Add parallel Print Page Options

18 At that moment the talmidim came to Yeshua and asked, “Who is the greatest in the Kingdom of Heaven?” He called a child to him, stood him among them, and said, “Yes! I tell you that unless you change and become like little children, you won’t even enter the Kingdom of Heaven! So the greatest in the Kingdom is whoever makes himself as humble as this child. Whoever welcomes one such child in my name welcomes me; and whoever ensnares one of these little ones who trust me, it would be better for him to have a millstone hung around his neck and be drowned in the open sea! Woe to the world because of snares! For there must be snares, but woe to the person who sets the snare!

“So if your hand or foot becomes a snare for you, cut it off and throw it away! Better that you should be maimed or crippled and obtain eternal life than keep both hands or both feet and be thrown into everlasting fire! And if your eye is a snare for you, gouge it out and fling it away! Better that you should be one-eyed and obtain eternal life than keep both eyes and be thrown into the fire of Gei-Hinnom. 10 See that you never despise one of these little ones, for I tell you that their angels in heaven are continually seeing the face of my Father in heaven. 11 [a]

12 “What’s your opinion? What will somebody do who has a hundred sheep, and one of them wanders away? Won’t he leave the ninety-nine on the hillsides and go off to find the stray? 13 And if he happens to find it? Yes! I tell you he is happier over it than over the ninety-nine that never strayed! 14 Thus your Father in heaven does not want even one of these little ones to be lost.

15 “Moreover, if your brother commits a sin against you, go and show him his fault — but privately, just between the two of you. If he listens to you, you have won back your brother. 16 If he doesn’t listen, take one or two others with you so that every accusation can be supported by the testimony of two or three witnesses.[b] 17 If he refuses to hear them, tell the congregation; and if he refuses to listen even to the congregation, treat him as you would a pagan or a tax-collector. 18 Yes! I tell you people that whatever you prohibit on earth will be prohibited in heaven, and whatever you permit on earth will be permitted in heaven. 19 To repeat, I tell you that if two of you here on earth agree about anything people ask, it will be for them from my Father in heaven. 20 For wherever two or three are assembled in my name, I am there with them.”

21 Then Kefa came up and said to him, “Rabbi, how often can my brother sin against me and I have to forgive him? As many as seven times?” 22 “No, not seven times,” answered Yeshua, “but seventy times seven! 23 Because of this, the Kingdom of Heaven may be compared with a king who decided to settle accounts with his deputies. 24 Right away they brought forward a man who owed him many millions; 25 and since he couldn’t pay, his master ordered that he, his wife, his children and all his possessions be sold to pay the debt. 26 But the servant fell down before him. ‘Be patient with me,’ he begged, ‘and I will pay back everything.’ 27 So out of pity for him, the master let him go and forgave the debt.

28 “But as that servant was leaving, he came upon one of his fellow servants who owed him some tiny sum. He grabbed him and began to choke him, crying, ‘Pay back what you owe me!’ 29 His fellow servant fell before him and begged, ‘Be patient with me, and I will pay you back.’ 30 But he refused; instead, he had him thrown in jail until he should repay the debt. 31 When the other servants saw what had happened, they were extremely distressed; and they went and told their master everything that had taken place. 32 Then the master summoned his servant and said, ‘You wicked servant! I forgave you all that debt just because you begged me to do it. 33 Shouldn’t you have had pity on your fellow servant, just as I had pity on you?’ 34 And in anger his master turned him over to the jailers for punishment until he paid back everything he owed. 35 This is how my heavenly Father will treat you, unless you each forgive your brother from your hearts.”

Footnotes

  1. Matthew 18:11 Some manuscripts include verse 11: For the Son of Man came to save the lost.
  2. Matthew 18:16 Deuteronomy 19:15

De grootste in het Koninkrijk van de hemelen

18 In diezelfde tijd kwamen de leerlingen bij Jezus met de vraag: ‘Wie is de belangrijkste in het Koninkrijk van de hemelen?’ Jezus riep een kind bij Zich en zette het midden in de kring. ‘Als u niet verandert en net zo wordt als de kinderen,’ zei Hij, ‘zult u nooit in het Koninkrijk van de hemelen komen. Wie zichzelf zo eenvoudig en klein vindt als dit kind, is de grootste in het Koninkrijk van de hemelen. Wie zoʼn kind met open armen ontvangt, uit liefde voor Mij, ontvangt Mij. Maar als iemand een van deze eenvoudigen die in Mij geloven, op het slechte pad brengt, zou het beter voor hem zijn dat hij met een zware molensteen om zijn nek in de zee werd gegooid.

Het zal slecht aflopen met de wereld vanwege alle verleidingen. Het is onvermijdelijk dat er verleidingen komen. Maar als het uw schuld is dat iemand verkeerde dingen doet, loopt het slecht met u af. Als uw hand of voet u tot slechte daden verleidt, hak hem af en gooi hem weg. Het is beter verminkt het eeuwige leven binnen te gaan, dan met beide handen en voeten in het eeuwige vuur te worden gegooid. En als uw oog u tot slechte daden verleidt, ruk het dan uit en gooi het weg. Het is beter met één oog het eeuwige leven binnen te gaan, dan met twee ogen in het eeuwige vuur te worden gegooid. 10 Kijk niet op een van deze eenvoudigen neer. Onthoud dit: hun engelen zijn voortdurend bij mijn Vader in de hemel. 11 Want Ik, de Mensenzoon, ben gekomen om hen die verloren gaan, te redden.

12 Veronderstel dat iemand honderd schapen heeft. Wat zal hij doen als één ervan wegloopt en verdwaalt? Zal hij dan niet de negenennegentig andere in de bergen achterlaten en op zoek gaan naar het ene dat verdwaald is? 13 Als hij het vindt, verheugt hij zich meer over dat ene dan over de negenennegentig andere die niet verdwaald zijn. 14 Zo wil uw hemelse Vader niet dat ook maar één van deze eenvoudige mensen verloren gaat. 15 Als een van uw broeders u kwaad doet, moet u het hem onder vier ogen zeggen. Als hij uw terechtwijzing aanneemt, is de relatie tussen u en hem hersteld. 16 Doet hij dat niet, haal er dan één of twee anderen bij die getuigen kunnen zijn. 17 Wil hij nog niet luisteren, leg de zaak dan aan de gemeente voor. Als de gemeente hem in het ongelijk stelt en hij wil nog niet luisteren, moet u niet meer met hem omgaan. 18 Want dit zeg Ik u: alles wat u op aarde bindend verklaart, zal ook in de hemel bindend zijn. En alles wat u op aarde ontbindt, zal ook in de hemel ontbonden worden. 19 Dit moet u vooral weten: als twee van u het hier op aarde eens zijn over iets dat u mijn hemelse Vader vraagt, zal Hij het voor u doen. 20 Want als twee of drie mensen bij elkaar zijn omdat zij bij Mij horen, ben Ik bij hen.’

21 Petrus vroeg: ‘Here, als een van mijn broeders mij telkens kwaad doet, hoe vaak moet ik hem dan vergeven? Zeven keer?’ 22 ‘Nee,’ antwoordde Jezus, ‘Zeventig keer zeven keer!’

23 ‘U kunt het Koninkrijk van de hemelen vergelijken met een koning die besloot geld op te eisen dat hij tegoed had van zijn dienaren. 24 Niet lang nadat hij daarmee was begonnen, werd iemand bij hem gebracht die hem vele miljoenen schuldig was. 25 Maar de man kon niet betalen. De koning nam het besluit hem als slaaf te verkopen om zo aan geld te komen. Ook zijn vrouw en kinderen en al zijn bezittingen moesten worden verkocht. 26 De man liet zich voor de koning neervallen, met zijn gezicht in het stof. Hij smeekte: “Geeft u mij alstublieft uitstel. Dan zal ik u alles terugbetalen.” 27 De koning kreeg medelijden met hem, liet hem vrij en zei dat hij niets meer hoefde te betalen. 28 Nauwelijks was de man weer buiten of hij ontmoette iemand van wie hij nog wat geld tegoed had. Hij greep hem bij de keel en eiste zijn geld onmiddellijk terug. 29 De ander viel voor hem neer en smeekte: “Geef mij uitstel. Dan zal ik alles terugbetalen.” 30 Maar de man wilde niet wachten en liet hem gevangen zetten, tot hij zijn schuld volledig zou hebben betaald. 31 Enkele andere mensen die het zagen, vonden dit verschrikkelijk. Ze gingen het de koning vertellen. 32 De koning liet de man bij zich roepen en zei: “Ondankbare hond! Ik heb u die enorme schuld kwijtgescholden, omdat u mij erom had gesmeekt. 33 Moest u dan geen medelijden hebben met die ander, zoals ik medelijden heb gehad met u?” 34 De koning was woedend en stuurde hem naar de folterkamer. Daar moest hij blijven tot de laatste cent betaald was. 35 Zo zal mijn hemelse Vader ook met u doen als u uw broeders niet van harte vergeeft wat zij u hebben aangedaan.’