Add parallel Print Page Options

Jezus leeft weer!

24 Op zondagmorgen vroeg gingen ze meteen naar het graf. Ze hadden de speciale kruiden bij zich. Maar ze ontdekten dat de steen voor de ingang was weggerold. Toen ze naar binnen stapten, zagen ze dat het lichaam van de Here Jezus er niet meer was. Ze wisten niet wat ze daarmee aan moesten. Plotseling waren er twee mannen bij hen, in blinkende kleren. De schrik sloeg de vrouwen om het hart en ze bogen zich diep neer. De mannen vroegen: ‘Waarom komt u in een graf zoeken naar de Levende? Hij is hier niet. Hij leeft weer! Herinnert u zich niet wat Hij heeft gezegd toen u nog met Hem in Galilea was? Hij zei immers dat Hij, de Mensenzoon, door verraad in de handen van slechte mensen zou vallen en door hen gekruisigd zou worden. Maar ook dat hij op de derde dag uit de dood zou opstaan.’ Zij herinnerden zich dat Hij dat inderdaad had gezegd.

Ze holden terug naar Jeruzalem om aan de elf apostelen en al de anderen te vertellen wat er gebeurd was. 10 Maar toen de vrouwen—het waren Maria van Magdala, Johanna, Maria (de moeder van Jakobus) en verschillende anderen—het aan de apostelen vertelden, 11 wilden die het niet geloven. Ze zeiden dat het onzin was. 12 Petrus liep toch vlug naar het graf om eens te kijken. Hij bukte zich voorover, keek naar binnen en zag alleen de lege windsels liggen. Op weg terug vroeg hij zich verwonderd af wat er gebeurd kon zijn.

Jezus verschijnt aan zijn leerlingen

13 Diezelfde dag waren twee van Jezusʼ leerlingen op weg naar het dorp Emmaüs, tien kilometer buiten Jeruzalem. 14 Ze spraken met elkaar over alle gebeurtenissen. 15 Terwijl ze zo liepen te praten, haalde iemand hen in en liep met hen mee. Het was Jezus Zelf! 16 Maar zij herkenden Hem niet. Ze waren verblind. 17 ‘Waarover loopt u zo druk te praten?’ vroeg Hij. 18 Ze bleven stilstaan en een van hen, Kleopas, zei: ‘U bent zeker de enige in heel Jeruzalem die niet weet wat voor verschrikkelijke dingen er de afgelopen dagen zijn gebeurd!’ 19 ‘Wat voor dingen dan?’ vroeg Jezus. ‘Wel,’ zeiden ze, ‘wat ze hebben gedaan met Jezus van Nazareth. Die man was een profeet. Hij deed ongelooflijke wonderen en was een geweldige leraar. Hij stond hoog in aanzien bij God en de mensen. 20 Maar de hogepriesters en leiders van ons volk hebben Hem gevangengenomen en uitgeleverd aan de Romeinen. En die hebben Hem gekruisigd. 21 Wij dachten nog wel dat Hij de Christus was, de bevrijder van Israël. Maar het is nu al de derde dag sinds ze Hem hebben gedood. 22 Een paar vrouwen van onze groep kwamen vandaag met een wonderlijk verhaal. Ze vertelden dat ze vanmorgen vroeg bij Jezusʼ graf waren geweest 23 en dat zijn lichaam weg was. Ze hadden ook engelen gezien die zeiden dat Hij leeft. 24 Een paar van ons gingen er onmiddellijk heen om te kijken. En inderdaad, het lichaam was weg, zoals de vrouwen hadden gezegd. Maar Jezus zagen ze niet.’

25 Jezus zei tegen hen: ‘Wat bent u toch dom! Wat hebt u moeite om alles te geloven wat door de profeten is gezegd. 26 De Christus moest immers al die vreselijke dingen doormaken voor Hij zijn heerlijkheid zou binnengaan?’ 27 Hij herinnerde hen aan allerlei gedeelten uit de boeken van Mozes en de profeten. Hij legde hun uit wat ze betekenden en wat ze over de Christus zeiden.

28 Ondertussen waren ze bijna bij het dorp gekomen waar ze moesten zijn. 29 Jezus deed alsof hij verder wilde lopen, maar zij lieten Hem niet gaan en zeiden: ‘Blijf vannacht bij ons. Het is al te laat geworden om nog verder te reizen.’ 30 Hij ging met hen mee naar huis om er de nacht door te brengen. Terwijl ze met elkaar aan tafel zaten, nam Hij het brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het hun. 31 Plotseling gingen hun ogen open en herkenden zij Hem. Op hetzelfde moment was Hij verdwenen. 32 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Weet je nog hoe diep we in ons hart geraakt werden, toen Hij met ons liep te praten en ons een glasheldere uitleg gaf over wat in de Boeken staat?’

33 Ze stonden onmiddellijk op en liepen vlug terug naar Jeruzalem. Daar vonden ze de elf leerlingen van Jezus en zijn andere volgelingen allemaal bij elkaar. 34 Zodra die hen zagen, zeiden ze: ‘Het is toch waar! De Here is weer levend geworden! Simon heeft Hem gezien!’ 35 De twee mannen uit Emmaüs vertelden dat zij Jezus ook hadden gezien. Dat Hij met hen was meegelopen en dat ze Hem pas hadden herkend toen Hij het brood brak.

36 Terwijl zij nog aan het vertellen waren, stond Jezus plotseling bij hen. 37 Ze schrokken allemaal en dachten dat Hij een geest was. 38 ‘Waarom zijn jullie zo van streek?’ vroeg Hij. ‘Waarom twijfelen jullie eraan of Ik het werkelijk ben? 39 Kijk maar eens naar mijn handen en mijn voeten. Ik ben het echt. Voel maar, een geest heeft geen vlees en botten en ik wel, zoals jullie zien.’ 40 Terwijl Hij dit zei, liet Hij zijn handen en voeten zien. 41 Hoewel ze heel blij waren, leek hun dit te mooi om waar te zijn. Ze konden het gewoon niet geloven. Om hen te overtuigen, zei Hij: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ 42 Ze gaven Hem een stuk geroosterde vis 43 en zagen dat Hij het opat. 44 Hij zei: ‘Herinneren jullie je niet meer wat Ik heb gezegd, toen Ik nog bij jullie was? Ik heb gezegd dat alles wat over Mij in de boeken van Mozes en de profeten en in de Psalmen staat, werkelijkheid moet worden.’ 45 Hij legde hun uit wat in die boeken stond, zo duidelijk dat ze het ineens helemaal begrepen. 46 ‘Dus,’ zei Hij, ‘het was al lang voorzegd dat de Christus zou lijden en sterven. En op de derde dag zou Hij weer levend worden. 47 Van Jeruzalem uit zou dit bericht over de hele wereld uitgaan: “Ieder die zijn zonden aan Christus belijdt, krijgt vergeving.” 48 Jullie hebben nu zelf gezien dat deze woorden zijn uitgekomen.

49 Luister: Ik zal de Heilige Geest sturen. Hij zal over jullie komen, zoals mijn Vader heeft beloofd. Blijf hier in de stad wachten tot jullie kracht uit de hemel hebben ontvangen.’ 50 Toen nam Jezus hen mee naar Bethanië. Hij hief zijn handen op en zegende hen. 51 Terwijl Hij dat deed, werd Hij opgenomen in de hemel. 52 Zij vielen in aanbidding voor Hem neer. Daarna gingen zij met grote vreugde terug naar Jeruzalem. 53 Ze bleven voortdurend in de tempel om God te eren en te danken.

Jesus uppstår ur graven

24 (A) Den första veckodagen[a] kom de tidigt i gryningen till graven med de väldoftande oljorna som de hade gjort i ordning. Då fann de att stenen var bortrullad från graven. De gick in, men fann inte Herren Jesu kropp.

(B) När de inte visste vad de skulle tro, då stod plötsligt två män i skinande kläder framför dem. Kvinnorna blev rädda och böjde ansiktet mot marken, men männen sade: "Varför söker ni den levande bland de döda? (C) Han är inte här, han har uppstått! Kom ihåg vad han sade till er[b] medan han fortfarande var i Galileen: (D) Människosonen måste utlämnas i syndares händer och bli korsfäst och uppstå på tredje dagen." Då kom de ihåg hans ord.

Och de återvände från graven och berättade allt detta för de elva och för alla de andra. 10 Det var Maria Magdalena och Johanna och Maria, Jakobs mor. Även de andra kvinnorna som var med dem talade om det för apostlarna, 11 men de tyckte deras ord var tomt prat och trodde inte på dem.

12 Men Petrus reste sig och sprang till graven, och när han lutade sig in såg han bara linnebindlarna. Och han gick hem, full av förundran över det som hade hänt.

Jesus visar sig för Emmausvandrarna

13 (E) Samma dag var två av dem på väg till en by som heter Emmaus och ligger drygt en mil[c] från Jerusalem. 14 De gick och samtalade med varandra om allt som hade hänt. 15 Medan de samtalade och diskuterade närmade sig Jesus själv och vandrade med dem. 16 Men deras ögon var slutna så att de inte kände igen honom. 17 Han frågade dem: "Vad är det ni går och samtalar med varandra om?"

Då stannade de och såg bedrövade ut. 18 Och den ene som hette Kleopas[d] sade till honom: "Är du den ende som har besökt Jerusalem och inte vet vad som hänt de här dagarna?" 19 (F) Han frågade dem: "Vad då?" De svarade: "Detta med Jesus från Nasaret. Han var en profet, mäktig i ord och gärning inför Gud och hela folket. 20 Våra överstepräster och rådsherrar utlämnade honom till en dödsdom och korsfäste honom. 21 (G) Men vi hade hoppats att han var den som skulle frälsa Israel.

Förutom allt detta är det nu den tredje dagen[e] sedan det hände, 22 (H) och dessutom har några kvinnor bland oss gjort oss uppskakade. De gick till graven tidigt på morgonen 23 men fann inte hans kropp. De kom och berättade att de hade sett en syn med änglar som sade att han lever. 24 (I) Då gick några av de våra till graven, och de fann att det var som kvinnorna hade sagt. Men honom själv såg de inte."

25 Då sade han till dem: "Så tröga ni är i tanke och hjärta till att tro på allt som profeterna har sagt! 26 (J) Måste inte Messias lida det här för att sedan gå in i sin härlighet?" 27 (K) Och han började med Mose och alla profeterna och förklarade för dem vad det stod om honom i alla Skrifterna.

28 De närmade sig byn dit de var på väg, och han verkade vilja gå vidare. 29 Men de bad honom ivrigt: "Stanna kvar hos oss! Det är snart kväll och dagen går mot sitt slut." Då gick han in och stannade hos dem. 30 Och när han låg till bords med dem tog han brödet, tackade Gud, bröt det och gav åt dem. 31 Då öppnades deras ögon och de kände igen honom, men han försvann ur deras åsyn[f].

32 De sade till varandra: "Brann inte våra hjärtan i oss när han talade med oss på vägen, när han öppnade Skrifterna för oss?" 33 De bröt upp i samma stund och återvände till Jerusalem, där de fann de elva och de andra lärjungarna samlade. 34 (L) Dessa sade: "Herren har verkligen uppstått, och han har visat sig för Simon!" 35 Och själva berättade de vad som hade hänt på vägen och hur han hade låtit dem känna igen honom vid brödsbrytelsen.

Jesus visar sig för lärjungarna

36 (M) Medan de talade om detta, stod Jesus själv mitt ibland dem och sade till dem: "Frid vare med er!" 37 Uppskakade och rädda trodde de att det var en ande de såg. 38 Men han sade till dem: "Varför är ni så oroliga? Varför kommer det upp tvivel i era hjärtan? 39 Se på mina händer och mina fötter att det verkligen är jag. Rör vid mig och se! En ande har inte kött och ben som ni ser att jag har." 40 När han hade sagt detta visade han dem sina händer och fötter. 41 (N) När de i sin glädje och förundran fortfarande inte kunde tro, frågade han dem: "Har ni något ätbart[g] här?" 42 Då räckte de honom en bit stekt fisk[h], 43 och han tog den och åt inför deras ögon.

44 (O) Och han sade till dem: "Detta är vad jag sade till er medan jag ännu var hos er: Allt måste uppfyllas som är skrivet om mig i Mose lag, profeterna och psalmerna." 45 Sedan öppnade han deras sinnen så att de förstod Skrifterna. 46 Och han sade till dem: "Det står skrivet att Messias ska lida och på tredje dagen uppstå från de döda, 47 (P) och att omvändelse och syndernas förlåtelse[i] ska förkunnas i hans namn för alla folk, med början i Jerusalem. 48 (Q) Ni är vittnen om detta. 49 (R) Och jag ska sända över er vad min Far har lovat. Men ni ska stanna här i staden tills ni har blivit rustade med kraft från höjden."

Jesu himmelsfärd

50 Sedan förde han dem ut till Betania, och han lyfte sina händer och välsignade dem. 51 (S) Och medan han välsignade dem, lämnade han dem och lyftes upp till himlen. 52 (T) De tillbad honom och vände tillbaka till Jerusalem i stor glädje. 53 Och de var ständigt i templet och prisade Gud.

Footnotes

  1. 24:1 den första veckodagen   Söndagen enligt judisk tideräkning.
  2. 24:6 vad han sade till er   Se Luk 9:22, 9:44, 18:31f.
  3. 24:13 Emmaus … drygt en mil   Byns exakta plats är okänd men traditionen utpekar flera byar på detta avstånd, ordagrant "sextio stadier", väster om Jerusalem. Några handskrifter har i stället "hundrasextio stadier" vilket motsvarar drygt tre mil.
  4. 24:18 Kleopas   Troligen identisk med Klopas, som enligt fornkyrkliga källor var bror till Josef, Jesu adoptivfar. Hans hustru Maria var med vid Jesu kors (Joh 19:25). Enligt traditionen efterträdde deras son Simon på 60-talet e Kr sin kusin Jakob som ledare för församlingen i Jerusalem (jfr not till Apg 21:18).
  5. 24:21 är det nu den tredje dagen   Annan översättning: "har han nu låtit den tredje dagen gå".
  6. 24:31 försvann ur deras åsyn   Annan översättning: "blev osynlig för dem".
  7. 24:41 något ätbart   Det ansågs allmänt att änglar och andevarelser inte åt människors mat (jfr Dom 13:16).
  8. 24:42 en bit stekt fisk   Senare handskrifter tillägger: "och en bit vaxkaka med honung".
  9. 24:47 och syndernas förlåtelse   Andra handskrifter: "till syndernas förlåtelse".