawanga eri Alooni ne batabani be; baweereddwa ddala Alooni nga baggyibwa mu baana ba Isirayiri. 10 (H)Onoolonda Alooni ne batabani be okubeera bakabona; naye bwe wanaabangawo omuntu omulala yenna n’asembera awatukuvu, anaafanga.”

11 Mukama Katonda n’ayongera okugamba Musa nti, 12 (I)“Laba, neetwalidde Abaleevi nga mbaggya mu baana ba Isirayiri mu kifo ky’abaana ababereberye abazaalibwa abakazi mu baana ba Isirayiri. Abaleevi banaabanga bange, 13 (J)kubanga byonna ebizaalibwa ebibereberye byange. Bwe natta ebibereberye byonna mu nsi y’e Misiri neeyawulira ebibereberye byonna mu Isirayiri okubeeranga ebyange, abantu n’ebisolo. Nze Mukama Katonda.”

14 Awo Mukama Katonda n’agamba Musa mu ddungu ly’e Sinaayi nti, 15 (K)“Bala Abaleevi bonna mu mpya zaabwe ne mu bika byabwe[b]. Bala buli mwana mulenzi ow’omwezi ogumu n’okusingawo.” 16 Bw’atyo Musa n’ababala nga Mukama Katonda bwe yamulagira, ng’ekigambo kya Mukama bwe kyali.

17 (L)Gano ge mannya ga batabani ba Leevi:

Gerusoni, ne Kokasi, ne Merali.

18 (M)Gano ge mannya g’abatabani ba Gerusoni ng’empya zaabwe bwe zaali:

Libuni ne Simeeyi.

19 (N)Bano be batabani ba Kokasi ng’empya zaabwe bwe zaali:

Amulaamu, ne Izukali ne Kebbulooni, ne Wuziyeeri.

20 (O)Bano be batabani ba Merali ng’empya zaabwe bwe zaali:

Makuli ne Musi.

Ebyo bye bika by’Abaleevi ng’empya za bakitaabwe bwe zaali.

21 (P)Mu Gerusoni mwe mwava oluggya lwa Abalibuni n’oluggya lwa Abasimeeyi; ezo nga z’empya za Abagerusoni.

22 Abaana aboobulenzi okuva ku w’omwezi ogumu ogw’obukulu n’okusingawo abaabalibwa baali kasanvu mu ebikumi bitaano (7,500).

23 Ab’omu Gerusoni nga baakusiisiranga ku ludda olw’ebugwanjuba emmanju wa Weema ya Mukama.

24 Omukulembeze w’empya za Abagerusoni yali Eriyasaafu mutabani wa Laeri.

25 (Q)Abagerusoni be banaabanga n’obuvunaanyizibwa obw’okulabirira Eweema ya Mukama ey’Okukuŋŋaanirangamu, nga balabirira ebigibikkako n’eggigi ery’omu mulyango oguyingira mu Weema, 26 (R)n’entimbe ez’omu luggya, n’entimbe ez’omu mizigo egiggulira ku luggya okwebungulula Weema n’ekyoto. Era banaalabiriranga n’emiguwa awamu n’ebintu byonna ebinaakozesebwanga ku mirimu egyo.

27 (S)Mu Kokasi mwe mwava oluggya lwa Abamulaamu, n’oluggya lwa Abayizukaali, n’oluggya lwa Abakebbulooni, n’oluggya lwa Abawuziyeeri; ezo z’empya za Abakokasi.

28 Abaana aboobulenzi okuva ku w’omwezi ogumu ogw’obukulu n’okusingawo abaabalibwa baali kanaana mu lukaaga[c] (8,600).

Abakokasi be baweebwa obuvunaanyizibwa okulabiriranga awatukuvu.

29 (T)Ab’omu Kokasi nga baakusiisiranga ku ludda olw’obukiikaddyo obwa Weema ya Mukama.

30 Omukulembeze w’empya za Abakokasi yali Erizafani mutabani wa Wuziyeeri.

31 (U)Abakokasi be baabanga n’obuvunaanyizibwa okulabirira Essanduuko ey’Endagaano, n’emmeeza, n’ekikondo ky’ettaala, n’ebyoto, n’ebintu eby’omu watukuvu ebikozesebwa mu kuweereza, n’eggigi; n’emirimu gyonna egyekuusa ku buweereza obwo.

32 Eriyazaali mutabani wa Alooni kabona ye yalondebwa okuba omukulu w’abakulembeze ba Abaleevi, era n’okulabirira abo abaaweerezanga mu watukuvu.

33 (V)Mu Merali mwe mwava oluggya lwa Abamakuli n’oluggya lwa Abamusi; ezo nga ze mpya za Abamerali.

34 Abaana aboobulenzi okuva ku w’omwezi ogumu n’okusingawo abaabalibwa baali kakaaga mu ebikumi bibiri (6,200).

35 (W)Omukulembeze w’empya za Abamerali yali Zuliyeeri mutabani wa Abikayiri;

Abamerali nga baakusiisiranga ku bukiikaddyo obwa Weema ya Mukama.

36 (X)Be baavunaanyizibwanga emikiikiro, n’empagi, n’ebikondo, n’ebikwata ku Weema ya Mukama byonna n’ebyekuusa ku mirimu gyayo. 37 Okwo baagattangako empagi zonna ezeebunguludde oluggya n’entobo zaazo, n’enkondo za Weema n’emiguwa.

38 (Y)Musa ne Alooni ne batabani baabwe baasiisiranga ku ludda olw’ebuvanjuba olwa Weema ya Mukama, okwolekera enjuba gy’eva mu maaso ga Weema ya Mukama ey’Okukuŋŋaanirangamu.

Baavunaanyizibwanga okulabirira awatukuvu ku lw’abaana ba Isirayiri.

Omuntu omulala yenna eyasembereranga awatukuvu, ng’ateekwa kufa.

39 (Z)Omuwendo gwonna ogw’Abaleevi abaabalibwa ng’empya zaabwe bwe zaali, nga mwe muli abaana aboobulenzi okuva ku w’omwezi ogumu n’okusingawo, nga Mukama Katonda bwe yalagira Musa ne Alooni, baali emitwalo ebiri mu enkumi bbiri (22,000).

Okubala Abasajja Ababereberye

40 (AA)Mukama Katonda n’agamba Musa nti, “Bala abaana ba Isirayiri bonna aboobulenzi ababereberye okuva ku mwana ow’omwezi ogumu n’okusingawo okole olukalala lw’amannya gaabwe gonna. 41 (AB)Era ojja kunfunira Abaleevi mu kifo ky’ababereberye ab’abaana ba Isirayiri, era onfunire n’ente ez’Abaleevi mu kifo ky’ente ez’abaana ba Isirayiri embereberye. Nze Mukama Katonda.”

42 Awo Musa n’abala abaana ba Isirayiri ababereberye nga Mukama Katonda bwe yamulagira. 43 (AC)Okugatta awamu abaana aboobulenzi ababereberye bonna okuva ku w’omwezi ogumu n’okusingawo abaabalibwa, nga n’amannya gaabwe gawandiikiddwa ku lukalala, baali emitwalo ebiri mu enkumi bbiri mu ebikumi bibiri mu nsanvu mu basatu.

44 Awo Mukama Katonda n’agamba Musa nti, 45 “Nfunira Abaleevi badde mu kifo ky’abaana ba Isirayiri ababereberye, n’ente z’Abaleevi zidde mu kifo ky’ente z’abaana ba Isirayiri, era Abaleevi banaabanga bange. Nze Mukama Katonda. 46 (AD)Okununula ababereberye ab’abaana ba Isirayiri ebikumi ebibiri mu ensanvu mu abasatu abasukkirira ku muwendo gw’Abaleevi abasajja, 47 (AE)onoddiranga gulaamu amakumi ataano mu ttaano ku buli omu, ng’ogeraageranyiza ku gulaamu kkumi n’emu ey’awatukuvu nga bw’eri, ye sekeri[d] ey’obuzito ze gulaamu kkumi n’emu n’ekitundu. 48 Ensimbi ez’okununula abaana ba Isirayiri abasukkiriramu oziwanga Alooni ne batabani be.”

49 Bw’atyo Musa n’asolooza ensimbi ez’okwenunula ku abo abaasukkirira ku muwendo gw’abo abaanunulibwa Abaleevi. 50 (AF)Yasolooza ku babereberye ab’abaana ba Isirayiri effeeza ey’obuzito obwa kilo kkumi na ttaano n’ekitundu, ng’engeraageranya ya sekeri y’awatukuvu bw’eri. 51 Musa n’addira ensimbi ez’okwenunula n’aziwa Alooni ne batabani be, ng’ekigambo kya Mukama bwe kyali, nga Mukama Katonda bwe yalagira Musa.

Footnotes

  1. 3:6 Kika kya Leevi baawukanira ddala ku bakabona, abaali bazzukulu ba Alooni. Abaleevi baayambanga bakabona.
  2. 3:15 Abaleevi tebaawandikibwanga kulwana mu magye, era kyebaava batabalibwa oluvannyuma lw’emyaka amakumi abiri egy’obukulu. Ekya babazanga, kwe kumanya abaana baabwe ababereberye (3:40-43).
  3. 3:28 ebiwandiiko ebirala bigamba kanaana mu bisatu
  4. 3:47 sekeri sekeri emu ze gulaamu kkumi n’emu n’ekitundu

利未人的职分

以下是耶和华在西奈山与摩西说话期间亚伦和摩西的后代。

亚伦的长子是拿答,其他儿子还有亚比户、以利亚撒和以他玛。 亚伦的儿子都是受膏的祭司,从摩西那里承受圣职做祭司。 拿答和亚比户在西奈旷野用凡火向耶和华献祭,因而被击杀。他们没有后裔,因此只剩下以利亚撒和以他玛在父亲亚伦身边担任祭司。

耶和华对摩西说: “你去叫利未支派来协助亚伦祭司。 他们要为亚伦和全体会众在会幕司职,办理圣幕的事务, 也要负责看守会幕里面的器具,为以色列人办理圣幕的事务。 你要把利未人交给亚伦父子们,因为他们是从以色列人中选出来协助亚伦的。 10 你要指派亚伦父子们尽祭司的职分,其他人若走近圣幕,必被处死。” 11 耶和华又对摩西说: 12 “我从以色列人中拣选利未人代替以色列人所有的长子。利未人要属于我, 13 因为所有头生的都属于我。我杀死埃及人所有的长子和头生的牲畜那天,已把以色列人所有的长子和头生的牲畜都分别出来,使之圣洁,归给我,我是耶和华。”

14 耶和华在西奈旷野对摩西说: 15 “你要按利未人的宗族和家系统计他们的人口,登记所有年龄在一个月以上的男性。” 16 于是,摩西照耶和华的吩咐统计利未人。 17 利未的儿子是革顺、哥辖和米拉利。 18 革顺的儿子依次是立尼和示每。 19 哥辖的儿子依次是暗兰、以斯哈、希伯仑和乌薛。 20 米拉利的儿子依次是抹利和姆示。他们按家系都属于利未人的宗族。

21 革顺宗族有立尼和示每两个家族, 22 其中年龄在一个月以上的男性共七千五百人。 23 革顺宗族的人要在圣幕的后面,即西面安营, 24 拉伊勒的儿子以利雅萨做首领。 25 他们负责看守会幕,即圣幕、圣幕的罩棚、顶盖和门帘、 26 围绕圣幕和祭坛的院子的帷幔、门帘、绳索及一切相关的物品。

27 哥辖宗族有暗兰家族、以斯哈家族、希伯仑家族和乌薛家族, 28 其中年龄在一个月以上的男性共有八千六百人,他们负责看守圣所。 29 哥辖宗族的人要在圣幕南面安营, 30 乌薛的儿子以利撒反做首领。 31 他们负责照管约柜、桌子、灯台、两座坛、圣所里面的器具、幔子等一切物品。 32 亚伦祭司的儿子以利亚撒是利未人的最高首领,负责监督在圣所工作的人。

33 米拉利宗族有抹利和姆示两个家族, 34 其中年龄在一个月以上的男性共六千二百人, 35 亚比亥的儿子苏列做首领。他们要在圣幕的北面安营, 36 负责照管圣幕的木板、横闩、柱子、带凹槽的底座和圣幕的一切器具, 37 以及院子四周的柱子、带凹槽的底座、橛子和绳索。

38 摩西、亚伦和亚伦的儿子们要在圣幕东面、朝日出的方向安营,为以色列人在圣所司职。凡擅自走近圣所的人,都要被处死。 39 摩西和亚伦照耶和华的吩咐,按宗族统计利未人,年龄在一个月以上的男性共两万二千人。

利未人代替长子的地位

40 耶和华对摩西说:“你要统计以色列人中年龄在一个月以上的长子,登记他们的姓名。 41 我是耶和华,你要把利未人归给我,代替以色列人所有的长子,也要把利未人的牲畜献给我,代替以色列人所有头生的牲畜。” 42 摩西就照耶和华的吩咐统计了以色列人的长子, 43 年龄在一个月以上的共两万二千二百七十三人。 44 耶和华又对摩西说: 45 “你要用利未人代替以色列人所有的长子,用利未人的牲畜代替以色列人所有头生的牲畜。利未人是属于我的,我是耶和华。 46 以色列人所有长子的人数比利未人总数多二百七十三人,这些多出来的人需要被赎回, 47 每人折合五十五克银子,要以圣所的秤为准,即一舍客勒[a]是二十季拉。 48 要把赎银交给亚伦父子们。” 49 摩西就收取了那二百七十三人的赎银, 50 以圣所的秤计算,共十五公斤银子, 51 照耶和华的吩咐,将赎银交给亚伦父子们。

Footnotes

  1. 3:47 一舍客勒约合十一克。