Mark 1
New King James Version
John the Baptist Prepares the Way(A)
1 The (B)beginning of the gospel of Jesus Christ, (C)the Son of God. 2 As it is written in [a]the Prophets:
(D)“Behold, I send My messenger before Your face,
Who will prepare Your way before You.”
3 “The(E) voice of one crying in the wilderness:
‘Prepare the way of the Lord;
Make His paths straight.’ ”
4 (F)John came baptizing in the wilderness and preaching a baptism of repentance [b]for the remission of sins. 5 (G)Then all the land of Judea, and those from Jerusalem, went out to him and were all baptized by him in the Jordan River, confessing their sins.
6 Now John was (H)clothed with camel’s hair and with a leather belt around his waist, and he ate locusts and wild honey. 7 And he preached, saying, (I)“There comes One after me who is mightier than I, whose sandal strap I am not worthy to stoop down and loose. 8 (J)I indeed baptized you with water, but He will baptize you (K)with the Holy Spirit.”
John Baptizes Jesus(L)
9 (M)It came to pass in those days that Jesus came from Nazareth of Galilee, and was baptized by John in the Jordan. 10 (N)And immediately, coming up [c]from the water, He saw the heavens [d]parting and the Spirit (O)descending upon Him like a dove. 11 Then a voice came from heaven, (P)“You are My beloved Son, in whom I am well pleased.”
Satan Tempts Jesus(Q)
12 (R)Immediately the Spirit [e]drove Him into the wilderness. 13 And He was there in the wilderness forty days, tempted by Satan, and was with the wild beasts; (S)and the angels ministered to Him.
Jesus Begins His Galilean Ministry(T)
14 (U)Now after John was put in prison, Jesus came to Galilee, (V)preaching the gospel [f]of the kingdom of God, 15 and saying, (W)“The time is fulfilled, and (X)the kingdom of God [g]is at hand. Repent, and believe in the gospel.”
Four Fishermen Called as Disciples(Y)
16 (Z)And as He walked by the Sea of Galilee, He saw Simon and Andrew his brother casting a net into the sea; for they were fishermen. 17 Then Jesus said to them, “Follow Me, and I will make you become (AA)fishers of men.” 18 (AB)They immediately left their nets and followed Him.
19 When He had gone a little farther from there, He saw James the son of Zebedee, and John his brother, who also were in the boat mending their nets. 20 And immediately He called them, and they left their father Zebedee in the boat with the hired servants, and went after Him.
Jesus Casts Out an Unclean Spirit(AC)
21 (AD)Then they went into Capernaum, and immediately on the Sabbath He entered the (AE)synagogue and taught. 22 (AF)And they were astonished at His teaching, for He taught them as one having authority, and not as the scribes.
23 Now there was a man in their synagogue with an (AG)unclean spirit. And he cried out, 24 saying, “Let us alone! (AH)What have we to do with You, Jesus of Nazareth? Did You come to destroy us? I (AI)know who You are—the (AJ)Holy One of God!”
25 But Jesus (AK)rebuked him, saying, [h]“Be quiet, and come out of him!” 26 And when the unclean spirit (AL)had convulsed him and cried out with a loud voice, he came out of him. 27 Then they were all amazed, so that they questioned among themselves, saying, [i]“What is this? What new [j]doctrine is this? For with authority He commands even the unclean spirits, and they obey Him.” 28 And immediately His (AM)fame spread throughout all the region around Galilee.
Peter’s Mother-in-Law Healed(AN)
29 (AO)Now as soon as they had come out of the synagogue, they entered the house of Simon and Andrew, with James and John. 30 But Simon’s wife’s mother lay sick with a fever, and they told Him about her at once. 31 So He came and took her by the hand and lifted her up, and immediately the fever left her. And she served them.
Many Healed After Sabbath Sunset(AP)
32 (AQ)At evening, when the sun had set, they brought to Him all who were sick and those who were demon-possessed. 33 And the whole city was gathered together at the door. 34 Then He healed many who were sick with various diseases, and (AR)cast out many demons; and He (AS)did not allow the demons to speak, because they knew Him.
Preaching in Galilee(AT)
35 Now (AU)in the morning, having risen a long while before daylight, He went out and departed to a [k]solitary place; and there He (AV)prayed. 36 And Simon and those who were with Him searched for Him. 37 When they found Him, they said to Him, (AW)“Everyone (AX)is looking for You.”
38 But He said to them, (AY)“Let us go into the next towns, that I may preach there also, because (AZ)for this purpose I have come forth.”
39 (BA)And He was preaching in their synagogues throughout all Galilee, and (BB)casting out demons.
Jesus Cleanses a Leper(BC)
40 (BD)Now a leper came to Him, imploring Him, kneeling down to Him and saying to Him, “If You are willing, You can make me clean.”
41 Then Jesus, moved with (BE)compassion, stretched out His hand and touched him, and said to him, “I am willing; be cleansed.” 42 As soon as He had spoken, (BF)immediately the leprosy left him, and he was cleansed. 43 And He strictly warned him and sent him away at once, 44 and said to him, “See that you say nothing to anyone; but go your way, show yourself to the priest, and offer for your cleansing those things (BG)which Moses commanded, as a testimony to them.”
45 (BH)However, he went out and began to proclaim it freely, and to spread the matter, so that Jesus could no longer openly enter the city, but was outside in deserted places; (BI)and they came to Him from every direction.
Footnotes
- Mark 1:2 NU Isaiah the prophet
- Mark 1:4 Or because of forgiveness
- Mark 1:10 NU out of
- Mark 1:10 torn open
- Mark 1:12 sent Him out
- Mark 1:14 NU omits of the kingdom
- Mark 1:15 has drawn near
- Mark 1:25 Lit. Be muzzled
- Mark 1:27 NU What is this? A new doctrine with authority! He
- Mark 1:27 teaching
- Mark 1:35 deserted
Markus 1
Het Boek
De boodschap van Johannes de Doper
1 In dit boek wordt het goede nieuws van Jezus Christus verteld. 2 Het is precies zoals geschreven staat in het boek van de profeet Jesaja: ‘Luister, Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.’ 3 En: ‘Ik hoor de stem van iemand die roept in de woestijn: “Baan een weg voor de Here, maak zijn wegen recht.” ’ 4 Deze boodschapper was Johannes de Doper. Hij leefde in de woestijn en vertelde de mensen dat zij zich moesten laten dopen als een openbaar getuigenis van hun besluit om de zonde de rug toe te keren, zodat God hen kon vergeven. 5 Uit Jeruzalem en de provincie Judea kwamen vele mensen naar Johannes toe. Zij beleden hun zonden en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan. 6 Johannes droeg kleren van kameelhaar en had een leren riem om. Hij at sprinkhanen en honing van wilde bijen. 7 ‘Na mij,’ riep hij, ‘komt er Iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het niet eens waard de riem van zijn sandalen los te maken. 8 Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de Heilige Geest.’
Het eerste optreden van Jezus
9 Op een dag kwam Jezus daar ook. Hij was uit Nazareth gekomen om Zich door Johannes in de Jordaan te laten dopen. 10 Direct toen Hij uit het water kwam, zag Jezus dat de hemel openscheurde en de Heilige Geest als een duif op Hem neerdaalde. 11 Een stem uit de hemel zei: ‘U bent mijn geliefde Zoon. U verheugt mijn hart.’ 12 Onmiddellijk daarna werd Jezus door de Heilige Geest naar de woestijn gestuurd. 13 Daar werd Hij veertig dagen lang door Satan op de proef gesteld. Hij was er alleen met de wilde dieren en de engelen zorgden voor Hem.
14 Later, toen Johannes de Doper door koning Herodes gevangen was genomen, ging Jezus terug naar Galilea om de mensen het goede nieuws van God te vertellen. 15 ‘Eindelijk is het zover!’ riep Hij. ‘Het Koninkrijk van God is vlakbij. Keer u af van de zonde en geloof het goede nieuws.’ 16 Toen Jezus op een dag langs het meer van Galilea liep, zag Hij twee vissers, Simon en zijn broer Andreas. Zij waren bezig hun netten uit te werpen in het meer. 17 Hij zei tegen hen: ‘Ga met Mij mee! Dan zal Ik van jullie vissers maken die mensen bij Mij brengen.’ 18 Zij lieten hun netten liggen en gingen onmiddellijk met Hem mee. 19 Iets verderop zag Hij nog twee vissers, Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Zij zaten in hun boot de netten te repareren. 20 Hij riep hen ook en zij lieten hun vader met de knechten in de boot achter en gingen met Jezus mee.
21 Jezus en zijn metgezellen kwamen in Kafarnaüm aan. Op de sabbat (zaterdag, de Joodse rustdag) ging Hij naar de synagoge en sprak de mensen toe. 22 Zij waren verbaasd over wat Hij hun leerde, want Hij sprak als iemand met gezag, die wist waarover Hij het had. Dit was iets heel anders dan zij gewend waren van hun bijbelgeleerden. 23 In die synagoge was een man met een boze geest. Hij begon te schreeuwen: 24 ‘Ik wil niets met U te maken hebben, Jezus van Nazareth. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: de heilige Zoon van God!’ 25 ‘Zwijg,’ zei Jezus tegen de boze geest. ‘Ga onmiddellijk uit die man weg!’
26 De boze geest rukte en trok aan de man, gilde vreselijk en verliet hem. 27 De mensen keken hun ogen uit en vroegen elkaar: ‘Wat is dit toch? Iemand die iets nieuws leert en die gezag heeft! Hij zegt zelfs tegen de boze geesten dat zij moeten gaan en ze gaan nog ook!’ 28 Dit nieuws ging als een lopend vuurtje door heel Galilea.
29 Uit de synagoge ging Jezus met Simon en Andreas mee naar huis. Jakobus en Johannes waren er ook bij. 30 Simons schoonmoeder was ziek en lag met koorts op bed. De mannen vertelden het aan Jezus. 31 Toen Hij binnenkwam, ging Hij naar haar toe, pakte haar bij de hand en hielp haar overeind. De koorts verdween meteen. Zij stond op en maakte eten voor hen klaar. 32 Die avond na zonsondergang bracht men alle zieken en bezetenen bij Hem. 33 Veel nieuwsgierigen waren te hoop gelopen en voor het huis was het een drukte van belang. 34 Jezus genas heel veel mensen, wat voor ziekte ze ook hadden. Uit vele anderen verjoeg Hij de boze geesten. Hij liet niet toe dat die boze geesten iets zeiden, want zij wisten wie Hij was.
35 Op een morgen stond Jezus voor dag en dauw op en ging alleen naar een stil plekje om te bidden. 36 Later gingen Simon en de anderen Hem achterna. 37 Toen zij Hem gevonden hadden, zeiden zij: ‘Iedereen is op zoek naar U.’ 38 Maar Hij antwoordde: ‘Kom, wij gaan naar andere dorpen en steden hier in de buurt. Dan kan Ik de mensen daar ook over het goede nieuws van God vertellen. Daarvoor ben Ik immers gekomen.’
39 Zo reisde Hij heel Galilea door en sprak overal in de synagogen. Uit vele mensen verjoeg Hij boze geesten.
40 Op een dag kwam er een melaatse man naar Hem toe. Hij viel voor Jezus op zijn knieën en smeekte: ‘Als U wilt, kunt U mij genezen.’ 41 Toen Jezus zag hoe erg die man eraan toe was, kreeg Hij medelijden met hem. 42 Hij raakte hem aan en zei: ‘Dat wil Ik, word gezond!’ De melaatsheid verdween onmiddellijk en de man was helemaal genezen! 43 Jezus vond het niet goed dat de man bij Hem bleef. 44 ‘Ga direct naar de priester,’ zei Hij streng, ‘en laat u onderzoeken. Pas op dat u niemand iets vertelt! Neem het offer mee dat volgens de wet van Mozes gebracht moet worden, als iemand van melaatsheid genezen is. Dan zal het voor iedereen duidelijk zijn dat u genezen bent.’ 45 Maar de man kon het toch niet voor zich houden. Overal vertelde hij dat Jezus hem had genezen. Jezus kwam zo in de belangstelling te staan dat Hij niet meer onopgemerkt een stad kon binnengaan. Daarom bleef Hij maar buiten op het platteland. Maar ook daar wisten de mensen Hem te vinden.
Scripture taken from the New King James Version®. Copyright © 1982 by Thomas Nelson. Used by permission. All rights reserved.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
