Johannes 6
BasisBijbel
Het wonder van de vijf broden en de twee vissen
6 Hierna vertrok Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (dat is het Meer van Tiberias). 2 Een grote groep mensen volgde Hem, omdat ze zagen dat Hij de zieke mensen door wonderen genas. 3 Jezus klom de berg op en ging daar met zijn leerlingen zitten. 4 Het was een paar dagen voor het Paasfeest. 5 Toen Jezus opkeek, zag Hij dat er een grote groep mensen naar Hem toe kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?" 6 Dat zei Hij om te zien wat Filippus zou zeggen. Want Hij wist Zelf al wat Hij zou gaan doen. 7 Filippus antwoordde Hem: "Zelfs als we voor 200 zilverstukken brood zouden kopen, zou dat nog niet genoeg zijn voor al die mensen. Zelfs niet als iedereen een heel klein beetje kreeg." 8 Eén van zijn leerlingen, Andreas (de broer van Simon Petrus), zei tegen Hem: 9 "Hier is een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Maar dat is natuurlijk lang niet genoeg voor zoveel mensen." 10 Jezus zei: "Zorg dat de mensen gaan zitten." Er was op die plek veel gras. De mannen, ongeveer 5000, gingen dus zitten. 11 Toen nam Jezus de broden, dankte God ervoor en verdeelde ze onder de leerlingen. En de leerlingen verdeelden het brood onder de mensen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij met de vissen. En Hij gaf alle mensen zoveel als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg had gegeten, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamel de stukken brood die zijn overgebleven, zodat er niets wordt weggegooid." 13 Dat deden ze. Toen iedereen klaar was met eten, vulden ze twaalf manden met de stukken die waren overgebleven van de vijf broden. 14 De mensen zagen wat voor wonder Jezus had gedaan. En ze zeiden tegen elkaar: "Dit moet wel de profeet zijn die naar de aarde zou komen."
15 Jezus wist dat de mensen zouden komen om Hem met geweld koning te maken. Daarom ging Hij weg en klom helemaal alleen de berg op.
De storm op het meer
16 Toen het avond was geworden, gingen zijn leerlingen naar het meer. 17 Ze stapten in een boot en begonnen naar de overkant te roeien, naar Kapernaüm. Het was al donker geworden, maar Jezus was nog niet bij hen teruggekomen. 18 Intussen was het gaan stormen en de golven werden steeds hoger. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (ongeveer 7 km) hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen en naar de boot komen. Ze werden vreselijk bang. 20 Maar Jezus zei: "IK BEN het.[a] Wees maar niet bang." 21 Ze wilden Hem bij zich in de boot nemen. Op dat moment waren ze plotseling aan de overkant.
Het Brood dat levend maakt
22 De volgende dag was de grote groep mensen nog steeds aan de andere kant van het meer. Ze zagen dat er geen andere boot had gelegen dan die van de leerlingen. Ze wisten dat Jezus niet met zijn leerlingen in die boot was weggevaren. De leerlingen waren zonder Hem vertrokken. 23 Er kwamen wel andere bootjes uit Tiberias bij de plek waar ze het brood hadden gegeten nadat de Heer Jezus ervoor had gedankt. 24 De mensen zagen dat Jezus daar niet bij was en de leerlingen ook niet. Toen voeren ook zij naar de overkant, om Jezus in Kapernaüm te zoeken.
25 Toen ze Hem aan de overkant van het meer vonden, vroegen ze Hem: "Meester, wanneer bent U hier aangekomen?" 26 Jezus antwoordde: "Luister goed! Jullie zoeken Mij niet omdat jullie Mij wonderen hebben zien doen. Maar jullie zoeken Mij omdat jullie brood van Mij hebben gekregen en genoeg hebben kunnen eten. 27 Maar jullie moeten je niet zo druk maken over gewoon eten. Gewoon eten is ook weer gauw verdwenen. Zoek liever naar het eten dat eeuwig leven geeft. De Mensenzoon kan dat aan jullie geven. Want God de Vader heeft Mij daarvoor de macht en het recht gegeven." 28 Toen vroegen ze Hem: "Wat wil God dan dat we doen?" 29 Jezus antwoordde: "God wil dat jullie geloven in de Man die Hij heeft gestuurd." 30 Ze antwoordden Hem: "Welk bewijs geeft U ons dat we in U moeten geloven? Waaraan kunnen we dat zien? Wat voor teken geeft U ons? 31 Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten. Dat staat in de Boeken: 'Hij gaf hen brood uit de hemel te eten.' Kunt U iets doen wat bijzonderder is dan dat?"
32 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Mozes jullie niet het echte brood uit de hemel heeft gegeven. Mijn hemelse Vader geeft jullie het echte brood uit de hemel. 33 Want alleen het brood dat uit de hemel komt en leven geeft aan de mensen, is het echte brood van God." 34 Toen zeiden ze tegen Hem: "Heer, wilt U ons dan altijd van dat brood geven?" 35 Jezus antwoordde: "IK BEN[b] dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar jullie geloven Mij niet, ook al hebben jullie Mij gezien. Dat heb Ik jullie al eerder gezegd. 37 Maar iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij toe komen. En Ik zal niemand die naar Mij toe komt, wegsturen. 38 Want Ik ben niet uit de hemel gekomen om te doen wat Ik Zelf wil, maar om te doen wat God wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 39 En Hij wil dat er niemand verloren gaat van de mensen die Hij Mij heeft gegeven. Hij wil dat Ik hen allemaal op de laatste dag uit de dood terugroep en weer levend maak. 40 Want mijn Vader wil dat iedereen die Mij ziet en in Mij gelooft, het eeuwige leven zal hebben. En Ik zal hem op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken."
41 De Joden mopperden erover dat Hij had gezegd dat Hij het echte brood uit de hemel was. 42 Ze zeiden tegen elkaar: "Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?" 43 Jezus zei tegen hen: "Mopper maar niet tegen elkaar. 44 Iemand kan alleen naar Mij toe komen als de Vader hem helpt. En dan zal Ik hem op de laatste dag weer levend maken. 45 In de Boeken van de profeten staat: 'En ze zullen allemaal God leren kennen.' Iedereen die naar de Vader heeft geluisterd en Hem heeft leren kennen, zal naar Mij toe komen. 46 Ik bedoel niet dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen de Man die bij God vandaan komt, heeft de Vader gezien. 47 Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie in Mij geloven, hebben jullie het eeuwige leven.
48 IK BEN het brood dat leven geeft. 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en ze zijn uiteindelijk gestorven. 50 Maar het brood dat uit de hemel is gekomen, is anders. Als je daarvan eet, zul je niet meer sterven. 51 IK BEN dat levende brood dat uit de hemel gekomen is. Als je van dit brood eet, zul je eeuwig leven. Dat brood is mijn lichaam. Ik geef mijn lichaam om aan alle mensen leven te geven."
52 De Joden begonnen ruzie met elkaar te maken en zeiden: "Hoe kan Hij nou zijn lichaam aan ons te eten geven?" 53 Jezus zei: "Luister goed! Als jullie niet van het lichaam van de Mensenzoon eten, en niet van zijn bloed drinken, is er geen leven in jullie. 54 Maar als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, hebben jullie het eeuwige leven. En dan zal Ik jullie op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken. 55 Want mijn lichaam is het enige echte eten en mijn bloed is het enige echte drinken. 56 Als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, zijn jullie één met Mij en ben Ik één met jullie. 57 De levende Vader heeft Mij gestuurd en Ik leef door de Vader. Zo zal ook iedereen die van Mij eet, door Mij leven. 58 Dit is het echte brood dat uit de hemel gekomen is. Het is niet hetzelfde brood als het manna dat jullie voorouders hebben gegeten, want zij zijn gestorven. Maar iedereen die van dít brood eet, zal eeuwig leven."
59 Dit vertelde Hij de mensen in de synagoge van Kapernaüm.
Petrus begrijpt wie Jezus is
60 Ook zijn leerlingen hoorden dit. En een groot aantal van hen zei: "Dit gaat echt te ver! Wie kan dat nou begrijpen?" 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen hierover mopperden. Daarom zei Hij tegen hen: 62 "Vinden jullie dít al te ver gaan? Wat zullen jullie dan zeggen, als jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar Hij vroeger ook was? 63 Het is de geest die iemand levend maakt. Aan alleen een lichaam heb je niets. Mijn woorden zijn Geest en leven. 64 Maar een aantal van jullie gelooft Mij niet." Want Jezus wist van het begin af aan wie Hem niet geloofden. Hij wist ook al wie Hem later zou verraden. 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd dat niemand in Mij kan geloven als de hemelse Vader hem er niet bij helpt." 66 Vanaf dat moment ging een groot aantal van zijn leerlingen niet langer met Hem mee. Ze gingen naar huis terug.
67 Toen zei Jezus tegen de twaalf leerlingen die Hij Zelf uitgekozen had: "Willen jullie niet óók weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie moeten we dan gaan? Uw woorden geven eeuwig leven. 69 Wij geloven werkelijk dat U de Messias bent, de Zoon van de levende God." 70 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie twaalf niet voor niets uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel." 71 Hij bedoelde Judas Iskariot, de zoon van Simon. Want Judas zou Hem later verraden. Hij was één van de twaalf leerlingen.
Footnotes
- Johannes 6:20 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
- Johannes 6:35 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
约翰福音 6
Chinese New Version (Simplified)
给五千人吃饱的神迹(A)
6 这些事以后,耶稣渡过加利利海,就是提比里亚海。 2 有一大群人,因为看见了他在病人身上所行的神迹,就跟随了他。 3 耶稣上了山,同门徒坐在那里。 4 那时犹太人的逾越节近了。 5 耶稣举目观看,见一大群人向他走过来,就对腓力说:“我们从哪里买饼给这些人吃呢?” 6 他说这话,是要试验腓力,因他自己早已知道要怎样作。 7 腓力回答:“就算二百银币买的饼,每人分一点,也是不够的。” 8 有一个门徒,就是西门.彼得的弟弟安得烈,对耶稣说: 9 “这里有个小孩子,带着五个大麦饼、两条鱼;只是分给这么多人,有甚么用呢?” 10 耶稣吩咐他们:“你们叫众人坐下。”原来那地方的草很多,众人就坐下,单是男人的数目约有五千。 11 耶稣拿起饼来,祝谢了,就分给坐着的人;分鱼也是这样,都是随着他们所要的。 12 他们吃饱了之后,耶稣对门徒说:“把剩下的零碎收拾起来,免得浪费。” 13 门徒就把众人吃剩那五个大麦饼的零碎收拾起来,装满了十二个篮子。 14 众人看见耶稣所行的神迹,就说:“这真是那要到世上来的先知。” 15 耶稣知道群众要来强迫他作王,就独自又退到山上去了。
耶稣在海面上行走(B)
16 到了晚上,他的门徒下到海边去。 17 他们上了船,要渡海往迦百农去。那时天已经黑了,耶稣还没有到他们那里。 18 忽然海上起了狂风,波浪翻腾。 19 门徒摇橹约行了五六公里,看见耶稣在海面上行走,渐渐靠近船,就害怕起来。 20 耶稣对他们说:“是我,不要怕。” 21 他们这才把他接上船,船就立刻到了他们要去的地方。
耶稣是生命的食物
22 第二天,站在海那边的群众,看见只有一只小船留在那里,并且知道耶稣没有和他的门徒一同上船,门徒是自己去的; 23 不过有几只从提比里亚来的船停在那里,靠近他们在主祝谢以后吃饼的地方。 24 群众见耶稣和门徒都不在那里,就上船往迦百农去找耶稣。 25 他们在对岸找到了耶稣,就问他:“拉比,你几时到这里来的?” 26 耶稣回答:“我实实在在告诉你们,你们找我,不是因为看见了神迹,而是因为吃了饼又吃饱了。 27 不要为那必朽坏的食物操劳,却要为那存到永生的食物操劳,就是人子所要赐给你们的,因为人子是父 神所印证的。” 28 众人又问他:“我们应该作甚么,才算是作 神的工作呢?” 29 耶稣回答:“信 神所差来的,就是作 神的工了。” 30 于是他们就说:“你要行甚么神迹,让我们看了就信你呢?你到底能作甚么呢? 31 我们的祖宗在旷野吃过吗哪,正如经上所记:‘他把从天上来的食物赐给他们吃。’” 32 耶稣对他们说:“我实实在在告诉你们,不是摩西把那从天上来的食物赐给你们,而是我父把天上来的真食物赐给你们; 33 因为 神的食物就是从天上降下来,把生命赐给世人的那一位。”
34 他们对耶稣说:“主啊,求你常把这食物赐给我们。” 35 耶稣说:“我就是生命的食物,到我这里来的,必定不饿;信我的,永远不渴。 36 但我告诉你们,你们虽然见了我,还是不信。 37 凡是父赐给我的人,必到我这里来;到我这里来的,我决不丢弃他, 38 因为我从天上降下来,不是要行自己的意思,而是要行那差我来者的旨意。 39 那差我来者的旨意就是:他所赐给我的人,我连一个也不失落,并且在末日我要使他们复活。 40 因为我父的旨意,是要使所有看见了子而信的人有永生,并且在末日我要使他们复活。”
41 犹太人因为耶稣说“我是从天上降下来的食物”,就纷纷议论他。 42 他们说:“这不是约瑟的儿子耶稣吗?他的父母我们不都认识吗?他现在怎么说‘我是从天上降下来的’呢?” 43 耶稣回答:“你们不要彼此议论。 44 如果不是差我来的父吸引人,就没有人能到我这里来;到我这里来的,在末日我要使他复活。 45 先知书上记着:‘众人都必受 神的教导。’凡听见从父那里来的教训而又学习的,必到我这里来。 46 这不是说有人见过父;只有从 神那里来的那一位,他才见过父。 47 我实实在在告诉你们,信的人有永生。 48 我就是生命的食物, 49 你们的祖宗在旷野吃过吗哪,还是死了。 50 这是从天上降下来的食物,使人吃了就不死。 51 我就是从天上降下来生命的食物,人若吃了这食物,就必活到永远。我要赐的食物就是我的肉,是为了世人的生命而赐的。”
52 于是,犹太人彼此争论,说:“这个人怎能把他的肉给我们吃呢?” 53 耶稣就对他们说:“我实实在在告诉你们,你们若不吃人子的肉,不喝人子的血,就没有生命在你们里面。 54 吃我肉、喝我血的,就有永生,在末日我要使他复活; 55 因为我的肉是真正的食物,我的血是真正的饮料。 56 吃我肉、喝我血的人,就住在我里面,我也住在他里面。 57 正如永活的父差遣了我,我也因父活着;照样,吃我肉的人也必因我而活。 58 这就是从天上降下来的食物,不像吗哪,你们的祖宗吃过,还是死了;吃这食物的,必活到永远。” 59 这些话是耶稣在迦百农会堂里教导人的时候说的。
永生之道
60 他的门徒中,有许多人听了,就说:“这话很难,谁能接受呢?” 61 耶稣心里知道门徒为了这事议论纷纷,就对他们说:“这话使你们动摇吗? 62 如果你们看见人子升到他原来所在的地方,又怎样呢? 63 使人活的是灵,肉体是无济于事的。我对你们所说的话是灵、是生命。 64 然而你们中间却有不信的人。”原来从起初耶稣就知道那些不信的是谁,那要把他出卖的又是谁。 65 耶稣跟着说:“所以我对你们说过,如果不是父所赐的,没有人能到我这里来。”
66 从此,他的门徒中有许多人退去了,不再与他同行。 67 于是耶稣对十二门徒说:“你们也想离去吗?” 68 西门.彼得回答:“主啊,你有永生之道,我们还跟从谁呢? 69 我们已经相信,并且知道你是 神的圣者。” 70 耶稣说:“我不是拣选了你们十二个人吗?但你们中间有一个是魔鬼。” 71 耶稣这话是指着加略人西门的儿子犹大说的,因为他虽然是十二门徒之一,却要出卖耶稣。
Johannes 6
Het Boek
Vijf broden en twee vissen
6 Daarna ging Jezus naar de andere kant van het Meer van Galilea. 2 Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. 3 Jezus liep de heuvel op en ging daar met zijn leerlingen zitten. 4 Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest. 5 Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven?’ 6 Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. 7 Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’ 8 Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. 9 ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zoʼn vijfduizend mannen waren. 11 Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. 12 Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’ 13 De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen. 14 Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’ 15 Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.
16 Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer. 17 Toen het al donker was en Jezus nog steeds wegbleef, gingen zij in een boot en staken over naar Kafarnaüm. 18 Plotseling begon het vreselijk te waaien en kwamen er hoge golven op het meer. 19 Nadat zij ongeveer vijf kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het water lopen. Hij kwam naar hun boot toe. Zij werden bang, 20 maar Hij zei: ‘Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn.’ 21 ‘Kom aan boord,’ zeiden ze. Even later legden zij in Kafarnaüm aan.
22 De volgende morgen kwamen er weer veel mensen naar de plaats waar Jezus het brood had uitgedeeld. Zij dachten dat Hij daar nog zou zijn, omdat zijn leerlingen de vorige dag alleen waren weggevaren. 23 Maar toen zij zagen dat Jezus er niet was, stapten zij in een paar boten die uit Tiberias waren gekomen 24 en staken over naar Kafarnaüm om Jezus te zoeken.
Jezus, het brood dat leven geeft
25 Toen zij Hem daar vonden, vroegen zij: ‘Meester, wanneer bent U hier aangekomen?’ 26 ‘Ik weet wel waarom u Mij zoekt,’ antwoordde Hij. ‘U komt niet om de wonderen die u hebt gezien, maar omdat Ik u volop te eten heb gegeven. 27 Werk niet voor gewoon voedsel, dat vergaat, maar werk voor het voedsel dat blijft en waardoor u eeuwig leven krijgt. Ik, de Mensenzoon, zal u dat geven. Dat heeft God Mij opgedragen.’ 28 Zij vroegen: ‘Hoe kunnen wij doen wat God wil?’ 29 Jezus antwoordde: ‘U moet in Mij geloven. Dat is de wil van God, want Ik ben door Hem gestuurd.’ 30 ‘Bewijs dat dan eens,’ zeiden zij. ‘Geef ons een teken van uw macht. Wat kunt U doen? 31 Onze voorouders hadden in de woestijn steeds te eten. Er staat in de Boeken dat zij van Mozes brood uit de hemel kregen.’ 32 Jezus zei: ‘Dat brood uit de hemel hebben zij niet van Mozes gekregen, maar van mijn Vader. 33 Want het brood van God is Hij die uit de hemel is gekomen. Hij geeft het leven aan deze wereld.’ 34 ‘Here,’ zeiden zij. ‘Dat brood willen wij altijd wel hebben.’ 35 Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij Mij komt, zal nooit meer honger krijgen. Wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen. 36 U hebt Mij gezien en toch gelooft u Mij niet. Dat heb Ik u trouwens al eens eerder gezegd.
37 Alle mensen die de Vader Mij geeft, zullen naar Mij toekomen. En als iemand bij Mij komt, zal Ik hem nooit wegsturen. 38 Ik ben niet uit de hemel gekomen om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gestuurd heeft. 39 God wil niet dat Ik één van deze mensen die Hij aan Mij gegeven heeft, verlies, maar dat Ik ze op de laatste dag uit de dood laat opstaan. 40 Mijn Vader wil dat ieder die inziet wie zijn Zoon is en op Hem vertrouwt, eeuwig leven heeft en Ik zal hen op de laatste dag uit de dood opwekken.’
41 De Joden begonnen onrust te stoken, omdat Hij had gezegd: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen.’ 42 Zij zeiden tegen elkaar. ‘Die man is niemand anders dan Jezus, de zoon van Jozef. Wij kennen zijn vader en moeder! Hoe durft Hij dan te zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?’ 43 ‘Houd op met dat gemopper,’ zei Jezus. 44 ‘Niemand kan bij Mij komen als de Vader hem niet zover brengt. En op de laatste dag zal Ik hem uit de dood opwekken. 45 De profeet Jesaja heeft geschreven: “Zij zullen allemaal door God onderwezen worden.” Ieder die de stem van God hoort en naar Hem luistert, komt bij Mij. 46 Niet dat ooit iemand de Vader heeft gezien. Alleen Hij die van God vandaan komt, heeft Hem gezien.
47 Luister goed: wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood dat leven geeft. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en zijn toch gestorven. 50 Maar met het brood uit de hemel waar Ik over spreek is het anders. Wie hiervan eet, zal niet sterven. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit brood eet, zal altijd blijven leven. Het brood dat Ik voor het leven van de wereld zal geven, is mijn lichaam.’
52 De Joden kregen hierover ruzie onder elkaar. ‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’ zeiden zij. 53 ‘Ik zeg het nog eens,’ zei Jezus. ‘Als u het vlees van Mij, de Mensenzoon, niet eet en mijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. 54 Maar wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven. Zo iemand zal Ik op de laatste dag uit de dood doen opstaan. 55 Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. 56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. 57 Ik leef door de kracht van de levende Vader die Mij gestuurd heeft. Als iemand Mij eet, zal hij leven door mijn kracht. 58 Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen. Wie het eet, zal altijd blijven leven. Het is heel ander brood dan uw voorouders vroeger hebben gekregen, want die zijn tenslotte toch gestorven.’
59 Hij zei deze dingen terwijl Hij in een synagoge van Kafarnaüm aan het woord was. 60 Veel van zijn leerlingen hadden moeite met deze woorden en zeiden: ‘Zijn woorden zijn moeilijk te verteren, wie kan dit aanhoren?’ 61 Jezus wist wel dat zij hierover bezig waren en vroeg hun: ‘Erger Ik u met mijn woorden? 62 En als u Mij, de Mensenzoon, naar de hemel ziet teruggaan, wat dan? 63 Het is de Geest die leven geeft, het lichamelijke op zichzelf heeft geen nut. Alles wat Ik u gezegd heb, is Geest en leven. 64 Maar sommigen van u geloven Mij niet.’ Want Jezus wist allang wie Hem niet vertrouwden en wie Hem zou verraden. 65 Hij zei: ‘Daarom heb Ik u gezegd dat niemand bij Mij kan komen als de Vader hem niet zover brengt.’ 66 Vanaf dat moment gingen veel van zijn leerlingen niet meer met Jezus mee. Zij wilden niets meer met Hem te maken hebben.
67 ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ vroeg Jezus aan de groep van twaalf. 68 Simon Petrus antwoordde: ‘Naar wie moeten wij toegaan, Here? U spreekt woorden die eeuwig leven geven. 69 Wij geloven en weten dat U de Zoon van God bent.’ 70 Jezus zei: ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen, maar een van jullie is een duivel.’ 71 Daarmee bedoelde Hij Judas, de zoon van Simon Iskariot, want die zou Hem later uitleveren.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Chinese New Version (CNV). Copyright © 1976, 1992, 1999, 2001, 2005 by Worldwide Bible Society.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.